Ga direct naar de content

Arbeidsmarkteffecten van belastingverlaging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 25 1998

Arbeidsmarkteffecten van belastingverlaging
Aute ur(s ):
Graafland, J.J. (auteur)
Mooij, R.A. de (auteur)
De auteurs zijn werkzaam b ij het Centraal Planb ureau. Met dank aan Lans Bovenberg, Henk Don, Ruud Okker en André Nib b elink.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4141, pagina 172, 27 februari 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, belastingen

Als er ruimte is voor lastenverlichting, welke variant is dan het meest gunstig voor de arbeidsmarkt? Met de nieuwe versie van
MIMIC heeft het Centraal Planbureau dit doorgerekend. Een belastingkorting voor laagbetaalde werknemers blijkt het meest
effectief.
Ten behoeve van de nota Belastingen in de 21e eeuw heeft het CPB de gevolgen voor de arbeidsmarkt geanalyseerd van de diverse
belastingvoorstellen. Hierbij is gebruik gemaakt van MIMIC, het toegepaste algemeen evenwichtsmodel van het CPB. Onlangs is dit
model op diverse punten aangepast. Zo is het arbeidsaanbod van kostwinners, alleenstaanden en ouderen geëndogeniseerd. In de oude
versie van MIMIC reageerde alleen het arbeidsaanbod van partners (gehuwde vrouwen) op veranderingen in het belastingstelsel.
Hoewel de arbeidsaanbodelasticiteiten van kostwinners, alleenstanden en ouderen betrekkelijk klein zijn, is het aandeel van deze
groepen in het totale arbeidsaanbod (in uren) zeer groot. Daardoor kan een kleine gedragsreactie toch aanzienlijke effecten hebben.
Andere nieuwe elementen zijn de endogenisering van scholing door werknemers en werkgevers, en het opnemen van een informele
sector 1.
In dit artikel presenteren we de uitkomsten van enkele belastingvarianten met het nieuwe MIMIC. Deze varianten kunnen als
bouwstenen worden gezien van meer complexe maatregelen, zoals in de bovenvermelde kabinetsverkenning.
Verlaging van inkomstenbelasting en BTW
tabel 1 toont de effecten van een verlaging van het tarief in de eerste, tweede en derde schijf van de inkomstenbelasting, een verhoging
van de belastingvrije som of het arbeidskostenforfait, en een daling in het BTW-tarief. De vermindering in belastinginkomsten bedraagt
steeds ex-ante 0,5% van het bbp. Dit wordt gefinancierd met een bezuiniging op de overheidsconsumptie. De premies voor de
volksverzekeringen zijn constant verondersteld. Eventuele tekorten bij de sociale fondsen worden gecompenseerd met een rijksbijdrage.
Op langere termijn wordt de overheidsconsumptie zodanig aangepast dat de maatregel budgetneutraal blijft 2.

Tabel 1. Effecten van zes vormen van belastingverlaging met een budgettaire inzet van 0,5% bbp
tarief inkomstenbelasting
1e schijf
niveau in 1998
verandering

8,9%
-1,2%

procentuele verandering
loonvoet
-0,4
consumptieprijs
-0,3
volumina
particuliere consumptie
1,3
productie
0,8
werkgelegenheid
0,6
participatiegraad
0,1
arbeidsaanbod (uren)
0,2
zwarte arbeid (uren)
-0,2
scholing
0,1
Ratio’s
absolute mutaties
Werkloosheidsvoet
-0,3
idem ongeschoold
-0,4
aandeel langdurig werkloosheid -1,4
replacement ratio
-0,1
gemiddelde IB- en premiedruka -0,7

2e schijf
50,0%
-6,9%

3e schijf

belasting arbeids
vrije
kosten
voet
forfait

60,0%
-24,6%

8600
650

3100
925

17,5%
-1,7%

-0,2
-0,2

-0,1
-0,1

-0,5
-0,4

-0,1
-0,9

-0,3
-0,3
1,3
0,6
0,1
0,2
-1,1
0,1

0,5
0,0
0,3
-1,9
0,1

0,9
1,1
0,1
-0,2
-0,1
0,3
0,0

-0,2
-0,3
-1,3
-0,4
-0,7

-0,1
-0,2
-0,7
-0,1
-0,6

-0,1
-0,2
-0,8
0,3
-0,4

0,8

BTW

1,3
0,7

0,2

1,4
0,6
0,9
0,3
0,1
0,0
0,1

-0,5
-0,8
-2,9
-0,7
-1,0

1,2
0,4
0,0
0,1
-0,2
0,1

-0,2
-0,4
-1,3
0,0
-0,1

idem, marginale druka
overheidsconsumptieb

-0,7
-0,3

-1,9
-0,3

-2,1
-0,3

-0,1
-0,5

-0,6
-0,2

-0,1
-0,3

a Gewogen gemiddelde van microdrukken, exclusief indirecte belastingen.
b Sluitpost, als percentage van bbp.

Arbeidsaanbod
Een verlaging van het tarief in de eerste schijf leidt tot een toename van het arbeidsaanbod van alleenstaanden en partners van
kostwinners. Dit komt doordat deze mensen relatief vaak in deeltijd werken en hun inkomen in de eerste schijf valt. Door tariefverlaging
neemt de opbrengst van een extra uur werken voor hen toe, zodat het substitutie-effect in werking treedt: het wordt aantrekkelijk vrije
uren om te zetten in werk-uren. Voor groepen met een hoger inkomen dat in de tweede of derde schijf valt, zoals kostwinners, ouderen en
ook veel alleenstaanden, neemt de marginale druk niet af door een lager tarief in de eerste schijf. Wel daalt voor hen de gemiddelde druk.
Daardoor stijgt hun netto inkomen. Met een deel van deze stijging zullen ze vrije tijd willen kopen. Zo ontmoedigt het inkomenseffect
hun arbeidsaanbod.
Mensen met hogere inkomens worden aangemoedigd in hun arbeidsaanbod als het tarief in de tweede of derde schijf omlaag gaat. We
zien in tabel 1 dat het effect op het totale arbeidsaanbod vrij groot is. Dit komt doordat ouderen, kostwinners en alleenstaanden een
groot deel uitmaken van de beroepsbevolking. Bovendien kan het marginaal tarief sterk omlaag (de derde schijf komt zelfs onder de
tweede schijf terecht). Hierdoor is het effect op het arbeidsaanbod zelfs groter dan bij een daling van het tarief in de eerste schijf,
ondanks het feit dat het arbeidsaanbod van kostwinners en alleenstaanden op zich veel minder gevoelig is voor veranderingen in de
loonvoet dan het arbeidsaanbod van partners 3.
In de vierde kolom van tabel 1 zien we dat een stijging van de belastingvrije som het arbeidsaanbod vermindert. Immers, de marginale
druk verandert voor de meeste mensen niet zodat substitutie-effecten nihil zijn. Daarentegen ontmoedigt de lagere gemiddelde druk het
arbeidsaanbod via het inkomenseffect.
Een verhoging van het arbeidskostenforfait is gunstig voor het arbeidsaanbod van partners. Dit komt doordat de marginale druk alleen
voor deeltijdbanen (met een inkomen onder de Æ’ 26.000) daalt.
Bij een lager BTW-tarief zijn de arbeidsaanbod-reacties betrekkelijk gering. Weliswaar kunnen werknemers hierdoor meer kopen met hun
inkomen, maar omdat we veronderstellen dat zij hun positie vergelijken met die van anderen, en omdat iedereen ongeveer in dezelfde
mate van de daling van het BTW-tarief, is het extra nut dat zij hiermee verwerven, en dus ook het effect op het arbeidsaanbod beperkt.
Zwarte arbeid
De nieuwe versie van MIMIC bevat voor het eerst ook een ‘zwarte sector’, die bestaat uit werknemers die (bij bedrijven of particulieren)
werk verrichten zonder daar belasting over te betalen. In de meeste gevallen leidt belastingverlaging tot een kleinere omvang van de
zwarte markt, omdat het belastingvoordeel ten opzichte van de legaliteit afneemt. Alleen een hogere belastingvrije som doet de zwarte
sector groeien. De reden is dat de vraag naar zwarte goederen in lichte mate stijgt door positieve inkomenseffecten, terwijl het aanbod
niet verandert omdat de marginale wig nauwelijks daalt.
Scholing
tabel 1 laat zien dat de verandering in de scholingsinspanning hetzelfde teken heeft als de verandering in het arbeidsaanbod. De reden is
dat een hogere opbrengst van werken het niet alleen de moeite waard maakt extra te gaan werken, maar ook extra te investeren in de
carrière door zich te gaan scholen. Een lagere marginale druk is dan ook niet alleen gunstig voor de kwantiteit van het arbeidsaanbod,
maar ook voor de kwaliteit daarvan.
Replacement ratio
Voor de effecten op de werkloosheid is de verandering in de replacement ratio van groot belang. Een lagere replacement ratio (dat is een
groter verschil tussen loon en uitkering) verhoogt namelijk de zoekintensiteit van werklozen en maakt hen minder kieskeurig bij het
aanvaarden van een baan. Werkgevers hebben zo minder moeite met het opvullen van vacatures, en dat draagt bij aan loonmatiging
waardoor er meer banen worden gecreëerd. We zien in tabel 1 dat het arbeidskostenforfait het meest effectieve instrument is om de
replacement ratio te verlagen. Dit komt doordat uitkeringsgerechtigden in het geheel niet profiteren van deze belastingverlaging.
Werkloosheid en werkgelegenheid
Een stijging in het arbeidsaanbod, een groter verschil tussen loon en uitkering, en een daling van de gemiddelde druk versterken de
onderhandelingspositie van de werkgevers in de loonvorming. Dit oefent een neerwaartse druk uit op de lonen. Een lagere marginale
druk daarentegen, oefent (bij gelijkblijvende gemiddelde druk) een opwaarts effect uit op de lonen 4. Hoge looneisen woirden
aantrekkelijker voor de vakbonden, omdat een geringer deel daarvan in de kas van de overheid vloeit.
Per saldo zien we dat een verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting de lonen matigt. Deze loondaling leidt tot een stijging van
de werkgelegenheid die in alle gevallen groter is dan de stijging van het arbeidsaanbod. De werkloosheid daalt dan ook.
Bij het verlagen van het tarief van de inkomstenbelasting, is de daling van de werkloosheid het grootst wanneer we het tarief in de eerste
schijf verlagen. De belangrijkste reden hiervoor is dat in dat geval de marginale druk het minst daalt.

In geval van een hogere belastingvrije som is de loondaling relatief beperkt. Dit komt doordat in dit experiment het arbeidsaanbod daalt
en de replacement ratio stijgt. Hierdoor is zowel de stijging van de werkgelegenheid als de daling van de werkloosheid minder groot dan
bij andere vormen van lastenverlichting.
De sterkste loondaling doet zich voor bij een verhoging van het arbeidskostenforfait. In dit geval dragen de stijging van het
arbeidsaanbod, de forse daling in de replacement ratio, en de daling in de gemiddelde druk alle bij aan matiging van de lonen. Hierdoor is
dit instrument het meest effectief in het scheppen van banen en het bestrijden van de werkloosheid. Het nadeel van een hoger
arbeidskostenforfait is wel dat uitkeringsgerechtigden erop achteruit kunnen gaan. Dit komt doordat de uitkeringen gekoppeld zijn aan
de bruto lonen in de marktsector, die dalen als gevolg van endogene loonmatiging.
Generieke versus specifieke verlichting
Naast verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting, is het mogelijk de lasten voor werkgevers te verlagen, of de belastingverlaging
te richten op de onderkant van de arbeidsmarkt. In tabel 2 staan de effecten van vijf vormen van lastenverlichting. Evenals in tabel 1
bedraagt de lastenverlichting ex-ante 0,5% van het bbp en wordt deze gefinancierd door een vermindering van de materiële
overheidsconsumptie.

Tabel 2. Effecten van belastingverlaging aan de onderkant van arbeidsmarkt
reductie werkgeverslasten
generiek onderkant langdurig

loonvoet
consumptieprijs
Volumina
particuliere consumptie
productie
werkgelegenheid
participatiegraad
arbeidsaanbod (uren)
zwarte arbeid (uren)
scholing
Ratio’s
Werkloosheidsvoet
idem ongeschoold
aandeel langdurig werkloosheid
replacement ratio
gemiddelde IB- en premiedruk a
idem, marginale druka
overheidsconsumptieb

EITC
onderkant

procentuele veranderingen
-0,2
-1,0
0,1
-0,2
-0,3
-0,4
1,1
0,6
0,4
0,1
0,1
-0,1
0,1

0,8
0,6
0,9
0,2
-0,1
6,3
-0,2

absolute
-0,2
-0,4
-1,2
0,0
-0,5
-0,2
-0,3

-1,1
-0,4

1,2
0,9
1,2
0,1

mutaties
-0,7
-3,6
-3,8
-0,5
-0,7
2,6
-0,2

-1,2
-0,4

1,1
1,0
1,3
0,4

tussenvorm

1,1
1,1
1,4
0,3

0,1
-0,1
0,1

0,1
3,2
-0,2

0,1
2,9
-0,2

-0,7
-4,2
-6,9
-0,5
-1,1
-0,4
-0,2

-0,8
-2,3
-4,6
-1,3
-1,1
1,5
-0,1

-0,9
-2,2
-5,0
-1,5
-1,1
1,5
-0,0

a Gewogen som van microdrukken, marginale druk relevant voor veranderingen in het uurloon.
b. sluitpost, in % van het bbp.

Generieke lastenverlichting
In de eerste kolom van tabel 2 staan de effecten van een generieke verlichting van de werkgeverslasten. De daling van de gemiddelde
wig leidt zowel tot een vermindering van de loonkosten als, door afwenteling, tot een stijging van de netto lonen. De daling van de
loonkosten vertaalt zich in lagere productieprijzen, waardoor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven wordt versterkt. Hierdoor
neemt de netto export toe. Ook de particuliere consumptie stijgt door verbetering van de koopkracht. Uitkeringsgerechtigden profiteren
mee van deze welvaartsstijging omdat de uitkeringen gekoppeld zijn aan de bruto loonontwikkeling. De uiteindelijke effecten op de
werkgelegenheid en werkloosheid zijn vergelijkbaar met de effecten van een daling in het BTW-tarief (zie tabel 1).
Lastenverlichting aan de onderkant
De tweede kolom van tabel 2 vermeldt de effecten van een specifieke reductie van werkgeverslasten aan de onderkant van het
loongebouw (de zogenaamde SPAK). De korting is afhankelijk van het uurloon van een werknemer en is maximaal voor mensen die het
minimumloon verdienen. Daarna wordt de korting geleidelijk afgebouwd tussen 100 en 130% van het minimumloon 5. De
belastingverlaging wordt ingevoerd in een evenwicht waarin nog geen SPAK bestaat.
We zien in tabel 2 dat de specifieke reductie van werkgeverslasten aan de onderkant meer banen oplevert dan een generieke verlaging
van de werkgeverslasten. Dit komt doordat de loonkosten van werknemers tussen het minimumloon en 130% van het minimumloon
sterker dalen. Dit stimuleert het matchingsproces precies daar waar de fricties in verband met het minimumloon en de laagste loonschalen
het grootst zijn. Immers, de productiviteitseisen die werkgevers aan hun potentiële werknemers stellen worden minder hoog als de
loonkosten rond het minimum dalen, zodat er voor mensen met een laag productiviteitsprofiel toch een kans wordt geboden op een baan.
Overigens zijn het niet alleen werklozen die profiteren van de SPAK, maar voor een belangrijk deel ook gehuwde vrouwen en jongeren
zonder uitkeringsalternatief.
Op langere termijn zijn er ook nadelen verbonden aan het concentreren van de lastenverlichting op de onderkant van de arbeidsmarkt.

Dit komt doordat de marginale wig tussen minimumloon en modaal sterk stijgt, waardoor het onaantrekkelijk wordt voor werkgevers om
hun werknemers een hoger loon uit te betalen. Immers, bij een hoger uurloon verliezen zij het recht op de SPAK. Voor een deel zal zich dit
uiten in minder inspanningen om door middel van scholing of andere maatregelen de productiviteit van werknemers te verbeteren.
Hierdoor wordt een deel van de kostenvermindering per eenheid product ongedaan gemaakt. Voor werknemers die toch productiever
worden zal er een prikkel zijn om deze voor een deel zwart uit te betalen in plaats van wit, zodat het recht op subsidie niet verloren gaat.
Hierdoor slaat een deel van de werkgelegenheidswinst neer in een toename van het zwarte circuit. Ondanks deze negatieve effecten blijft
de maatregel effectiever voor de werkgelegenheid dan een generieke vermindering van de werkgeverslasten. Maar vanwege het verlies
aan menselijk kapitaal zijn de effecten op de consumptie kleiner.
Vouchers voor langdurig werklozen
In de derde kolom staan de effecten vermeld van een andere vorm van specifieke lastenverlichting die gericht is op het aannemen van
langdurig werklozen 6. Het betreft een voorstel van Snower om werkgevers gedurende de eerste twee jaren van een arbeidscontract met
een langdurige werkloze een forse subsidie te geven 7. Deze subsidie verlaagt de loonkosten voor langdurig werklozen, waardoor
werkgevers eerder geneigd zijn een langdurige werkloze aan te nemen. Door het opdoen van werkervaring gedurende deze twee jaar kan
de productiviteit van de langdurig werkloze toenemen. Hierdoor bestaat een gerede kans dat deze na afloop van de subsidieperiode een
reguliere baan vindt. Op langere termijn daalt de werkloosheid dan ook vrij fors.
Een subsidie voor langdurig werklozen is volgens MIMIC ongeveer even effectief in het bestrijden van de werkloosheid als de SPAK.
Een belangrijk voordeel van de subsidie voor langdurig werklozen is dat de marginale wig niet stijgt, waardoor geen negatieve effecten
op scholing en het zwarte circuit optreden. Immers, de subsidie is niet afhankelijk van het bruto uurloon maar van de werkloosheidstatus
van de werkloze.
De gerichte arbeidskorting
De laatste twee kolommen van tabel 2 vermelden de effecten van een vermindering van de loonbelasting in de vorm van een
belastingkorting. Evenals het arbeidskostenforfait geldt deze korting alleen voor werkenden. De arbeidskorting is echter specifiek gericht
op de laaggeschoolden. Deze ‘earned income tax credit’ (EITC) is maximaal voor mensen met een uurloon gelijk aan het minimumloon.
Naarmate het uurloon stijgt tussen 100% en 130% van het minimumloon, wordt de korting geleidelijk afgebouwd 8.
Uit de vierde kolom van tabel 2 blijkt dat de EITC een effectiever instrument is om de werkloosheid aan de onderkant van de
arbeidsmarkt te bestrijden dan een verhoging van het arbeidskostenforfait. Dit komt doordat de replacement ratio voor laaggeschoolden
sterker kan dalen waardoor het matchingproces vooral in het laagste segment van de arbeidsmarkt wordt bevorderd. De replacement rate
voor hooggeschoolden verandert niet. Per saldo is de totale werkloosheidsdaling evenwel groter dan bij het arbeidskostenforfait.
Een nadeel van de EITC is dat het afbouwtraject de marginale druk fors verhoogt. Zo worden werknemers geprikkeld een te laag uurloon
aan de fiscus op te geven en wordt scholing door laagopgeleiden ontmoedigd. Dit tast de kwaliteit van het arbeidsaanbod aan. In tabel
2 zien we dan ook dat een EITC minder gunstig uitpakt voor consumptie en productie dan het arbeidskostenforfait. Overigens heeft de
verhoging van de marginale druk geen invloed op de kwantiteit van het arbeidsaanbod in uren. Immers, voor de arbeidsaanbodbeslissing
is de marginale druk op het jaarloon van belang en niet die op het uurloon. Het arbeidsaanbodeffect in uren is bij een EITC dan ook vrij
gering. Wel stijgt de participatiegraad omdat partners met een lage opleiding toetreden vanwege de forse reductie in de gemiddelde druk
voor kleine deeltijdbanen met een laag uurloon.
Als we de effecten van de gerichte EITC vergelijken met die van een gerichte verlaging van de werkgeverlasten, dan zien we dat de EITC
wat effectiever is in het verminderen van de werkloosheid. Dit komt doordat het verlagen van de replacement rate gunstig uitpakt voor
zowel het matchingsproces als de loonvorming. Daar staat wel tegenover dat uitkeringsgerechtigden er bij een EITC op achteruit gaan.
Zij profiteren namelijk niet van de belastingfaciliteit maar hebben wel last van loonmatiging omdat hun inkomen is gekoppeld aan de
bruto lonen. Bij een SPAK zien zowel uitkeringstrekkers als werkenden hun koopkracht stijgen omdat het bruto loon dan juist toeneemt.
Een tussenvorm van de EITC
In de laatste kolom van tabel 2 staan de effecten van een EITC die iets minder sterk gericht is op de onderkant. Deze EITC is wat lager
voor mensen rond het minimumloon maar wordt over een breder traject afgebouwd, namelijk tussen 100% en 160% van het minimumloon.
Dit betekent dat de replacement ratio aan de onderkant iets minder sterk daalt dan in de vorige variant. Daarentegen daalt nu wel de
replacement ratio voor de middengroepen. In tabel 2 zien we dat deze variant daarom gunstiger uitpakt voor de werkloosheid dan de
vorige variant. Bovendien stijgt de marginale wig minder sterk waardoor de negatieve effecten op scholing en belastingontduiking
minder belangrijk worden. Het negatieve effect op de arbeidsproductiveit is dan ook minder groot.
Deze uitkomsten suggereren dat een meer geleidelijke afbouw van de EITC de effectiviteit ervan in termen van werkloosheidsbestrijding
doet toenemen. Bovendien is een geleidelijke afbouw minder schadelijk voor scholing en fraude. Vanaf een bepaald keerpunt lijkt een
nog geleidelijker afbouw de effectiviteit van de EITC weer iets te verminderen. De EITC wordt dan namelijk te duur omdat deze ook ten
goede komt aan hoogopgeleiden. In dit segment van de arbeidsmarkt is de replacement rate al veel lager en daardoor een minder groot
probleem. Er lijkt dus een soort omgekeerde U-vorm te bestaan die de effectiviteit van de EITC weergeeft in relatie tot het afbouwtraject.
Als gevolg van de grote onzekerheden rond een aantal elasticiteiten in ons model kunnen we echter geen betrouwbare uitspraken doen
over de exacte ligging van deze curve.
Tot besluit
In de recente kabinetsnota over het belastingstelsel in de 21e eeuw worden diverse hervormingen in ons belastingstelsel verkend. Zo
wordt onder meer een aantal budgetneutrale vormen van belastingverschuiving besproken, zoals een verschuiving van directe naar
indirecte belastingen. Volgens MIMIC leidt zo’n verschuiving alleen tot positieve werkgelegenheidseffecten als daarmee de
belastingdruk tussen inkomensgroepen wordt verschoven, bijvoorbeeld van werkenden naar inactieven. Onder de randvoorwaarde van

budgetneutraliteit en inkomensneutraliteit sorteert zo’n verschuiving weinig effect. De werkgelegenheidseffecten in de
belastingvarianten uit de kabinetsnota moeten dan ook vooral voortkomen uit de voorgestelde lastenverlichting.
De varianten met belastingverlaging in de kabinetsnota over het belastingstelsel in de 21e eeuw zijn vooral gericht op het vergroten van
de inkomensverschillen tussen werkenden en uitkeringsgerechtigden. Uit onze modelsimulaties blijkt een dergelijke belastingverlaging,
zoals een verhoging van het arbeidskostenforfait, inderdaad gunstiger is voor de werkgelegenheid en de werkloosheid dan verlaging van
de tarieven in de inkomstenbelasting of de BTW. De werkloosheidseffecten zijn het grootst wanneer de belastingverlaging voor
werkenden wordt gericht op de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals bij de earned-income tax credit. Een nadeel van deze specifieke
vorm van lastenverlichting is echter dat de marginale wig voor inkomens tussen de onderkant en modaal sterk toeneemt. Hierdoor
ontstaan negatieve effecten op scholing en het informele circuit. Volgens de MIMIC analyse is het daarom beter om de afbouw van de
belastingverlaging over een vrij breed inkomenstraject uit te smeren.
In de kabinetsnota wordt een variant besproken waarin de specifieke afdrachtskorting voor werkgevers wordt omgeruild voor een
werknemersfaciliteit. De gedachte hierachter is dat de problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt vooral te maken hebben met
verstoringen aan de aanbodzijde en minder met de vraagkant. MIMIC simulaties suggereren dat een earned-income tax credit op termijn
inderdaad iets gunstiger is in termen van werkloosheidsbestrijding omdat de replacement ratio sterker wordt beïnvloedt.
Het zij benadrukt dat onze conclusies omtrent de specifieke vormen van lastenverlichting zoals de SPAK en de EITC met meer dan
gebruikelijke onzekerheid omgeven zijn. Dit komt door de zwakke of soms ontbrekende empirische basis van economische mechanismen
via scholing en het zwarte circuit. Een gevoeligheidsanalyse op dit punt zal inzicht kunnen geven hoe groot deze onzekerheid is.

Thema: Belastingen in de 21e eeuw
H.A. Keuzenkamp, Leuker konden we het niet maken
C.A. de Kam, Verzwaar de belasting op vermogen!
S. Cnossen en A.L. Bovenberg, Belastingen in de 21e eeuw
L.G.M. Stevens, Belastingarbitrage en de maakbare samenleving
Hoofdlijnen van de kabinetsplannen
A.L. Bovenberg en S. Cnossen, De inkomstenbelasting nu en straks
M.E.A. Haffner, Woningbelasting in Europa

1 De oude versie van MIMIC is beschreven in G.M.M. Gelauff en J.J. Graafland, Modelling welfare state reform, North Holland, 1994.
Voor een beschrijving van het nieuwe MIMIC zie J.J. Graafland en R.A. de Mooij, Analyzing fiscal policy in the Netherlands:
simulations with a revised MIMIC, CPB Onderzoeksmemorandum 140, Den Haag, 1998.
2 Eventuele inverdien-effecten worden dus gebruikt om de bezuiniging in overheidsconsumptie te verlagen. Deze methodiek verschilt
met die uit de bovengenoemde kabinetsnota waar inverdien-effecten worden gebruikt om de tarieven van de inkomstenbelasting aan te
passen.
3 Dit is een belangrijke verandering ten opzichte van vorige versies van MIMIC, die alleen een substantiële arbeidsaanbodstijging lieten
zien bij een daling van het tarief in de eerste schijf.
4 Ook empirisch onderzoek voor Engeland, Italië en de Scandinavische landen suggereert een negatieve invloed van de marginale wig op
de lonen. Voor literatuurverwijzingen, zie Graafland en De Mooij (1998), op cit.
5 De huidige specifieke afdrachtskorting wordt volledig afgebouwd bij 121% van het minimumloon bij een werkweek van 38 uur.
6 Voor een uitvoeriger beschrijving, zie E.L. Jongen en J.J. Graafland, Vouchers for the long-term unemployed: a simulation analysis
with MIMIC, CPB Onderzoeksmemorandum 139, Den Haag, 1998.
7 D.J. Snower, Converting unemployment benefits into employment subsidies, American Economic Review papers and proceedings,
1994, blz. 65-70.
8 Deze variant van de EITC verschilt hiermee van de EITC in de VS, die niet afhankelijk is van het uurloon maar van het jaarinkomen.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur