Buitenlandse directe
investeringen in
ontwikkelingslanden
Mede door de toegenomen schuldenlast in ontwikkelingslanden is meer belangstelling
ontstaan voor de rol van de particuliere sector in het ontwikkelingsproces. Dit betreft niet
alleen de rol van de particuliere sector in de ontwikkelingslanden zelf, maar ook de
betekenis van buitenlandse directe investeringen voor het bevorderen van de groei in
deze landen. In dit artikel worden omvang en belang van buitenlandse directe
investeringen in ontwikkelingslanden nader toegelicht.
PROF. DR. L.B.M. MENNES – DR. J. KOL*
In het najaar van 1987 heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in een brief aan de Tweede Kamer de
aandacht gevestigd op de rol van de particuliere sector in
het ontwikkelingsproces in ontwikkelingslanden, met name
– maar niet uitsluitend – in het industrialisatieproces1. In
zijn brief stelt de minister vast dat in ontwikkelingslanden,
waar de overheid met name in het economische proces
over het algemeen een dominante rol speelt, mede door
de vaak sterk toegenomen schuldenlast meer belangstelling is ontstaan voor de particuliere sector als actor in het
ontwikkelingsproces. In nauw overleg met de Wereldbank
en het IMF is in een groot aantal ontwikkelingslanden een
aanpassingsbeleid in gang gezet. Belangrijke elementen
van dit beleid zijn het streven naar kosteneffectiviteit, het
beteraansluiten bij marktkrachten, het inspelen op prijssignalen en het bevorderen van concurrentieverhoudingen.
Verwacht mag worden dat deze elementen in toenemende
mate ertoe zullen leiden dat overheden van ontwikkelingslanden hun taken overdragen aan de particuliere sector.
Daamaast wordt ook in andere Internationale beleidskaders, bij voorbeeld UNCTAD-VII en de algemene UNIDOconferentie, najaar 1987, steeds meer aandacht besteed
aan de rol die de particuliere sector kan spelen in het ontwikkelingsproces.
Volgens de minister kan ook het Nederlandse bedrijfsleven een essentiele rol spelen in het ontwikkelingsproces
en in de versterking van de marktsector in ontwikkelingslanden. Deze rol ligt bij uitstek op het terrein van de bedrijfsgerichte particuliere investeringen, die inkomen, werkgelegenheid en deviezen genereren, op het terrein van technologieoverdracht en op het gebied van de ontwikkeling van
‘human resources’ door bedrijfsgerichte training, opleiding
en management-ondersteuning. De minister stelt dat de bilaterale en multilateral hulp daarbij een ondersteunende,
drempelverlagende en initierende werking kan hebben2.
In dit artikel wordt de rol van de particuliere sector en
meer in het bijzonder die van buitenlandse particuliere investeringen in ontwikkelingslanden nader belicht.
De particuliere sector in ontwikkelingslanden
In veel ontwikkelingslanden is het aandeel van de sector overheidsbedrijven in de bruto investeringen en de bruto binnenlandse produktie van de industrie veel hoger dan
in ontwikkelde landen. Uit onderzoek blijktechter dat er een
significant negatief verband is tussen de omvang van de
sector van overheidsbedrijven en de mate van economische ontwikkeling van een land3. In het algemeen wordt in
ontwikkelingslanden niet aan de voorwaarden voldaan die
nodig zijn voor succesvol opererende overheidsbedrijven.
De rol van de overheid zou vooral gericht moeten zijn op
het tot stand brengen van politieke en sociale stabiliteit en
het ontwikkelen van een sociale en economische infrastructuurom zodoende particuliere initiatieven te bevorderen.
In dit verband is een groot aantal ontwikkelingslanden
begonnen met desinvesteringsprogramma’s in de overheidsbedrijven. Dit is bij voorbeeld het geval in Mexico, Bra* Beide auteurs zijn verbonden aan de vakgroep Internationale
Economie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Prof. Mennes
is voorts algemeen directeur van de Nederlandse FinancieringsMaatschappij voor Ontwikkelingslanden in Den Haag. Dit artikel is
gebaseerd op een studie, welke werd verricht ten behoeve van de
werkgroep particuliere ontwikkelings- en participatiemaatschappijen. De auteurs zijn de voorzitter van de werkgroep, drs. F.D. van
Loon, en de overige leden erkentelijk voor hun commentaar.
1. Brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, De rol
van de particuliere sector in het industrialisatieproces in ontwikkelingslanden en de ondersteuning daarvan in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, Tweede Kamer, vergaderjaar
1987-1988, 20277, nrs. 1-2.
2. Vanzelfsprekend is de ratio voor het ter beschikking stellen van
hulpgelden aan of ten behoeve van de ontwikkeling van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden, de bijdrage die het kan leveren
aan de structured armoedebestrijding in de ontwikkelingslanden.
3. V.V. Bhatt, Structural adaptation and public enterprise, in: Paul
Streeten (red.), Beyond adjustment; the as/an experience, International Monetary Fund, Washington D.C., 1988.
zilie, Costa Rica, Chili, Jamaica, de Philippijnen, Maleisie
en Turkije. Vanzelfsprekend is de voortgang van een dergelijk proces langzaam; sluiting van overheidsbedrijven
leidt immers in eerste instantie vaak tot meer werkloosheid,
terwijl de verkoop vaak moeizaam tot stand komt wegens
financiele problemen.
Bij het tot stand brengen van aanpassingen in de relatieve omvang van de overheidssector kan privatisering een
belangrijke rol spelen. In een recente IMF-studie4 wordt
daaronder verstaan de overdracht van eigendom of controle van de overheidssector naar de particuliere sector,
speciaal via de verkoop van activa. Hierbij moet wel bedacht worden dat privatisering alleen slechts tot geringe efficiency-verbeteringen zal leiden. Om te komen tot substantiele economische effecten is het nodig dat privatisering gepaard gaat met concurrentiebevorderende maatregelen zoals liberalisatie van markten en een zekere mate
van regulering, met name in geval van te privatiseren monopolies.
Dat de rol van de particuliere sector in het ontwikkelingsproces van het grootste belang is, ook in de minst ontwikkelde landen, blijkt tevens uit een studie van de Wereldbank van Marsden en Belot5. Op basis van empirische studies komen zij tot de volgende conclusies:
– in Afrikaanse economieen leiden relatief onbelemmerd
functionerende markten tot duidelijk betere economische resultaten;
– in Afrika zijn vele ondernemers aanwezig die positief reageren op de juiste economische prikkels;
– goed economisch beleid, waaronder het creeren van
een gunstig investeringsklimaat, leidt tot positieve economische resultaten.
Buitenlandse directs investeringen
Buitenlandse directe investeringen (bdi) kunnen een
belangrijke rol spelen bij de noodzakelijke versnelling van
de groei van de particuliere sector in ontwikkelingslanden. Bij bdi worden financiering, technologie en management gecombineerd. Een hoger kennisniveau van technologie en management dat tot hogereproduktiviteit leidt,
resulteert in een groter concurrentievermogen hetgeen
weer aanzienlijke positieve effecten op de betalingsbalans kan hebben. Een ander voordeel van bdi is dat er
pas een uitgaande deviezenstroom ontstaat wanneer de
betreffende investering rendabel is, terwijl op leningen altijd moet worden terugbetaald6. Een derde voordeel is dat
een land minder kwetsbaar blijkt te zijn voor externe
schokken naarmate het aandeel van bdi in de totale buitenlandse passiva groter is7. Het totale economische effect van bdi omvat echter meer dan de directe overdracht
van kapitaal, technologie en management. Ondernemingen die gevestigd zijn met behulp van bdi maken ook gebruik van leningen in het gastland evenals van derden in
andere landen; op deze wijze zijn zij betrokken bij een
veel groter aandeel van de totale middelen dan blijkt uit
de beperkte stroom van bdi8.
Vanzelfsprekend kunnen er ook gevaren aan bdi verbonden zijn, zoals een te geringe overdracht van technologie
tegen te hoge kosten en het manipuleren met transferprijzen. De meeste ontwikkelingslanden hebben nu echter
een zodanig sterke onderhandelingspositie dat de kans op
deze gevaren zeer gering is. Bovendien zijn vele transnational ondernemingen in toenemende mate bereid tot vormen van technologie- en kapitaaloverdracht als ‘licensing’,
‘franchising’, ‘subcontracting’ en ‘joint ventures’. Ook houden zij zich aan algemeen aanvaarde gedragsregels betreffende ‘transfer pricing’, ‘restrictive business practices’
en de overdracht van technologie.
578
Verschillende detailstudies tonen aan dat bdi een duidelijk positief effect hebben op de uitvoer, industrialisatie en
economische groei van ontwikkelingslanden. Deze studies
hebben betrekking op een groep van 23 ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika, Afrika en Azie, op de ASEAN-landen, en op ‘export processing zones’ in India9.
Omvang
___
De beoordeling van het verloop van de omvang van financiele stromen naar ontwikkelingslanden wordt bemoeilijkt door wisselkoersschommelingen. Uitgedrukt in prijzen
en wisselkoersen van 1983 zijn deze stromen, zo blijkt uit
tabel 1, van 1960 tot 1981 netto gestegen en daarna afgenomen. Deze daling vloeit met name voort uit een sterke
daling van exportkredieten en bankleningen en houdt verband met de sterk toegenomen schuldenlast van ontwikkelingslanden. Daardoor namen ook de bdi af, met name
in Latijns-Amerika. Voor de officiele ontwikkelingsfondsen
(odf) resulteerde een verdubbeling van het aandeel in de
periode 1980-1987, hoewel deze categorie in nominale
omvang ongeveer gelijk bleef. De OESO onderstreept echter de veranderde betekenis van odf, die gaandeweg een
centrale rol is gaan spelen bij de oplossing van de complexe schulden- en financiele problematiek van vele ontwikkelingslanden. Van odf wordt mede daardoor een stimulerende invloed verwacht op een hernieuwde groei van bdi
en andere particuliere financiele middelen; het aandeel van
bdi door OESO-landen in de totale netto financiele stromen
naar ontwikkelingslanden is inmiddels gestegen van 8 procent in 1985 tot bijna 23 procent in 198710. Verwacht wordt
voorts11, dat via de faciliteiten van de Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA), opgericht onder auspicien van de Wereldbank, en via de International Finance
Corporation (IFC) een toenemende stroom van bdi naar
ontwikkelingslanden kan worden gekanaliseerd.
Een overzicht voor de periode 1961-1987 van de aandelen van de diverse componenten in de totale ontwikkelingsfinanciering van Nederland is weergegeven in tabel
4. R. Hemming en A.M. Mansoor, Privatization and public enterprises, International Monetary Fund, Occasional Paper, nr. 56,
Washington D.C., januari 1988.
5. K. Marsden en T. Belot, Private enterprise in Africa; creating a
better environment, World Bank Discussion Paper, nr. 17, The
World Bank, juli 1987.
6. Weliswaar blijkt de gemiddelde rentabiliteit van bdi hoger te zijn
dan de gemiddelde rente, maar in de praktijk blijkt gemiddeld 50
procent van het rendement geherinvesteerd te worden zodat de
werkelijke uitgaande deviezenstroom veel geringer is.
7. Zie The Economist, 20 juni 1987, biz. 69, waarin gewag wordt
gemaakt van een studie door: J. Dunning en J. Cantwell, IRM directory of statistics of international investment and production,
Macmillan, Londen, 1987.
8. International Monetary Fund, Foreign private investment in developing countries. Occasional Paper, nr. 33, International Monetary Fund, Washington D.C., januari 1985. The World Bank, World
development report 1985, Oxford University Press, Oxford, 1985,
hoofdstuk 9.
9. G. Nwanna, The contribution of foreign direct investment to exports, Intereconomics, november/december 1986; Ulrich Hiemenz, Foreign direct investment and industrialization in ASEAN
countries, Weltwirtschaftliches Archiv, band 123, heft 1,1987; R.
Kumar, Performance of foreign and domestic firms in export processing zones, World Development, volume 15, nr. 10/11, oktober/november 1987.
10. Genoemde verwachtingen werden verwoord in OESO, Development co-operation, report 1987; de gegevens zijn ontleend aan
het report 1988; nominaal stegen de bdi van OESO-landen in ontwikkelingslanden van 6,7 miljard dollar in 1985 tot 20,0 miljard in
1987.
11. Deze verwachting is verwoord in M. Watson, R. Kincaid, C. Atkinson, E. Kalteren D. Folkerts-Landau, International capital markets: developments and prospects, IMF World Economic and Financial Surveys, Washington D.C., december 1986.
Tabel 1. Totale netto financielestromennaarontwikkelingslanden in hoofdcategorieen, 1960-1987 (in procenten)
1960/611970 19751980 1981 198419873
1. Official
Development Finance
2. Exportkredieten
3. Particuliere
overdrachten
1961 1970 1975 1980 1983 19851987a
59
14
46
13
45
10
36
13
33
13
55
6
67
-1b
27
41
45
51
53
38
34
waarvan
– directe investeringen (19) (18) (20) (9) (12) (13) (23)
– banksector
(6) (15) (21) (38) (37) (20) (6)
4.Totaal
5. Tolaal (in mrd. $ en
in prijzen enwissel-
Tabel 2. Netto financiele overdrachten van Nederland naar
ontwikkelingslanden en multilaterale organisaties in componenten, 1961-1987 (in procenten)
100 100 100 100
99
99
100
1 .Official Development
Assistance
35 46 48
2. Particuliere overdrachten tegen
marktvoorwaarden
65
50
50
waarvan
-directe investeringen (49) (43) (46)
3. Overige posten”
5
2
4. Totaal (in %)
100
101
100
69
55
43
64
27
39
52
30
(6)
5
(2) (20)
6
4
(8)
6
101
100
99
100
34,8 53,1 84,6 93,9106,8 92,3 65,9
koersen van 1983)
5. Totaal (in mln. $)
a. Cijfers voor 1987 zijn voorlopige schattingen.
b. Evenals in 1986 was in 1987 het bedrag van netto export kredietverstrekking negatief in verband met omvangrijke amortisatiebetalingen.
Bran: OESO, Development Co-operation, diverse jaargangen.
a. Cijfers voor 1987 zijn voorlopige schattingen.
b. Overige posten: ‘Other official flows’ en ‘grants by private voluntary agencies’; voor 1961 geldt een andere indeling.
Bran: OESO, Development Co-operation, diverse jaargangen.
2. Een regelmatig verloop zoals in tabel 1 voor de mondiale gegevens werd gevonden, blijkt voor Nederland minder
duidelijk aanwezig te zijn12. In 1980 bij voorbeeld bereikte
het aandeel van de particuliere overdrachten een dieptepunt van 27 procent. Het aandeel is sindsdien niet veel toegenomen, met als uitzondering 1985 toen het hoogste aandeel over de periode 1960-1986 werd bereikt. Het aandeel
van bdi schommelt navenant met als hoogste waarde 49
procent in 1961 en als laagste 2 procent in 198313.
Bevordering van bdi _______________
De voorwaarden en regelingen voor het aantrekken
van bdi zijn in de afgelopen jaren in een aantal ontwikkelingslanden versoepeld . In Argentinie bij voorbeeld zijn
met name voor de olie-industrie de mogelijkheden voor
buitenlandse kapitaaldeelneming verruimd. In Mexico
wordt een beleid ter stimulering van bdi gevoerd, vooral
in sectoren waarvan een verbreding van het exportpakket naast de olieprodukten verwacht wordt. Andere landen in Latijns-Amerika zijn deelgenoten in het AndesPact en als zodanig gebonden aan gemeenschappelijke
regels, die bdi in deze landen ontmoedigen. Thans worden op nationaal niveau stappen genomen om deze regels te liberaliseren. In Bolivia worden bdi thans toegelaten in de sectoren van transport, petrochemie en distribute van olieprodukten. In Ecuadoris besloten toe te treden tot het International Center for Settlement of Investment Disputes (ICSID) en zijn bdi nu toegestaan in de
mijnbouw en de olie-industrie, met soepeler voorwaarden
dan voorheen met betrekking tot repatriering van winsten. In Venezuela zijn de landbouw, de agro-industrie,
de bouwnijverheid en het toerisme toegankelijker gemaakt voor bdi.
Ook in Aziatische landen zijn maatregelen genomen
ter bevordering van bdi. In China werden in 1984 bdi toegestaan in 14 steden aan de kust; in 1985 werden bovendien vier grote industriele gebieden voor bdi geopend en
werd aan buitenlandse oliemaatschappijen toegestaan te
participeren in de exploratie en exploitatie van de olie- en
gasvelden in negen provincies. In /nctones/ewerd in 1986
het aantal sectoren waar bdi zijn toegestaan bijna verdubbeld. In Thailand heeft de overheid de groeibeperkingen, neergelegd in de ‘Alien Business Law’, terzijde gesteld. Ook andere Aziatische landen zoals India, Maleisie en Zuid-Korea hebben bdi-bevorderende maatregelen genomen.
T7OT5 i A
196 428 1255 2366 2178 2629 3261
Schuldconversie
Sinds het uitbreken van de schuldencrisis in 1982 heeft
zich een secundaire markt voor de externe schulden van
ontwikkelingslanden ontwikkeld. Gemeten in de totale nominale waarde van de verhandelde leningen is deze markt
sterk in omvang toegenomen en wel van $ 1,5 miljard in
1982/1983 tot ongeveer $ 12 miljard in 1987. Een verdere
sterke groei van deze markt wordt verwacht15. De uitstaande schulden worden in het algemeen verhandeld tegen
aanzienlijke kortingen op de nominale waarde16.
De sterke groei en de omvangrijke kortingen hebben op
de secundaire markt geleid tot het ontstaan van een nieuwe techniek bij de transacties: de schuldconversie. Bij
schuldconversie komt de debiteur met de eigenaar van de
schuldtitel overeen om de externe schuld in harde valuta
af te doen met een betaling in lokale valuta.
Schuldconversie kan een rol spelen bij het aantrekken
van bdi. Conversie van overheidsschulden vindt bij voorbeeld plaats voor aandelen van een particuliere onderneming of ook van overheidsondernemingen, die in een privatiseringsprogramma zijn betrokken. Voorts bestaat er
conversie van schuld van een particuliere onderneming
voor aandelen van die zelfde onderneming.
Aan de toepassing van schuldconversie ter verkrijging
van bdi zijn voor- en nadelen verbonden. De balans tussen
voor- en nadelen wordt vooral bepaald door de mate van
additionaliteit, de mate waarin de schuldconversie buitenlands investeringskapitaal aantrekt, dat anders niet be-
12. De indeling van tabel 2 is enigszins afwijkend van die in tabel
1, omdat de rapportage voor Nederland volgens DAC-criteria ver-
loopt (tabel 2), terwijl voor de wereld als geheel een deels andere classificatie wordt gevolgd (tabel 1).
13. De schommelingen in het aandeel van bdi in de totale ontwikkelingsfinanciering doen zich ook voor in de gevens van andere
landen dan Nederland. Zoals de Bondsrepubliek Duitsland, Japan
en de Verenigde Staten en voor de EG als geheel. Details worden
gegeven in het rapport genoemd in de eerste voetnoot.
14. Een overzicht van deze beleidsaanpassingen is opgenomen
in M. Watson et.al., op cit., IMF, Washington D.C., 1986.
15. Deze verwachting wordt bij voorbeeld uitgesproken in de studie Market-based menu approach, uitgebracht door de Debt Management and Financial Advisory Services Department van de
Wereldbank, januari 1988.
16. Thans worden kortingen geregistreerd van 50 procent (Brazilie, Mexico) tot 73 procent (Nigeria). Zie D.L. Roberts en E.M. Re-
monpla, Debt swaps: a technique in developing country finance,
in: Finance for developing countries, Group of Thirty, New York en
Londen, 1987 en aanvullende informatie van NMB, Amsterdam.
schikbaar was gekomen. In de praktijk blijkt de mate van
additionaliteit echter moeilijk vast te stellen17.
Thans zijn programma’s voor schuld-bdi-conversie in
veertien landen in diverse stadia van ontwikkeling en uitvoering. Twaalf daarvan zijn gelegen in Latijns-Amerika,
waaronder Argentinie (sinds 1986), Brazilie (sinds 1984 en,
na enige aarzeling, sinds 1988 met een nieuw programma)
Chili (sinds 1985), Mexico (sinds 1986/87, maar onderbroken in 1988) en Venezuela (sinds 1987). Landen buiten Latijns-Amerika met een dergelijk conversieprogramma zijn
Nigeria (kort in 1987 en naar verwachting spoedig weer)
en de Philippijnen (sinds 1986). De programma’s zijn onderling verschillend, bij voorbeeld wat betreft de voorwaarden voor repatriering van winsten en kapitaal, de sectoren
waaraan prioriteit wordt gegeven voor bdi, en bepalingen
voor de regionale concentratie van investeringen. In totaal
was in de periode 1985-1986 een bedrag van ruim $ 4 miljard aan schulden geautoriseerd tot conversie in deze
vorm18.
Het Nederlandse potentieel___________
De buitenlandse directe investeringen van Nederland
vinden voor meer dan 80 procent plaats in andere industrielanden. Van het totale investeringsbestand in 1984 ter
waarde van / 144 miljard hadden voorts de Nederlandse
Antillen een aandeel van 6 procent terwijl dit voor de overige ontwikkelingslanden 11 procent bedroeg.
Voor de bdi van Nederland in andere industrielanden
blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de jaarlijke
groei van bdi en de behaalde rendementen; voor de VS zijn
beide cijfers relatief hoog, voor de EG relatief laag. Voor de
ontwikkelingslanden lag het rendement van 11,7 procent
duidelijk boven het gemiddelde van 9,4 procent, maar de
groei van bdi bleef bij het gemiddelde achter. Vooral in de
ontwikkelingslanden in Azie waren de rendementen op bdi
hoog; over de periode 1974-1983 gemiddeld 20 procent.
Wanneer de ontwikkelingslanden waar bdi plaatsvinden
worden uitgesplitst naar niveau van ontwikkeling, geldt
voor Nederland dat in 1983 43 procent van de bdi tot stand
was gekomen in een zevental nieuw-geihdustrialiseerde
landen (NIC’s). Dit aandeel was bovendien in twee jaar
sterk gestegen vanaf 31 procent in 198319. Stopford en
Dunning beschrijven een zelfde trend voor de directe investeringen op wereldniveau20.
Wanneer de ontwikkelingslanden naar geografische regio’s worden onderverdeeld blijkt dat de bdi van Nederland
terugliepen in Europa en Latijns-Amerika, toenamen in
Azie, en in Afrika gering in omvang bleven. Een en ander
had te maken met de reeds genoemde hoge rendementen
in Azie, de geringere rendementen elders en met de toenemende schuldenlast in Afrika en Latijns-Amerika. Wanneer evenwel de schuldenproblematiek zou verminderen
en de aanpassingsprogramma’s succesvol zouden zijn,
onder meer met betrekking tot de participatie van de particuliere sector, zouden de Nederlandse bdi zich ook in andere regie’s dan Azie verder kunnen ontwikkelen.
Conclusie
In het voorafgaande is besproken, dat in ontwikkelingslanden in het algemeen niet is voldaan aan de voorwaarden voor het succesvol opereren van overheidsbedrijven.
Mede in verband met de IMF-aanpassingsprogramma’s
wordt thans een grotere betekenis toegekend aan de particuliere sector in het ontwikkelingsproces. In een groot
aantal ontwikkelingslanden zijn thans programma’s in uit580
voering, die een verschuiving tot stand brengen van de
overheidssector naar de particuliere sector. Privatisering
kan daarbij een nuttige rol vervullen. De overheid zou zich
met name moeten richten op de ontwikkeling van een goede infrastructuur en op politieke stabiliteit.
Buitenlandse directe investeringen kunnen een belangrijke rol spelen bij de noodzakelijke groei van de particuliere sector in ontwikkelingslanden. Een voordeel van bdi is
tevens, dat er pas een uitgaande deviezenstroom ontstaat
wanneer de betreffende investering rendabel is, terwijl op
leningen altijd moet worden terugbetaald. Vanzelfsprekend
kunnen er aan bdi ook gevaren verbonden zijn, zoals een
te geringe overdracht van technologie.
In een aantal ontwikkelingslanden zijn in de afgelopen
jaren de voorwaarden en regelingen in verband met het
aantrekken van bdi versoepeld. In Indonesia bij voorbeeld
werd in 1986 het aantal sectoren waar bdi zijn toegestaan
bijna verdubbeld. Voorts kan schuldconversie een rol spelen bij het aantrekken van bdi, doordat schulden worden
omgezet in het bezit van aandelen in binnenlandse ondernemingen. Thans zijn programma’s voor schuld-bdi-conversie in diverse stadia van ontwikkeling en uitvoering in
veertien ontwikkelingslanden, waaronder de grote schuldenlanden in Latijns-Amerika.
Mede in verband met de sterk toegenomen schuldenlast
van ontwikkelingslanden is binnen de totale netto financiele stromen naar deze landen sinds de jaren zeventig het
aandeel van de particuliere overdrachten, waaronder bdi,
sterk afgenomen, terwijl het aandeel van de officiele ontwikkelingsfondsen bijna verdubbelde. De OESO onderstreept echter dat de officiele ontwikkelingsfondsen een stimulerende invloed zullen hebben op het weer toenemen
van bdi en andere particuliere overdrachten. Ook van de
faciliteiten van de Multilateral Investment Guarantee Agency (MIGA) wordt verwacht dat zij de stroom van bdi naar
ontwikkelingslanden zullen bevorderen.
Ook voor de totale financiele overdrachten van Nederland naar ontwikkelingslanden geldt dat sinds de jaren zeventig het aandeel van bdi sterk is gedaald. Ondanks de
soms hogere rendementen blijft de groei van bdi in ontwikkelingslanden achter bij Nederlandse bdi in de industriele
landen.
L.B.M. Mennes
J.Kol
17. Bij voorbeeld, in 1986 werd de helft van de goedgekeurde conversies van Mexico uitgevoerd via vijf multinationale automobielproducenten. De betrokken investeringsplannen bestonden echter reeds in 1982, vier jaar voordat Mexico een conversie programma ontwikkeld had. Het is evenwel moeilijk te bepalen in hoeverre deze investeringsplannen zouden zijn gerealiseerd indien de
voorwaarden anders waren geweest, dan die welke aangeboden
werden via het conversieprogramma.
18. Zie Wereldbank, op. cit., 1988 en aanvullende informatie van
de NMB, Amsterdam.
19. De gegevens voor deze paragraaf zijn ontleend aan: M. van
Nieuwkerk en P.P. Sparling, De Internationale investeringspositie
van Nederland, De Nederlandsche Bank N.V., Monetaire Monografieen, nr. 4,1985.
20. J.M. Stopford en J.H. Dunning, Multinationals company performance and global trends, MacMillann, Londen, 1983. Als belangrijkste oorzaken voor de groei van het aandeel van de NIC’s
worden genoemd de beschikbaarheid van relatief goedkope en
goed geschoolde arbeidskrachten, thuismarkt met relatief rijke
consumenten en goede overheidsmaatregelen en voorzieningen
voor buitenlandse investeringen.