E
conomen gaan ervan uit dat toekomstverwachtingen een belangrijke rol spelen bij
allerlei langetermijnbeslissingen. Lange
tijd was deze notie moeilijk te testen bij
gebrek aan betrouwbare verwachtingsgegevens.
De laatste jaren is men er echter achtergekomen
dat verwachtingen wel degelijk te meten zijn door
aan respondenÂen te vragen naar de kans dat een
t
bepaalde gebeurtenis zich gaat voltrekken (Manski,
2004). Zo bevatten bepaalde enquêtes de vraag
wat de kans is dat zij de leeftijd van tachtig jaar
zullen bereiken. Het antwoord dat mensen op hogere
leeftijd hierop geven blijkt een verbazingwekkende
overeenkomst met de werkelijkheid te hebben (Hurd
en McGarry, 2002).
Verwachtingen over de AOW
Karen van der Wiel
Promovendus bij Netspar
aan de Universiteit van
Tilburg
Bij CentERdata in Tilburg is men derhalve in mei
2006 begonnen met het maandelijks meten van
allerlei pensioenverwachtingen in de zogenaamde
Pensioenbarometer. Netspar, het Network for
studies on pensions, aging and retirement, verricht
dit onderzoek om meer inzicht te krijgen in het
vertrouwen van Nederlanders in de verschillende
elementen van ons pensioenstelsel. Vragen rondom
de toekomst van het Nederlandse basispensioen, de
AOW, nemen in de Pensioenbarometer een centrale
plaats in. Vanwege de politieke actualiteit is meer
zicht gewenst op de toekomstverwachtingen over
de eerstmogelijke leeftijd waarop men een AOWuitkering kan ontvangen. Het blijkt dat de gemiddelde kans die mensen toekennen aan het verhogen
van de AOW-leeftijd naar ten minste 67 jaar 51
procent is. Dit gemiddelde verschilt naarmate de
relevante tijdshorizon anders is. Men is er zekerder
van dat de regering in de komende twintig jaar tot
een verhoging beslist, met een gemiddelde kans van
54 procent, dan al in de komende tien jaar, met een
gemiddelde kans van 47 procent. In figuur 1 is de
ontwikkeling van de  emiddelde verwachting over de
g
afgelopen twee jaar te zien: van mei 2006 tot september 2008. Het blijkt dat de Pensioenbarometerrespondenten rondom de Tweede Kamerverkiezingen
van eind 2006 het minst overtuigd waren dat de
toekomstige AOW-leeftijd hoger zal zijn en dat zij in
juni 2008, rondom de publicatie van het rapport van
de commissie-Bakker, het meest overtuigd waren
van een aanstaande verhoging.
Spaargedrag
De laatste jaren wordt er in verband met de verÂ
grijzing in alle westerse landen gesproken over de
toekomstige betaalbaarheid van omslag-pensioenstelsels. In sommige landen, zoals in het Verenigd
Koninkrijk en Duitsland, heeft dit al geleid tot een
verhoging van de leeftijd waarop iemand voor het
eerst een pensioen itkering kan ontvangen. Ook in
u
Nederland is er een dergelijke discussie gaande over
allerlei facetten van de Algemene Ouderdomswet.
Stel dat er ook in Nederland besloten wordt om de
AOW-gerechtigde leeftijd van 65 naar 67 jaar te
verhogen. Gezien de wisselwerking tussen private
besparingen en overheidsbesparingen ligt het dan
voor de hand dat Nederlanders ter compensatie
meer zelf gaan sparen (Feldstein, 1974; Browning
en Lusardi, 1996). Nu is het nog lang niet zover
dat de AOW-leeftijd omhoog gaat, maar hebben
Nederlanders wel bepaalde verwachtingen over
hoe de AOW-regeling er in de toekomst uit gaat
zien. Als het waar is dat toekomstverwachtingen
inderdaad langetermijnbeslissingen beïnvloeden
zouden mensen die relatief pessimistischer zijn
over de toekomst van de AOW meer voor hun eigen
p
 ensioen moeten sparen door bijvoorbeeld  oopsomk
en lijfrentepolissen aan te schaffen. Als je immers
verwacht dat je van je 65e tot je 67e niets van de
staat uitgekeerd krijgt, en je dan wel met werken wilt
stoppen, zul je die periode zelf financieel moeten
overbruggen.
Figuur 1
Kans dat de AOW-leeftijd 67 jaar of hoger
wordt (gemiddelde per maand).
0,60
0,55
Kans
Een meerderheid van de Nederlandse bevolking verwacht
dat de regering de AOW-gerechtigde leeftijd in de komende
decennia zal verhogen tot 67 jaar. De vraag is of het
e
 lecto aat zich ook al aan het voorbereiden is op die
r
v
 erhoging. Dit blijkt het geval te zijn aangezien individuen
die er relatief zeker van zijn dat de AOW-leeftijd omhoog
gaat vaker koopsom- en lijfrentepolissen afsluiten.
0,50
0,45
0,40
0
50
100
Week vanaf 1-1-2006
Kans binnen tien jaar
150
Kans binnen twintig jaar
Bron: CentERdata
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4553) 6 februari 2009
77
binnenland
Electoraat klaar voor 67 jaar
Tabel 1
Percentage koopsom- en lijfrente-polissen voor de oude dag.
Kans 0-0,4
32,85
904
33,48
24,17
Perc. polis totaal
Observaties totaal
Perc. polis 30-39 jaar
Perc. polis 40-49 jaar
Perc. polis 50-59 jaar
Perc. polis <25.150 euro
Perc. polis
25.150 – 38.100 euro
Perc. polis > 38.100 euro
Kans 0,4-0,6
38,75
978
30,16
35,52
Kans 0,6-1
43,02
1.346
32,84
45,92
Observaties
3.228
931
1.097
39,37
17,63
31,18
51,14
30,03
39,88
48,63
30,61
46,34
1.200
1.076
1.076
48,63
46,11
52,30
1.076
Tabel 2
Marginale effecten uit regressie-analyse.
Steekproef
Kans dat
AOW-Âeeftijd
l
(meer dan)
67 jaar wordt
binnen twintig
jaar
Marginale effecten Standaardfouten
(in procenten)
Totale steekproef
19 **
0,06
30-39 jaar
4
0,10
40-49 jaar
42 ***
0,11
50-59 jaar
16
0,10
Inkomen <25.150 euro
21 **
0,08
Inkomen 25.150-38.100 euro
30 **
0,10
Inkomen > 38.100 euro
5
0,11
** p-niveau 1%, *** p-niveau 0,1%
Voor een beleids aker is het bijzonder belangrijk om te weten of mensen met
m
eventuele beleidsveranderingen in de AOW om kunnen gaan. Als veel gezinnen
niet in staat zijn om zich voor te bereiden op een geanticipeerde verhoging van
de AOW-leeftijd lijkt het niet verstandig die wijziging door te voeren.
Anticiperen
Voor de empirische analyse zijn de gegevens van de Pensioenbarometer en de
DNB Household Savings Survey (DHS) gecombineerd. In totaal is van meer dan
drieduizend personen bekend hoe zij tegen de toekomst van de AOW-leeftijd
aankijken en ook hoe hun spaargedrag eruitziet. In tabel 1 zijn percentages
respondenten te zien die een koopsom- of lijfrentepolis bezitten. 39 procent van
de totale steekproef bezit een product in de derde pensioenpijler. Dit is meer
dan in de totale bevolking, aangezien rijkere huishoudens in de DHS licht oververtegenwoordigd zijn. In tabel 1 zijn alle respondenten van de DNB Household
Savings Survey in drie groepen verdeeld: in de eerste kolom, zij die relatief
optimistisch zijn over de verhoging van de AOW-leeftijd binnen twintig jaar en
hieraan een kans toekennen tussen de 0 en 0,4 procent; in de tweede kolom,
zij die een gemiddelde kans toekennen van tussen de 0,4 en 0,6 procent, en in
de derde kolom, zij die relatief pessimistisch zijn en hieraan een kans toekennen
tussen de 0,6 en 1 procent. De eerste rij van tabel 1 laat zien dat pessimistische respondenten inderdaad vaker een lijfrente- of koopsompolis in hun bezit
hebben. De meest pessimistische groep bezit tien procent vaker een privaat
p
 ensioenproduct dan de meest optimistische groep. De meeste leeftijds- en
inkomenssubgroepen onder in de tabel laten eenzelfde resultaat zien. Het lijkt
dus inderdaad of Nederlanders die een beleidsverandering anticiperen, zich
hierop voorbereiden. Niet voor iedere subgroep is dat echter het geval. Relatief
jonge werknemers, dat wil zeggen onder de veertig jaar, nemen hun eigen
verwachtingen over de AOW niet echt in beschouwing wanneer zij zich voorbeÂ
reiden op hun pensioen. Ook de verschillen in deelname-percentages voor rijkere
werknemers, met een bruto inkomen boven de 38.100 euro, zijn niet zo groot
tussen de verwachtingsgroepen.
sluiten wordt daarom een probit regressie uitgevoerd
van het bezit van een koopsom- of lijfrentepolis
op de geschatte kans dat de AOW-leeftijd binnen
twintig jaar omhoog zal gaan. In de regressies wordt
ook rekening gehouden met de volgende relevante
persoonskenmerken: opleidingsniveau, leeftijd,
gezondheidsstatus, het hebben van kinderen, het
hebben van een partner en geslacht. De resultaten
van deze regressie zijn in tabel 2 te zien.
In deze tabel zijn de marginale effecten opgenomen
van de geschatte kans van een AOW-verhoging op de
kans om een koopsom- of lijfrentepolis te bezitten.
Voor de totale steekproef geldt dat het marginale
effect negentien procent bedraagt, wat betekent dat
een persoon met gemiddelde karakteristieken, zoals
gemiddeld opleidingsniveau, gemiddelde leeftijd,
gemiddeld inkomen en dergelijke, die er heel zeker
van is dat de AOW-leeftijd omhoog gaat, negentien
procent meer kans heeft om een private pensioenvoorziening te hebben dan een vergelijkbaar persoon
die er heel zeker van is dat de AOW-leeftijd gelijk
blijft. Uit tabel 2 valt te lezen dat dit marginale
effect hoog is voor alle subgroepen, met uitzondering van mensen onder de veertig jaar en mensen
met een hoog inkomen. Voor vergelijkbare personen
tussen de veertig en vijftig jaar die een kans van
één of een kans van nul opgaven is het verschil in
lijfrente- en koopsompolis-bezit zelfs 42 procent.
Conclusie
Nederlanders geloven dat de kans groot is dat
binnen de komende jaren de eerstmogelijke AOWleeftijd, nu 65 jaar, door het kabinet naar boven zal
worden getrokken. Of dit daadwerkelijk gaat gebeuren valt te bezien. Wel lijkt het erop dat personen
die er relatief zeker van zijn dat de AOW-leeftijd in
de toekomst omhoog gaat, zich aan het voorbereiden
zijn op deze toekomst. Degenen die een hogere kans
toedichten aan een AOW-leeftijd van 67 jaar bezitten namelijk vaker een koopsom- of lijfrentepolis.
Iemand die zeker weet dat de AOW-leeftijd omhoog
gaat heeft negentien procent meer kans om een
product uit de derde pensioenpijler te hebben dan
een vergelijkbare persoon die ervan overtuigd is dat
de AOW-leeftijd gewoon 65 jaar blijft.
Literatuur
Browning, M. en A. Lusardi (1996) Household saving: micro
theories and micro facts. Journal of economic literature, 34(4),
1797–1855.
Feldstein, M. (1974) Social security, induced retirement, and
aggregate capital accumulation. The journal of political economy,
82(5), 905–926.
Hurd, M. en K. McGarry (2002) The predictive validity of
subjective probabilities of survival. The economic journal,
Regressieresultaten
De resultaten in tabel 1 bewijzen nog niet dat AOW-verwachtingen de reden zijn
dat bepaalde groepen meer sparen. Om andere achterliggende effecten uit te
78
ESB
94(4553) 6 februari 2009
112(482), 966–985.
Manski, C. (2004) Measuring expectations. Econometrica, 72(5),
1329–1376.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.