o&w
In de loop van de jaren tachtig is ons
aller O&W meer en meer een ministerie
van Ach en Wee geworden, de W van
wetenschapsbeleid staat gedurig onder
druk van het budgettaire gedonder met
het onderwijs. Daar lig je als openbare-financienmannetje wakker van, want budgettair gedonder is niet goed. Tijdens die
slapeloosheid tel ik de schaapjes die andere ministers op het droge hebben, en
dan valt mij wat op: die anderen hebben
nun grote, onbeheersbare open-eindregelingen lekker weg weten te schuiven
uit de sfeer van de Rijksbegroting naar
het financieringscircuit van de sociale zekerheid of naar Brussel. Als de WAO of
de werkloosheid de pan uit rijst is dat wel
vervelend, maar niet of nauwelijks voor
de begroting van Sociale Zaken; als de
medisch specialisten zich weer eens niet
willen matigen verhoogt Volksgezondheidgewoon de premie, daar kraait geen
budgettaire haan naar. En ook Braks’
naam is haas. Maar als een paar procent
meer schoolverlaters het in hun hoofd
haalt om hun tot dusver nagenoeg ongeclausuleerde recht op (vervolg)-onderwijs te effectueren valt er meteen een gat
van een paar honderd miljoen op de
onderwijsbegroting en ontstaan er meteen politieke moeilijkheden.
Laatst droomde ik van een oplossing:
het onderwijs werd, net als de kinderbijslag, een volksverzekering die kostendekkende schoolgelden uitkeerde aan
de instellingen en alle belangrijke uitvoeringstaken overnam van Zoetermeer, waaronder het uitvaardigen van
circulates over het aantal tegels op de
speelplaats. Onzin, natuurlijk, het feit
dat de begrotingswetgever zich het heft
uit handen heeft laten nemen in de sociale zekerheid, de gezondheidszorg en
de landbouw betekent niet dat we er in
het onderwijs nu ook maar het bijltje bij
moeten neergooien. Maar wat dan? Dat
weten ze best, in Zoetermeer, de minister zegt het ook, voor wie het horen wil,
maar het schijnt ‘moeilijk te liggen’.
Grote systemen zoals een onderwijsbestel zijn alleen op afstand te sturen,
meteen globale bekostiging in totaalbedragen (lump sums) per installing voor
het naar eigen inzicht en voor eigen
verantwoordelijkheid vervullen van een
overeengekomen takenpakket. Met
zo’n sturing op afstand is inmiddels ervaring opgedaan in het hoger onderwijs, waar deze aanpak niet zonder succes blijkt. Er zijn natuurlijk altijd problemen, maar de efficiency van het onderwijs (in termen van de staf/student-verhouding) en de kwaliteit van het onderzoek (aantallen publikaties) gaan zienderogen vooruit, vergeleken met de jaren zeventig. En de minister hoeft geen
tegels meer te tellen in de tuin der wetenschap.
ESB 28-3-1990
D.J. Wolf son
Ook voor het lagere en middelbare
onderwijs is niet aan een dergelijke aanpak te ontkomen. Weg metde circulaires
en de betuttelende voorschriften, schoolbestuur en schoolleiding zullen zelf verantwoordelijk moeten worden voor de
verdeling van hun middelen over kostensoorten en voor de kwaliteit van hun produkt. Daarbij past geen verdere voorwaarde dan dat de overeengekomen taken naar behoren (getoetst aan openbaar gemaakte eindtermen) worden vervuld. Tegenover de efficiency- en effectiviteitsvoordelen van een grotere beleidsvrijheid moeten dan twee dingen staan:
1. scholen worden niet langer per leerling
bekostigd, maar met een totaalbedrag
voor een geaccordeerd totaalpakket, dat
alleen op termijn wordt bijgesteld voor
significante veranderingen in leerlingentallen; en 2. boven een bepaalde capaciteitsgrens mogen/moeten scholen leerlingen weigeren. Dat maakt de onderwijsbegroting beheersbaar, binnen de
grenzen van een expliciet door de wetgever te formuleren capaciteitsbeleid, dat
rekening houdt met de behoefte aan onderwijs, de voorzienbare arbeidsmarktaspecten en wat men daar verder maar
bij wil betrekken.
Toch lijkt deze voor de hand liggende
oplossing ‘moeilijk te liggen’ bij de verschillende actoren in het spel. Allereerst
bij de schoolbesturen en -leiders, want
een deel van hen is hier gewoon te beroerd voor. Het is deftig om ‘bestuurder’
te zijn en circulaires door te schuiven,
maar heel iets anders om verantwoordelijk te zijn voor je school. Erger is dat de
bonden niet willen. De bonden snappen
tenminste waar het om gaat: een schoolbestuur dat verantwoordelijk is voor de
kwaliteit van het onderwijs zal bij krimp
zijn beste leerkrachten willen houden, en
niet, zoals nu, gretig akkoord gaan met
een beleid dat uitsluitend let op ancienniteit. Het treurige is niet, zoals Ritzen en
Wallage in koor roepen, dat het aanzien
van het leraarsambt is gedaald, maar dat
de bonden daar geen creatief verweer op
hebben: als erdan toch mensen uitmoeten, waarom dan niet de minder goeden?
(Laat u niets wijsmaken; iedereen in de
leraarskamer weet wie dat zijn, en anders zijn er nog de landelijke eindexamen-resultaten van leerlingen als vergelijkingsmateriaal.) Waarom dan geen
kwaliteitsbeleid? Omdat de bonden, heel
menselijk, uit zijn op soesa-minimalisatie, niet op kwaliteit of aanzien van het
beroep. Menselijk, ja, omdat belangenorganisaties, onder de druk van prisoner’s
dilemma’s, zelden ontsnappen aan defensieve strategieen. Ten slotte kabinet
en Tweede Kamer. Daar hikt men natuurlijk aan tegen de medeverantwoordelijkheid voor een expliciet capaciteitsbeleid,
waar ik hierboven van sprak. Het is makkelijker om te roepen dat de minister van
O&W een gat in zijn hand heeft, zeker als
je er in slaagt, als minister of fractiespecialist, om de verantwoordelijkheid voor
je eigen open-eindregelingen te ontlopen.
Zou u hier ook niet eens wakker van
moeten liggen? Beseft u dat de 500 miljoen die het kabinet heeft uitgetrokken
voor nieuw beleid op O&W aan onzin
verdampen als de bewindslieden daar de
Zwarte Pietopgedrongen blijven krijgen?
En dat terwijl deze minister vruchtbare
plannen heeft om de wetenschapsbeoefening een nieuwe impuls te geven
door een betere structurering van de onderzoekersopleiding in gespecialiseerde
Onderzoekscholen, waarin de fine fleur
van onze universitaire instellingen samenwerkt om de opleiding van de volgende generatie opleiders beter te structureren. Dat is bepaald geen overbodige
luxe, daar begint goed onderwijs. Ritzen
verdient alle lof dat hij, heel on-Hollands,
de koppen nu eens boven het maaiveld
uit durft te laten komen met een initiatief
waarmee Nederland een sterke intellectuele en culturele positie kan verwerven
in het nieuwe Europa. Zeker, er zal nog
heel wat nagedacht moeten over het hoe
van deze Onderzoekscholen (het waarom zal onomstreden blijven, hoop ik),
maar daar gaat het nu niet om. Van belang is dat het hoger onderwijs en het
wetenschapsbeleid hier ree’le mogelijkheden krijgen om hun Internationale positie te versterken, dat is een strategisch
belang dat niet mag verkruimelen onder
de onbeheersbaarheid van de financiele
aanspraken van het lager en middelbaar
onderwijs. Bestuurders, bonden en politic! kunnen de ruimte bieden om Nederland na al dat provincialistische ge-Ach
en Wee van de laatste jaren weer aan
een echt Ministerie van O&W te helpen.
Dat verdient deze minister. Dat verdient
dit land zelfs.
D.J. Wolfson
291