De economie van de
huishoudeliike sector
Aj.M. Hagenaars en S.R. Wunderink-van Veen, Soo gewonne, soo verteert: economie van de huishoudelijke sector, Sten/ert Kroese, Leiden,
1990, 420 blz., f 69,50.
Huishouden van Jan Steen
Tijds- en inkomensbesteding
In 1661 schilderde Jan Steen ‘Soo gewonne, soo verteert’, een schilderij
dat ons de vrolijke inkomens besteding toont door één van Steens
spreekwoordelijke
huishoudens.
Prof. dr. AJ.M. Hagenaars en dr. S.R.
Wunderink-van Veen, beiden verbonden aan de Erasmus Universiteit, kozen Soo gewonne, soo verteert niet alleen als originele titel voor hun boek
over de economie van de huishoudelijke sector, maar zij sierden ook het
kaft ervan op met een afbeelding
van het schilderij.
De belangstelling voor het economische gedrag van huishoudens is allerminst nieuw. Al in het midden van
de vorige eeuw werden in diverse
Europese landen omvangrijke enquêtes gehouden onder privé-huishoudens, waarbij de informatieverzameling zich lang niet altijd beperkte tot
het gezinsinkomen en de uitgaven
aan voedsell. De economie van de
huishoudelijke sector kan dus bogen
op een traditie van meer dan een
eeuw, zij het dat de belangstelling
zich lange tijd vooral heeft beperkt
tot het huishouden als consumptieve
eenheid.
Zoals Hagenaars en Wunderink-van
Veen aangeven in het inleidende
hoofdstuk van hun boek, hangt de
toegenomen aandacht voor het economische handelen van huishoudens nauw samen met de maatschappelijke ontwikkelingen die voor de
afgelopen decennia kenmerkend
zijn geweest: de opkomst van alternatieve woon- en samenlevingsvormen, de veranderende rolverdeling
tussen vrouwen en mannen, de geringere vanzelfsprekendheid
van het
krijgen van kinderen en een sterke
toename van de vrije tijd waarover
mensen beschikken. Daardoor is er
een grotere pluriformiteit ontstaan in
huishoudeconomisch
gedrag en de
wenselijkheid en noodzaak van de
bestudering ervan is daarmee haast
vanzelfsprekend geworden.
In de veertien hoofdstukken van het
boek wordt een lange rij onderwerpen aangesneden, waarmee ook de
breedte wordt geïllustreerd van wat
de auteurs tot de economie van de
huishoudelijke sector rekenen: de allocatie van tijd (hoofdstuk 3), betaalde arbeid (4), huishoudelijke produktie en de (monetaire) waardering
daarvan (5), de besteding van vrije
tijd (6), investeringen in menselijk
kapitaal en het zoeken naar informatie (7), de inkomensverdeling
en -besteding (8 en 9), sparen en lenen
(10), de kosten van kinderen (1l), armoede en sociale zekerheid (12) en
welvaart, welzijn en geluk (13). Het
boek wordt ingeleid met een historische schets van de ontwikkeling van
huishoudens (hoofdstuk 2) en afgesloten met een hoofdstuk over dataverzameling (14).
De auteurs hebben in hun boek een
tweedeling aangebracht: deel 1 “De
tijdsbesteding van huishoudens”
(hoofdstukken 1 tot en met 8) en
deel 2 “Inkomen en bestedingen van
huishoudens” (hoofdstukken 9 tot
en met 14). Afgezien van het feit dat
het onduidelijk is waarom bij voorbeeld het hoofdstuk over de historische ontwikkeling de eer heeft tot
het gedeelte over tijdsbesteding te
behoren, suggereert deze tweedeling dat tijdsbesteding en inkomensbesteding min of meer losstaande
aspecten van het economische gedrag van huishoudens zijn. Maar zij
zijn onderling juist nauw verbonden.
De auteurs betogen dat zelf ook hier
en daar, maar dat neemt niet weg
dat de tweedeling de coherentie van
de behandeling van sommige onderwerpen enigszins onder druk zet.
Een voorbeeld: hoofdstuk 11 in deel
2 behandelt de geldkosten van kinderen, terwijl in hoofdstuk 5 (tabel
5.7) in deel 1 de invloed van kinderen op het tijdsbestedingspatroon
aan de orde komt. Dit is typisch een
voorbeeld waar een simultane analy-
ESB 18-9-1991
se van tijds- en inkomensbesteding
op zijn plaats is. Het wordt dan bij
voorbeeld ook gemakkelijker inzicht
te krijgen in de mate waarin tijd en
geld onderling substitueerbaar zijn
in het ‘produceren’ van kinderverzorging.
Theorie en empirie
Alle hoofdstukken in Soo gewonne,
soo verteert worden gekenmerkt
door een evenwichtige verdeling
van aandacht tussen theorie en empirisch materiaal en een opvallend goede aansluiting bij recente ontwikkelingen in de internationale literatuur.
Hagenaars en Wunderink-van Veen
hebben zich in hun boek beperkt tot
de bestudering van huishoudens in
westerse samenlevingen, in het bijzonder de Nederlandse, wat een verdedigbare, maar niet expliciet vermelde keuze is. In het inleidende
hoofdstuk vertellen de auteurs dat
ze ernaar hebben gestreefd een
boek te schrijven dat toegankelijk is
voor studenten zonder een wiskundige vooropleiding. Ze hebben getracht mathematische bewijzen en afleidingen zoveel mogelijk te
verbannen naar appendices om de
leesbaarheid van de tekst te vergroten. Zij zijn daarin geslaagd en de
verdienste van het boek ligt vooral
in de functie die het vervult van vertaling van resultaten uit de internationale vakliteratuur in een voor een
breed lezerspubliek toegankelijke
vorm.
Heel interessant zijn de gedeeltes
waarin uitdrukkelijk aandacht wordt
besteed aan het verschil tussen eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens, zoals paragraaf 3.3 (over de
doelstellingsfunctie van een meerpersoonshuishouden)
en de passages in
paragraaf 9.4 over de invloedssfeer
1. In een van de door Engel geanalyseerde enquêtes werden niet alleen de gekochte hoeveelheden voedsel en de uitgaven daaraan geregistreerd, maar ook de
uitgaven aan andere bestedingscategorieën, de leeftijden en beroepen van alle
gezinsleden, voor ieder gezinslid het aantal gewerkte dagen per maand en het
loon per dag, inkomsten uit andere bronnen, besparingen en ontsparingen, het
aantal kamers in de woning en de oppervlakte van eventueel aanwezige grond. E.
Engel, Die Lebenskosten belgischer Arbeiter-Familien früher und jetzt, Bulletin de
11nstitut International de Statistique, jg.
9, 1895, blz. 1-124. Het is overigens indrukwekkend te lezen hoe bewust Engel
zich was van problemen met onder andere de representativiteit van de steekproef
en de vaststelling van equivalentiefactoren.
van man en vrouw bij aankoopbeslissingen. Het is vooral de aandacht
voor deze onderwerpen waardoor
het boek zich onderscheidt van de
meer traditionele leerboeken over
micro-economie.
Soms worden onderwerpen behandeld op een plaats die daar niet het
meest geschikt voor lijkt. Interdependente preferenties, bij voorbeeld,
worden besproken in het hoofdstuk
over inkomensbesteding
(9), maar
kunnen ook een rol spelen bij tijdsallocatie2. Speltheoretische modellen
ter beschrijving van het gedrag van
meerpersoonshuishoudens
worden
weer besproken in het kader van
een tijdsallocatiemodel, terwijl de
speltheorie kan worden gebruikt
voor de beschrijving van allerlei beslissingen binnen een meerpersoonshuishouden, niet alleen over tijdsallocatie.
Hier en daar zouden wat mij betreft
de accenten wat anders mogen liggen. De behandeling van het effect
van belastingen en het sociale-zekerheidsstelsel op arbeidsmarktgedrag
in hoofdstuk 4 is wel erg summier,
zeker gezien de belangrijke plaats
die dit onderwerp telkens weer inneemt in de publieke discussie en
gezien het vele werk dat in binnenen buitenland op dit gebied is ver-
richt. Het sociale-zekerheidsstelsel
zelf, daarentegen, wordt in hoofdstuk 12 zeer breedvoerig besproken.
Hoofdstuk 10 vermeldt veel cijfermateriaal over sparen en lenen maar
niets over de (netto- )vermogenspositie van huishoudens.
Natuurlijk zijn er ook schoonheidsfoutjes. In hoofdstuk 11 worden in
tabel 11.9 (blz. 332) korte- en langetermijn equivalentie-schalen
gepresenteerd, maar er wordt niet uitgelegd wat lange-termijnschalen
zijn
en hoe men eraan gekomen is. Op
blz. 328 onder figuur 11.1, een grafische weergave van het huishoudproduktiemodel van Gronau, valt te lezen dat een overgang van een
huishouden zonder kinderen naar
een met kinderen kan worden uitgedrukt in een daling van de reële
loonvoet. Dat lijkt op een vergissing.
De overgang van een huishouden
zonder kinderen naar een met kinderen beïnvloedt de produktiviteit
thuis en mogelijk ook de preferenties, maar juist niet de loonvoet die
per uur op de arbeidsmarkt verdiend
kan worden.
Twee onderwerpen hadden naar
mijn idee meer aandacht verdiend.
Ten eerste de allocatie van goederen
en diensten binnen huishoudens
Cintrahousehold allocation’) en de
daarmee verbonden ‘gender bias’,
het verschillend behandelen van jongens en meisjes in een zelfde huishouden3. Ten tweede is er geen aandacht voor empirisch onderzoek
naar huishoudensvorming
en -ontbinding en naar de keuze van het gewenste kindertal en gewenste geboortetijdstippen en -intervallen4.
Dit zijn onderwerpen die toch zeker
tot de economie van de huishoudelijke sector gerekend moeten worden
en misschien wel tot de kern ervan
behoren.
Slot
Dit alles doet niets af aan het feit dat
Soo gewonne, soo verteert een mooi
boek is. Het is in Nederland uniek in
zijn soort en in het buitenland zijn
pas zeer onlangs vergelijkbare leerboeken verschenen5. Het boek
draagt duidelijk de sporen van de
kwantitatief-economische
opleiding
van beide auteurs, maar tegelijkertijd
is de invalshoek breder dan alleen
een economische en alleen een
kwantitatieve. Het is geschikt voor
een breed publiek en het is helder
en vlot geschreven. Voor docenten
in het universitaire en hoger beroepsonderwijs die aandacht besteden
aan het economische gedrag van
huishoudens is de keuze voor een
leerboek eenvoudig geworden.
Peter Kooreman
De auteur is hoogleraar
Economie van
het huishouden
aan de Landbouwuniversiteit Wageningen.
2. A. Kapteyn en LB. Woittiez, Preference
interdependence
and habit formation in
family labor supply, in: F. Laisney et al.
(red.), Microeconometrics: surveys and
applications, Clevedon, Avon, Tiedo Ltd.,
1988, hoofdstuk
10.
3. Zie bij voorbeeld
A. Deaton, Looking
for boy-girl discrimination
in household
expenditure
data, 1be World Bank Economie Review, jg. 3, nr. 1, 1989, blz. 1-15.
Overigens laat dit artikel zien dat men
ook zonder directe informatie over de
consumptie
van afzonderlijke
gezinsleden een heel eind kan komen met de bestudering van de allocatie binnen huishoudens.
4. Voorbeelden
zijn M. McElroy, The joint
determination
of household
membership
and market work: the case of young men,
journalof Labor Economics, jg. 3, 1985,
blz. 293-316; V.). Hotz en R.A. Miller, An
empirical analysis of life cycle fertility
and female labor supply, Econometrica,
jg. 56, 1988, blz. 91-118.
5. W.K. Bryant, 1be economie organization ofthe household, Cambridge University Press, 1990; A. Cigno, Economics of
the family, Oxford University Press, 1991.