E.L. Berg
Wie begrijpt de
echte centralist?
Wie zich blijft verbazen waarom decentralisatie van overheidsbeleid een alom beleden en onderschreven streven blijft dat in
de praktijk vooral in verdergaande centralisatie tot uiting komt, dient eens een duik
te nemen in de ziel van de centralist. Ik nodig u uit eens de zieleroerselen van de centralist te onderzoeken, al was het alleen
maar om te ontdekken, dat zeer velen ook
zich zelve zullen ontmoeten.
De centralist, de mens C, is een normaal,
deskundig, aardig mens. Hij bevindt zich
hoog in de organisatie, in het parlement, in
de regering, op een directoraat-generaal.
Hij voelt zich derhalve ook hoger dan zij
die op lagere niveaus verantwoordelijkheden dragen. Een minister van WVC voelt
zich hoger dan een burgemeester van Rotterdam. Een parlementarier voelt zich hoger dan een wethouder van Groningen.
Een directeur-generaal voelt zich hoger
dan een directeur van een provinciaal
elektriciteitsbedrij f.
De mens C heeft ook meer macht. Hij
beschikt over de meeste middelen, en, wat
in tijden van bezuiniging essentieel is, over
de verdeling van die middelen naar lagere
niveaus. Landelijke politic! trekken de
meeste aandacht van de media, en maken
daarvan uiteraard goed gebruik. Enige tijd
geleden kondigden de bewindspersonen
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu een dereguleringsprogramma aan. Het was nog slechts een gedachte.
Daarbij genoemd werd de afschaffing van
het welstandstoezicht op allerlei kleine
bouwwerken, zoals schuurtjes en dakkapellen. De burger meende dat daarmee de
afschaffing een feit was. Gemeentebesturen, verantwoordelijk voor de handhaving
van de bestaande regels, worden gezien als
,,lager” en kunnen dus nooit meer gelijk
hebben dan een minister of staatssecretaris. De mens C heeft de macht om het ten
slotte te winnen en hij weet dat. U voelt de
arrogantie van de macht.
De mens C, gezeteld daar hoog in de organisatie, wil centrale regelgeving, algemene wetten, universele gelding, voor de zaken die hij optimaal wil behartigen. Niks
geen gezeur over lokale of regionale verschillen. We willen toch een schoon
milieu? Goed onderwijs? Dan moet dat
goed geregeld worden. Goed regelen betekent tot in kleine details voorschrijven. De
mens C wil niet graag het risico lopen dat
zijn beleid door allerlei slordigheden, onbegrip of minvermogen zou falen. Je kunt
maar beter het zekere voor het onzekere
nemen. Want wie vertrouwt op het eigen
inzicht, de eigen verantwoordelijkheid van
al die mensen daar ergens ver weg? De
mens C werkt per definitie in een heel grote
organisatie en beheert daarvan maar een
klein partje. Daarvan weet hij alles, daarESB 6-11-1985
buiten heel wat minder. Hij is dus bij uitstek deskundig, en weet het dus echt beter.
De arrogantie van de deskundige.
De mens C, daar hoog in de organisatie,
heeft grote moeite zijn beleid door de
besluitvormende organen te krijgen. Hoe
krijg je de bestrijding van de leegstand van
woningen op de politieke agenda? Hoe
krijg je een oplossing door de ministerraad? Dan nog door het parlement? Of
zo’n oplossing dan nog uitvoerbaar is voor
al die mensen uit de praktijk, daar ver weg
in al die gemeenten, dat is een ondergeschikt probleem. Vandaar dat we nu het
verschijnsel kennen van door het parlement aanvaarde wetten, die niet zijn
ingevoerd.
C wil graag zaken doen met grote organisaties, bij voorbeeld grote gemeenten of
grote regie’s. Want hoe groter die gemeente of die regio, des te gereder de kans dat
hij zijn deskundige evenknie ontmoet, die
over de geavanceerde technologie beschikt, nodig om zijn beleid optimaal uit te
voeren. De mens C heeft dus een afkeer
van kleine organisaties, en hij zal trachten
zijn beleid op een dusdanig hoog niveau te
doen uitvoeren, dat hij een voor hem herkenbare schaal tegenkomt. Nu gemeenten
moeten samenwerken om bepaalde overheidstaken te behartigen, zoals een moderne brandweer, tracht de mens C grote regie’s voor die brandweersamenwerking
voor te schrijven. Dat maakt zijn greep op
die regie’s ook eenvoudiger. Mocht dit
door overreding niet gelukken, dan is bezuiniging een machtig centraliserend middel. Want waar minder geld is, moeten
meer gemeenten samen doen om een centrale meldkamer te kunnen betalen en bemannen. Het beheer over de middelen is
het beheer over de macht.
De mens C, werkend bij het rijk, is afhankelijk voor zijn politieke voortbestaan
van landelijke verkiezingen. Lokale of
provinciale problemen zijn pas echt van
belang als zij nationale stemmen opleveren. Landelijke politic! weten dat de komende gemeenteraadsverkiezingen een
zeer betrouwbare, door de kiezers zelf betaalde, opiniepeiling voor de komende parlementsverkiezingen vormen. Wie dan in
de lift zit, krijgt medelifters, wie dan afzakt, dreigt door te zakken. Landelijke politici zullen derhalve op een vrij ongekende
wijze belangstelling tonen voor de proble-
matiek van de gemeenten. Daartoe moeten
zij zich, tenminste tijdelijk, ontdoen van
hun afkeer voor de typische eigenaardigheden van de mens D, de echte decentralist.
Want de mens D, die heeft zijn eigen
afwijkingen.
Elke mens D acht zijn organisatie zeer
hoog. Hij meent zelfs dat die volslagen
uniek is en onvergelijkbaar met een andere. Er is maar een Amsterdam, maar een
Sneek, maar een Terneuzen. Elke gemeente is eigenlijk het centrum vanwaar je de
wereld in ogenschouw neemt. Vandaar dat
de mens C geconfronteerd wordt met een
soort melkwegstelsel van unieke gemeenten, elk het centrum van dat stelsel vormend. Omdat de mens D nu eenmaal geheel uniek is, kunnen al die regels en wetten, al die voorwaarden en circulaires best
redelijk zijn voor anderen, maar spijtig genoeg passen ze geheel niet op de eigen organisatie, zodat maximale eigen beleidsruimte geboden is. Bovendien weet de mens D
veel beter dan C wat de mensen eigenlijk
willen. Die wetenschap berust op de regel:
hij staat het dichtst bij de burger. Omdat
de burgers in persoonlijke narigheid niet
naar het Binnenhof maar naar het gemeentehuis rennen, kent de gemeenteman de noden van de burger het beste, ook al komt de
mens C de regeling van het beleid ter zake
toe. C doet het derhalve meestal fout, zoals
u begrijpt, en daarvan krijgt D de schuld.
Een prachtige basis voor innige vriendschap.
Als de mens D iets aardigs in zijn gemeente voor elkaar wil krijgen, moet hij
om de schaarse middelen knokken met zijn
collega’s die ook leuke ideee’n hebben. Als
hij minder wil inleveren gaat dat net zo.
Dan opeens krijgt hij een warm gevoel
voor de mens C. Hij belt C op, en vraagt of
het niet in het belang is van hun gemeenschappelijke beleidsterrein, dat het geld
niet zo maar naar de gemeente gaat, maar
met een plakkertje crop: dit geld mag
slechts gebruikt voor de brandweer. Op
zulke schaarse momenten begrijpen D en C
elkander uitstekend.
De mens D is er voor de burger. Hij zal
nooit concurreren met buurmens D, doch
slechts dezelfde goede bedrijfsterreinen,
zwembaden en plantsoenen onderhouden
als elders. Wil iemand zich echter vestigen,
dan legt D de klant uit, waarom hij bij hem
toch net iets goedkoper, efficienter en plezieriger uit is dan bij de buren.
De centralist en de decentralist, de mens
C en D, werken dageiijks samen. Zij lopen
uiteraard ook in mengvormen rond. Wie
de machtsverhoudingen kent, moet vrezen
dat de mens D zich slechts kan handhaven
doordat er zoveel mensen C zijn die elkaar
niet kennen en dus niet samenwerken. Wat
ook helpt is het feit dat D meestal heel ver
weg werkt. Wie weet wat daar gebeurt?
1099