In de serie Keuzes voor Nederland analyseren economen in aanloop naar de verkiezingen een urgent maatschappelijk probleem en de keuzes die de politiek moet maken.
Het Nederlandse belastingstelsel kent een groot aantal problemen bij de belastingheffing over de inkomsten uit vermogen, vermogen en erfenissen. Een hervorming is urgent en kan in stappen worden doorgevoerd zonder de gehele fiscale structuur op de schop te nemen.
Probleem
Hervorming van de belastingheffing op vermogensinkomsten is urgent. Het Nederlandse belastingstelsel kent een groot aantal problemen bij de belastingheffing over de inkomsten uit vermogen, vermogen en erfenissen.
De complexiteit van de belastingheffing is hoog. Daarnaast is de Belastingdienst overbelast door de problemen bij de afwikkeling van het toeslagenschandaal en de tegenbewijsregeling in box 3, die tijdelijk als alternatief is ingevoerd voor de belasting op fictieve rendementen.
De belastingdruk op vermogensinkomsten is te laag voor een optimaal belastingstelsel, dat de herverdelingsdoelen van de overheid tegen de laagste maatschappelijke kosten realiseert (Jacobs, 2010; 2015; 2017; 2019). De Nederlandse belastingdruk op kapitaal is laag in internationale vergelijking, maar ook over de tijd gemeten (Jacobs, 2017; 2019). De belangrijkste vermogensbestanddelen worden zwaar gesubsidieerd: huizen en pensioenen. Hierdoor derft de overheid tientallen miljarden aan belastinginkomsten ten opzichte van een fiscaal neutrale behandeling waarbij huizen en pensioenen net zo worden belast als sparen en beleggen in box 3 (Cnossen en Jacobs, 2021). Dankzij de bedrijfsopvolgingsregeling (bor) en de doorschuifregeling (dsr) kunnen belastingplichtigen het effectieve tarief op vermogenswinsten op aandelen sterk verlagen. Via de bor kan de erfenisbelasting op nagelaten bedrijven sterk worden verlaagd en via de dsr kunnen aandelen onder voorwaarden worden overgedragen zonder belasting te betalen over de waardestijging van die aandelen.
Met een hogere belasting op vermogensinkomsten en -winsten neemt de doelmatigheid van het belastingstelsel toe. De overheid kan meer inkomen herverdelen dan via enkel het stelsel van heffingen in box 1 (tarieven, heffingskortingen, toeslagen en uitkeringen). Niet alle ongelijkheid komt namelijk voort uit verschillen in arbeidsinkomen, maar ook doordat hogere inkomensgroepen gemiddeld grotere erfenissen ontvangen, meer sparen en beleggen, meer ondernemen en hogere rendementen behalen (Jacobs, 2017; 2019). Daarnaast zijn belastingen op vermogensinkomsten en -winsten nodig om de schade te beperken van de tarieven op arbeid op het arbeidsaanbod, de gemiddelde pensioenleeftijd en de investeringen in menselijk kapitaal, om belastingarbitrage te voorkomen en om inkomen te belasten waarvoor geen economische inspanning is geleverd (‘rents’).
De belasting op vermogensinkomsten levert onvermijdelijk ook economische verstoringen op in het spaar- en investeringsgedrag. Maar een te laag aandeel van belastingen op kapitaal is niet wenselijk. Dat resulteert in meer inkomensongelijkheid en ondoelmatig grote verstoringen in de arbeidsmarkt. Het aandeel van belastingen op vermogensinkomsten en -winsten kan daarom omhoog.
Door volkomen inconsistente belastingheffing over vermogensinkomsten verstoort de overheid op hevige wijze de optimale allocatie van kapitaal en risico in onze economie. Effectieve marginale tarieven lopen dramatisch uiteen voor verschillende vormen van inkomen uit vermogen. De overheid gebruikt in alle boxen progressieve tarieven, die sterk verschillen. De overheid belast zowel werkelijke vermogensinkomsten (box 1, box 2, vpb) als verzonnen inkomsten (box 3). De overheid is inconsequent met het belasten van vermogenswinsten – die blijven onbelast bij onroerend goed, pensioenen en effecten die in box 3 worden aangehouden, maar worden wel (gebrekkig) belast in de vennootschappen (vpb en box 2). Huizen en pensioenen worden gesubsidieerd. Via de fiscus stuurt de overheid zo de vermogensopbouw en portfoliokeuzes bij sparen en beleggen, eigen onderneming, eerste en tweede huis en pensioen. Mede dankzij sterke fiscale prikkels wordt circa viermaal het nationaal inkomen aangehouden in huizen en pensioenen en wordt veel vermogen in bv’s gestald (IBO, 2022).
Belastingplichtigen benutten, al dan niet met behulp van fiscale adviseurs, de allesbehalve neutrale belastingheffing op vermogensinkomsten. Met name box 2 wordt gebruikt als een fiscaal aantrekkelijke spaarpot waarin langdurig belastingheffing kan worden ontweken door winstuitstel aan te moedigen via de bor, de dsr en de onbelaste rendementen op ongerealiseerde vermogenswinsten (Cnossen en Jacobs, 2021; 2023). De overheid heeft daarom steeds meer moeten ingrijpen om lenen van bv’s in te dammen. Daarnaast is er een grote arbitragemogelijkheid via de gebruikelijk-loonregeling. Directeur-grootaandeelhouders (dga’s) kunnen hoger belaste arbeidsinkomsten gemakkelijk converteren in lager belaste dividenden en vermogenswinsten en zo hun belastingdruk verlagen (Bettendorf et al., 2017).
Het veel te lage eigen woningforfait (ewf) is inmiddels het grootste probleem in de fiscale behandeling van het eigen huis, niet de hypotheekrenteaftrek. Het aftrektarief in box 1 (37 procent) is vergelijkbaar met het tarief in box 3 (36 procent). Het basistarief van het ewf is echter nog maar 0,35 procent van de WOZ-waarde. Daarmee wordt minder dan een tiende van de huurwaarde in het economische verkeer belast in box 1 (Jacobs, 2023). Eigenhuisbezitters hebben een exorbitant fiscaal voordeel ten opzichte van huurders door het extreem lage ewf, niet meer door de hypotheekrenteaftrek. Het eigen huis dient in een goed belastingstelsel te worden betrokken in de belastingheffing. Onroerend goed is namelijk de centrale spil in de opbouw van vermogen, de ongelijkheid in vermogen en de overerfbaarheid van vermogen (Piketty, 2013; Rognlié, 2015).
De belastingheffing over vermogensinkomsten en vermogen draagt bij aan de ongelijkheid. Subsidies op vermogensopbouw via huizen en pensioenen slaan disproportioneel neer bij de hoogste inkomens en vergroten de inkomensongelijkheid (SCP, 2017; Vanheukelom et al., 2023). Dat geldt ook voor de ontwijkmogelijkheden in box 2. De 1-procent meest vermogenden zijn goed voor tachtig procent van het vermogen in box 2 (IBO, 2022).
Het belastingstelsel moedigt schuldfinanciering aan in de vpb en bij het eigen huis door asymmetrische belastingheffing van vreemd en eigen vermogen. Dit leidt tot ondoelmatig grote hefbomen waardoor de Nederlandse economie financieel fragiel is en conjuncturele uitslagen groter worden door sterkere financieel-reële interacties.
Trends
De uitspraken van de Hoge Raad, die een einde maken aan belastingheffing over verzonnen vermogensinkomsten, maken een hervorming van box 3 tijdens de komende regeerperiode essentieel.
Vermogensinkomsten zijn zeer ongelijk verdeeld en dragen bij aan aanzienlijke inkomensconcentratie aan de top (CBS, 2024). Maar in Nederland is geen duidelijke trend zichtbaar dat die concentratie aan de top toeneemt (CBS, 2024). Dat kan ook komen omdat in de statistieken bepaalde vermogenstransacties (bv. verkoop aandelen bedrijf) niet goed worden meegenomen.
Ook het vermogen zelf is zeer ongelijk verdeeld en Nederland kent, ook in internationaal opzicht, een grote vermogensongelijkheid. Maar ook hier is geen duidelijke trend zichtbaar naar grotere vermogensconcentratie aan de top (CBS, 2024). Wederom kan een rol spelen dat waarderingen van met name aanmerkelijkbelangaandelen moeilijk is en deze aandelen mogelijk tegen te lage waarderingen in de statistieken staan.
Erfenissen worden kwantitatief steeds belangrijker en worden steeds lager belast. De belastinginkomsten op erfenissen nemen niet recht evenredig toe met de groei in erfenissen (Van Denderen en Van Denderen, 2024). Het effectieve belastingtarief op erfenissen neemt daarom af over de tijd. Erfenissen bestaan voor het grootste deel uit (gesubsidieerd) onroerend goed en laag-belaste aandelen in bedrijven (CBS, 2025), en verhogen de ongelijkheid in inkomen en vermogen en tussen de generaties.
Oplossingsrichting
In een goed belastingstelsel worden alle vermogensinkomsten en -winsten belast, zoveel mogelijk onder één regime, met een vlak tarief dat vermoedelijk ergens tussen de 25-35 procent ligt (Jacobs, 2010; 2015; 2017; 2019). Veel hoger is waarschijnlijk niet goed mogelijk in een kleine open economie waar kapitaal kan vluchten. Veel lager is niet optimaal om herverdelings- en doelmatigheidsredenen. Het exacte tarief binnen deze bandbreedte is een politieke keuze.
Alle kosten ter verwerving van de vermogensinkomsten zouden in beginsel aftrekbaar moeten zijn tegen het basistarief (zoals de hypotheekrente, studieschulden en creditcardschulden). Voor onderhoudskosten van onroerend goed moet waarschijnlijk een forfait worden gebruikt om fraude te voorkomen.
Alle vermogenswinsten en -verliezen moeten worden belast bij alle vermogensbestanddelen (aandelen, huizen, etc.). Vermogensverliezen zijn voor (een gelimiteerde periode) aftrekbaar tegen hetzelfde tarief. Idealiter wordt de vermogensaanwas belast om zo ‘blokkeringseffecten’ te voorkomen; belastingplichtigen die winstneming uitstellen en verliezen naar voren halen in de tijd. Maar als er liquiditeits- of waarderingsproblemen zijn, dan rest de overheid niet anders dan vermogenswinsten bij realisatie te belasten. Een vermogenswinstbelasting lokt wel blokkeringseffecten uit aangezien het rendement op de ongerealiseerde vermogenswinst niet wordt belast en uitstel van winstneming dus leidt tot een lagere belastingdruk (Auerbach, 1991; Auerbach en Bradford, 1994). Deze blokkeringseffecten kunnen worden voorkomen met een rentecorrectie via een ‘retrospectieve vermogenswinstbelasting’ (Auerbach, 1991). Dit kan goed bij onroerend goed. Een alternatief is een ‘vermogenswinstvoorheffing’ die later wordt verrekend met de latere vermogenswinstbelasting (Cnossen en Jacobs, 2021; 2023). Op de voor-geheven belastingen wordt dan geen rente vergoed, waardoor het blokkeringseffect grotendeels kan worden geëlimineerd.
In een goed belastingstelsel is geen vermogensbelasting nodig als alle vermogensinkomsten correct worden belast. Een vermogensbelasting kan worden gezien als een heffing op de normale rendementen van dat vermogen. Het is doelmatiger, rechtvaardiger, stabieler en geeft meer verzekeringswinsten als de overheid belasting heft op vermogensinkomsten in plaats van het vermogen zelf (Jacobs, 2010; 2015; 2017; 2019). Een vermogensbelasting bovenop een vermogensinkomstenbelasting is ‘dubbelop’, economisch schadelijker, en levert minder herverdeling op dan een hogere vermogensinkomstenbelasting met dezelfde effectieve belastingdruk op het normale rendement.
Het is wel wenselijk om – naast een belasting op vermogensinkomsten – een erfenisbelasting te heffen om zo windfalls te belasten (Jacobs, 2010; 2015; 2017; 2019). Hogere heffingen op erfenissen zijn doelmatig omdat de ontvanger geen economische inspanning heeft hoeven leveren voor de erfenis. Voor de erflater zijn erfenissen een vorm van vermogensopbouw en de erfenisbelasting geeft bij de erflater vergelijkbare verstoringen als een vermogensbelasting. Zolang huizen worden gesubsidieerd, en bedrijven niet goed worden belast, is een erfenisbelasting bovendien een doelmatige en noodzakelijke correctie op onvolkomen belastingheffing over vermogensinkomsten en -winsten.
Om dezelfde reden is het wellicht wenselijk om huizen zwaarder te belasten dan andere vormen van vermogen. Dit geldt minder voor het rendement op de pensioenen omdat de herverdelingswinsten daarvan minder groot zijn aangezien de ongelijkheid in pensioenen vooral voortvloeit uit verschillen in arbeidsinkomen (Jacobs, 2017; 2019).
Praktische oplossingen
In plaats van een volledig nieuw stelsel in te voeren, kan een nieuw kabinet diverse stappen zetten die allemaal leiden tot een optimaler belastingregime op vermogensinkomsten. De Belastingdienst moet immers zoveel mogelijk worden ontlast in alle belastingplannen in een nieuw kabinet. Alleen het nieuwe regime in box 3, zoals dat al is voorgesteld door kabinet-Schoof, en bovendien niet controversieel is verklaard, vormt een fundamentele verandering. De overige stappen zijn alle binnen de huidige fiscale structuur door te voeren.
Bij alle voorgesteld stappen wordt uitgegaan van een basistarief van 30 procent op alle vermogensinkomsten en -winsten. Die moeten worden aangepast indien een ander basistarief wordt gekozen.
Belasting in box 1
De fiscale behandeling van het eigen huis moet symmetrisch zijn met sparen en beleggen en overig onroerend goed in box 3. Financiering met geleend geld wordt dan niet langer bevoordeeld ten opzichte van financiering met eigen geld en de fiscaal geprivilegieerde positie van het eigen huis verdwijnt.
Neutraliteit van het fiscale regime bij het eigen huis in box 1 en overig onroerend goed in box 3 kan worden gerealiseerd met een kleine verdere beperking van het aftrektarief voor de hypotheekrente richting 30 procent, maar niet verder. Indien (linkse) partijen het basistarief voor de belasting op vermogensinkomsten hoger zouden zetten (of het tarief in box 3 op de huidige 36 procent houden), dan is verdere beperking van de renteaftrek niet gewenst (en moet het indien nodig worden verhoogd).
Het veel te lage ewf moet geleidelijk, maar substantieel worden verhoogd zodat de bruto huurwaarde van ongeveer 4 procent tegen een effectief tarief van 30 procent wordt belast (het voorgestelde tarief in box 3). Het fiscale voordeel van het veel te lage ewf wordt dan geneutraliseerd. Dit komt neer op een heffing 1,2 procent van de WOZ-waarde. Verhoog daarom over de tijd het ewf naar 2,4 procent – zoals dat ook geldt voor dure huizen – zolang het toptarief in box 1 ongeveer 50 procent is. Dit moet geleidelijk gebeuren omdat het een majeure ingreep is waarop mensen zich niet hebben kunnen voorbereiden en huizenprijzen kunnen dalen. Deze maatregel kan vele miljarden opbrengen.
Ook moet worden overwogen om – net als in de kabinetsplannen voor box 3 – de waardeveranderingen bij het eigen huis te belasten tegen 30 procent via een (retrospectieve) vermogenswinstbelasting om zo volledige symmetrie met box 3 te creëren. Verliezen zijn dan ook – voor een gelimiteerde periode – aftrekbaar tegen 30 procent. In beginsel kan de fiscus een retrospectieve vermogenswinstbelasting heffen omdat ze over de benodigde informatie (WOZ-waarden bij aan- en verkoop) beschikt om een rentecorrectie toe te passen en zo het fiscale voordeel bij uitstel van winstneming te elimineren.
Fiscale neutraliteit zou in beginsel ook moeten worden toegepast bij de pensioenen. Een eerste stap daartoe is om de AOW-premies te fiscaliseren door een gelijk tarief in box 1 te hanteren voor gepensioneerden en werkenden. Minder draagkrachtige ouderen kunnen daarbij worden ontzien via een hogere ouderenkorting (De Kam en Donders, 2025).
Tot slot moeten ib-ondernemers (bv. veel zelfstandigen ondernemers met een eenmanszaak, cv of vof) in box 1 hun inkomen splitsen in een arbeids- en kapitaaldeel.Dat kan naar Scandinavisch model met een gebruikelijk kapitaalinkomen (zie de voorstellen hieronder voor box 2) waarbij het arbeidsdeel progressief wordt belast in box 1 en het kapitaaldeel tegen het kapitaaltarief van 30 procent. Op die manier kan neutraliteit met dga-ondernemers worden bereikt en belastingarbitrage op de ondernemingsvorm worden voorkomen.
Belasting in box 2
In box 2 zou eveneens een (vlak) tarief moeten gelden van 30 procent – het basistarief op kapitaalinkomen. Dat is vergelijkbaar met het huidige toptarief van 31 procent.
Verder is het regime in box 2 in beginsel fiscaal correct: alle inkomsten en vermogenswinsten op aandelen uit aanmerkelijk belang worden belast. De fiscus zorgt er echter zelf voor dat box 2 zo lek is als een zeef via minimaal vier ontwijkmogelijkheden: de gebruikelijk-loonregeling, de bor, de dsr en het blokkeringseffect vanwege de belasting over vermogenswinst bij realisatie. Deze kunnen de komende regeerperiode allen worden gerepareerd.
De gebruikelijk-loonregeling kan worden vervangen door het Scandinavische model gebaseerd op een gebruikelijk kapitaalinkomen (Cnossen en Jacobs, 2019; Jacobs, 2019; Cnossen en Sørensen, 2019). Ondernemers betalen dan belasting over een gebruikelijk rendement op het ondernemingsvermogen. Dat rendement kan worden verondersteld op zo’n 8-10 procent van het ondernemingsvermogen. Het resterende inkomen wordt als arbeidsinkomen progressief belast in box 1. Dit stelsel moet niet alleen gelden voor dga-ondernemers in box 2 maar ook voor ib-ondernemers in box 1. Op dat moment betalen zowel ib- als dga-ondernemers altijd het progressieve tarief in box 1 over hun arbeidsinkomen en het vlakke tarief van box 2/3 over hun kapitaalinkomen. Dan is er per definitie altijd een ‘globaal evenwicht’ en stopt het arbitrageverkeer tussen box 1 en box 2. Conversie van hoger-belast arbeidsinkomen naar lager-belast kapitaalinkomen wordt veel moelijker.
De belangrijkste wijziging van box 2 moet echter het schrappen van de bedrijfsopvolgingsregeling (bor) en de doorschuifregeling (dsr) zijn. Deze faciliteiten geven belastingplichtigen allerlei mogelijkheden tot fiscaal constructiewerk met (familie)bedrijven. Het Ministerie van Financiën concludeert al vele jaren dat deze regelingen geen duidelijk economisch nut hebben, zie bijvoorbeeld Ministerie van Financiën (2023). Dat wordt bevestigd door onderzoek van het Centraal Planbureau (Möhlman en Van Essen, 2022). Vrijwel alle belastingplichtigen die van deze regelingen gebruik maken, zijn zo draagkrachtig dat ze geen (liquiditeits)probleem hebben om hun erfbelasting te voldoen, waardoor ook de continuïteit van familiebedrijven niet in gevaar is. De regelingen kosten veel publiek geld en zorgen voor veel belastingarbitrage. Ze stellen de meest vermogenden in staat om hun belastingdruk ver onder die van gewone Nederlanders te krijgen (Bruil et al., 2025).
Daarbij moet de overheid fictieve realisatie van vermogenswinst veronderstellen bij schenking, overlijden en migratie. Indien er dan liquiditeitsproblemen zouden optreden bij bedrijfsopvolging, kunnen deze regelingen worden vervangen door een leenfaciliteit (met rente), om zo te zorgen dat de continuïteit van familiebedrijven niet in gevaar komt.
Een vermogensaanwasbelasting kan het blokkeringseffect in box 2 volledig elimineren, maar is praktisch niet goed uitvoerbaar omdat bv-aandelen moeilijk zijn te waarderen. Ook zouden liquiditeitsproblemen een rol kunnen spelen, maar dat is empirisch een minder overtuigend argument. Het blokkeringseffect in box 2 kan wel sterk worden ingedamd via invoering van een vermogenswinstvoorheffing die later wordt verrekend met de vermogenswinstbelasting (Cnossen en Jacobs, 2021; 2023). Deze vermogenswinstvoorheffing kan worden vormgegeven conform het voorstel uit het rapport van Van Dijkhuizen voor een vermogensbelasting in box 2 (Commissie Inkomstenbelasting en Toeslagen, 2013). Indien er minder (meer) is voorgeheven dan de belasting over de gerealiseerde vermogenswinst, moet worden bijbetaald (of volgt restitutie van het teveel betaalde). Door een voorheffing wordt de angel getrokken uit het blokkeringseffect omdat geen rente wordt vergoed op de voorgeheven belasting.
Als de overheid al deze maatregelen in box 2 heeft genomen, dan vervalt ook de noodzaak om het lenen van bv’s aan banden te leggen. De regelingen die lenen van bv’s beperken kunnen dan worden geschrapt.
Belasting in box 3
In box 3 doet een nieuwe regering er goed aan om aan te sluiten bij het kabinetsvoorstel ‘Belasting over werkelijk rendement’. De werkelijke inkomsten uit vermogen (rente, dividend, huur) worden dan belast, vermogensaanwas wordt belast bij beleggingen en vermogenswinst wordt belast bij onroerend goed (niet bij het eigen huis). Rentekosten en onderhoudskosten van onroerend goed zijn eveneens aftrekbaar.
Wel kan het huidige kabinetsvoorstel op een aantal punten worden verbeterd en sterk worden vereenvoudigd. Zo kan het heffingsvrije inkomen in box 3 worden geschrapt. Uitvoeringstechnisch kan het wenselijk zijn om een heffingsvrij inkomen te hebben; een grote groep belastingplichtigen hoeft dan geen aangifte te doen. Maar vanuit herverdelingsmotieven is het onduidelijk waarom er een heffingsvrij inkomen moet zijn voor de 30 procent meest draagkrachtigen; het gemiddelde vermogen voor de onderste 70 procent van de huishoudens is ongeveer nul (CBS, 2024).
Beter is het om een finale (of ‘bevrijdende’) voorheffing van 30 procent in te voeren bij sparen en beleggen (Cnossen en Jacobs, 2021; 2023). Deze heffing wordt ingehouden door banken en beleggingsinstellingen en vervolgens overgemaakt aan de fiscus. Alle belastingplichtigen met vermogen bij banken en beleggingsinstellingen hoeven vervolgens geen aangifte meer te doen van hun inkomen uit sparen en beleggen in box 3. Dit zal voor het overgrote deel van de belastingplichtigen gelden.
Dan resteert nog een kleine groep belastingplichtigen die onroerend goed als belegging heeft. Zij betalen belasting over de werkelijke vermogensinkomsten (huurinkomsten minus kosten onderhoud en financiering) en vermogenswinsten bij verkoop. Om blokkeringseffecten bij de vermogenswinstbelasting op onroerend goed te voorkomen is het aan te raden om een rentecorrectie door te voeren conform de retrospectieve vermogenswinstbelasting van Auerbach (1991). Omdat de fiscus weet hoe lang de belastingplichtige het onroerend goed in bezit heeft gehad, kan eenvoudig een correctie worden gemaakt voor de onbelaste rendementen op ongerealiseerde vermogenswinsten.
Vennootschapsbelasting
De belastingheffing over vermogensinkomsten op privéniveau kan niet worden losgezien van de vpb. De richting van wijzigingen bij de vpb zouden de volgende principes moeten volgen.
Probeer zoveel mogelijk vreemd en eigen vermogen symmetrisch te belasten om prikkels voor overmatige schuldfinanciering te beperken. Daarvoor zou in de vpb een gedeeltelijke vermogensaftrek kunnen worden ingevoerd waarbij een bepaald percentage van alle vermogenskosten (rente en dividend) aftrekbaar is (Jacobs, 2019).
Probeer zoveel mogelijk dubbele belastingheffing te voorkomen. De overheid zou kunnen overwegen om het dividend-imputatiesysteem van Australië en Nieuw Zeeland in te voeren om zo dubbele belastingheffing op dividend en vermogenswinst op vennootschapsaandelen te voorkomen. Feitelijk wordt dan in box 2 en in box 3 een correctie gemaakt voor de reeds betaalde belasting op dividend en vermogenswinst op aandelen via de vpb (Jacobs, 2019).
Aanwending opbrengsten
De voorstellen richting een optimaler belastingregime leiden tot potentieel veel hogere belastingopbrengsten. Deze kunnen worden aangewend voor belastingverlaging op arbeid. Welke tarieven en met hoeveel die moeten worden verlaagd is een politieke keuze. Maar tariefverlaging in box 1 voor de minst betaalden is maatschappelijk gewenst. Jacobs et al. (2017) laten zien dat de werkende armen in Nederland worden overbelast zolang de overheid de wens heeft om inkomen te herverdelen van rijk naar arm (in jargon: zolang mensen met een lager inkomen een groter gewicht hebben in de maatschappelijke welvaart).
Maar (een deel van) de opbrengsten kan ook worden ingezet om hogere overheidsuitgaven (defensie) en investeringen te financieren. Ook investeringen in onderwijs, onderzoek, infrastructuur, klimaat en stikstof zijn urgent.
Tenslotte kunnen opbrengsten ook worden ingezet om de begrotingstekorten te verlagen. De Nederlandse overheidsfinanciën ontsporen op lange termijn (Metselaar et al., 2025). Grotere opbrengsten uit belastingen over vermogensinkomsten kunnen bijdragen aan houdbare overheidsfinanciën.
Niet doen!
Politieke partijen hebben in hun verkiezingsprogramma’s regelmatig de neiging voorstellen te doen die niet of minder economisch verstandig zijn.
Linkse partijen zullen vermoedelijk weer plannen maken voor het fors opvoeren van de belasting op vermogen. Het is echter beter om geen vermogensbelasting maar inkomsten uit vermogen belasten. Om dezelfde reden is het beter om niet verzonnen maar werkelijke inkomsten te belasten. Een belasting over fictieve rendementen is immers economisch equivalent aan een vermogensbelasting.
Een vermogensbelasting is alleen een second-best oplossing als de inkomsten uit het vermogen niet (goed) worden belast. Bijvoorbeeld omdat superrijken hun vermogensinkomsten transformeren in ongerealiseerde vermogenswinsten en daardoor nauwelijks belastbaar inkomen genieten, maar wel over steeds grotere vermogens beschikken (het ‘Warren Buffet-probleem’). Met een vermogenswinstvoorheffing doet dit probleem zich echter niet of nauwelijks voor, zeker in combinatie met de afschaffing van de bor en dsr.
Verder bepleitten veel politieke partijen een verdere defiscalisering van het eigen huis, waarbij de hypotheekrenteaftrek geleidelijk wordt afgeschaft samen met het eigenwoningforfait (ewf) (CPB, 2023). Deze ontwikkeling is al jaren gaande, maar moet worden gestuit voordat het ewf helemaal is afgeschaft. Dat leidt tot exorbitante fiscale voordelen voor huizenbezitters ten opzichte van huurders en maakt van het eigen huis een fiscaal geprivilegieerde vermogensvorm. Het eigen huis moet niet verdwijnen uit het belastingstelsel, maar een integraal onderdeel zijn van de heffing op vermogensinkomsten.
Om dezelfde reden is het niet verstandig om de omkeerregel bij de pensioenen af te schaffen. Dat komt neer op het defiscaliseren van de pensioenen. Ook worden belastinginkomsten uit de toekomst dan naar voren in de tijd gehaald. Als dit niet nu leidt tot recht evenredig kleinere overheidstekorten, neemt het houdbaarheidsprobleem in de overheidsfinanciën verder toe. Beter is om het verlaagde ouderentarief gelijk te trekken met het standaardtarief in box 1.
Maar veruit het belangrijkste is om de verschillende voorstellen ten aanzien van de vermogens- en vermogenswinstbelasting in hun samenhang te bezien. De afgelopen verkiezingen waren de plannen van partijen die vermogen veel zwaarder wilden belasten slecht doordacht: er zouden makkelijk effectieve belastingtarieven van veel meer dan honderd procent kunnen ontstaan door de cumulatie van de verschillende voorgestelde vermogensheffingen, zoals een hogere vpb, gecombineerd met hogere tarieven in box 2 en box 3 en de invoering van een vermogensbelasting (Jacobs, 2023). In de doorrekeningen van het Centraal Planbureau kan zo’n cumulatie van kapitaalheffingen weliswaar op papier leiden tot meer belastingopbrengsten, maar die zullen nooit in werkelijkheid worden gerealiseerd. Effectieve tarieven van meer dan honderd procent leveren geen extra belastingopbrengsten op door kapitaalvlucht. Ze zullen bovendien grote schade aan de economie berokkenen doordat investeringen afnemen.
Literatuur
Auerbach, A.J. (1991) Retrospective capital gains taxation. American Economic Review, 81(1), 167–178.
Auerbach, A.J. en D.F. Bradford (2004) Generalized cash-flow taxation. Journal of Public Economics, 88(5), 957–980.
Bettendorf, L., A. Lejour en M. van ’t Riet (2017) Tax bunching by owners of small corporations. De Economist, 165, 411–438.
Bruil, A., C. van Essen, W. Leenders, et al. (2025) Inequality and redistribution in the Netherlands, working paper.
CBS (2025) Nalatenschappen; nagelaten vermogen, kenmerken. www.cbs.nl.
CBS (2024) Materiële welvaart in Nederland 2024. www.cbs.nl.
Commissie Inkomstenbelasting en Toeslagen (2013) Naar een activerender belastingstelsel. Den Haag: Tweede Kamer, 2013.
CPB (2023) Keuzes in Kaart 2025-2028, Den Haag.
CPB (2025) Startnotitie Keuzes in Kaart 2027-2030. Den Haag, juli 2025.
Cnossen, S. en B. Jacobs (2019). Ontwerp voor een beter belastingstelsel. ESB: Amsterdam.
Cnossen, S. en B. Jacobs (2021) Belast alle werkelijke vermogensopbrengsten, net als andere landen. ESB, 107(4807), 134–137.
Cnossen, S. en B. Jacobs (2023) Problemen met een partiële vermogensaanwasbelasting. Weekblad voor Fiscaal Recht, 7485, 4–-8.
Cnossen, S. en P. Sørensen (2019) Echte duale inkomenstenbelasting, in: S. Cnossen en B. Jacobs (eds.) Ontwerp voor een Beter Belastingstelsel, ESB: Amsterdam, pp. 32-45.
Denderen, M. van, en M. van Denderen (2024) Erfbelasting wordt steeds meer ontweken. ESB, 109 (4838), 454-457.
IBO (2022) Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling. IBO Vermogensverdeling, Den Haag: Rijksoverheid.
Jacobs, B. (2010) Een economische analyse van een optimaal belastingstelsel voor Nederland. Essay Studiecommissie Belastingstelsel, Den Haag: Ministerie van Financiën.
Jacobs, B. (2015) De Prijs van Gelijkheid, derde, geheel herziene druk, Amsterdam: Bert Bakker-Prometheus.
Jacobs, B. (2017) “Fundamentele herziening van belastingen op kapitaalinkomen”, ESB, 102(4753), 416-419.
Jacobs, B. (2019) Fundamentele hervorming van belastingen op kapitaalinkomen, in: S. Cnossen en B, Jacobs (eds.) Ontwerp voor een Beter Belastingstelsel. ESB: Amsterdam, pp. 65-74.
Jacobs, B. (2023) ‘CPB sneed zich met doorrekening partijprogramma’s in de vingers’. BNR, 15 november 2023.
Jacobs, B. (2023) De sluipende sloop van de belasting op het eigen huis. Vrij Nederland, 84 (6), 10–11.
Jacobs, B., E.L.W. Jongen en F.T. Zoutman (2017) Revealed social preferences of Dutch political parties. Journal of Public Economics, 156, 81–100.
Kam, F. de, en J. Donders (2025) Laat ouderen meer meebetalen aan de AOW, Het Financieele Dagblad, 24 juli 2025.
Metselaar, L., R. Letterie en A. Nibbelink (2025) De Nederlandse overheidsschuld op lange termijn. CPB Publicatie, juli 2025.
Ministerie van Financiën (2023) Ambtelijk rapport Aanpak fiscale regelingen. Den Haag: Ministerie van Financiën.
Möhlmann, J. en C. van Essen (2022) Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht. CPB Notitie, april 2022.
Piketty, T. (2014) Capital in the Twenty-First Century. Cambridge: Belknap Press.
Rognlie, M. (2015) Deciphering the fall and rise in the net capital share: Accumulation or scarcity? Brookings Papers on Economic Activity, Spring 2015, 1-69.
SCP (2017) Voorzieningen verdeeld. Profijt van de overheid. Den Haag: SCP.
Vanheukelom, T., R. Schulenberg, C. van Essen en A. Lejour (2023) Effecten van belastinghervormingen op de belastingdruk van verschillende inkomensgroepen. CPB Document, december 2023.
Overzicht bijdragen
- Structurele arbeidskrapte vraagt om structurele keuzes – Barbara Baarsma
- Het complexe (inkomsten)belasting- en toeslagenstelsel moet en kan eenvoudiger – Daniël van Vuuren
- Vergrijzing is hanteerbaar, mits we ons erop blijven aanpassen – Harry van Dalen
- Los de stikstofcrisis op met eerdere provinciale gebiedsplannen – Henk Folmer, Jeltje van der Meer
- De internationale afhankelijkheid van Nederland is een chefsache – Heleen Mees
- Huidige fase energietransitie vereist creatief maar voorspelbaar beleid – Reyer Gerlagh
- Groei welvaart begint met bredere verankering in beleid – Rutger Hoekstra
- Maak bestaanszekerheid deze keer wel concreet – Anna Custers
- Dalende leerprestaties nopen tot investeringen in het funderend onderwijs – Inge de Wolf en Tom Rongen
- Volgend kabinet moet de belasting op vermogensinkomsten, vermogen en erfenissen pragmatisch hervormen – Bas Jacobs
- Woningtekort vraagt meer dan “bouwen, bouwen, bouwen” – Nils Kok en Dirk Brounen
- Laat de politieke partijen zich vóór de verkiezingen uitspreken over hun zorgkeuzes – Marcel Canoy en Xander Koolman
- Vergroening industrie
- Ondernemingsklimaat
Cursieve bijdragen nog te verschijnen
Auteur
Categorieën