Ga direct naar de content

Vechteconomie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 14 1993

Vechteconomie
Het gaat niet goed met de Nederlandse economic.
De groei van het bnp per hoofd ligt structured lager
dan in omringende landen, de werkloosheid loopt
pijlsnel op en een veel te groot deel van de beroepsbevolking staat buiten het arbeidsproces. Volgens oppositieleider Bolkestein is de oorzaak dat Nederland
een ‘soft society’ is geworden, waar de mensen te
veel in de watten worden gelegd. Tijdens de algemene beschouwingen benadrukte hij dat we weer moeten leren knokken om onze welvaart te behouden.
Eerder betoogde ook directievoorzitter Korteweg van
de Robeco Groep dat we terug moeten naar een
Vecht-economie’, waar meer aan de markt wordt
overgelaten en de overheid alleen nog doet wat mensen en markten zelf niet kunnen1.
Niet alleen in Nederland, maar overal in Europa
groeit de twijfel aan de houdbaarheid van de verzorgingsstaat. Het is steeds duidelijker geworden dat de
sociale verworvenheden gepaard zijn gegaan met verlies aan efficiency en economische dynamiek. Het
ruimhartige stelsel van sociale zekerheid vormt een
rem op de arbeidsparticipatie. De wettelijke bescherming van de positie van werknemers werpt een barriere op voor het in dienst nemen van nieuwe medewerkers. De hoogte van het wettelijk minimumloon
sluit grote groepen werknemers met een lage arbeidsproduktiviteit uit van deelname aan het arbeidsproces. Het streven naar een gelijkmatige inkomensverdeling last de prikkel tot het leveren van prestaties
aan en beperkt de inzet van arbeid, kapitaal en ondernemerschap. Het ingrijpen van de overheid in
markten frustreert de werking van die markten en
leidt tot een overmatig beroep op collectieve middelen. Het streven naar maatschappelijke consensus vermindert de slagvaardigheid en leidt tot afwenteling
van kosten op de samenleving als geheel. Kortom,
het streven naar rechtvaardigheid is in conflict gekomen met de doelmatigheid en heeft de economische
dynamiek ernstig aangetast.
De Westeuropese economieen lijden aan het ziektebeeld dat Mancur Olson beschreef in zijn boek The
rise and decline of nations2. Volgens Olson vormen
zich in stabiele samenlevingen die niet van buitenaf
worden bedreigd, in de loop van de tijd steeds meer
groepen en coalities die door middel van collectieve
belangenbehartiging voordelen voor zich zelf proberen te behalen, ten koste van de welvaart van de samenleving als geheel. Er ontstaan mono- en oligopolistische structuren die de (her)allocatie van produktiefactoren in de samenleving belemmeren en daardoor de economische efficiency en maatschappelijke
dynamiek ondergraven. Hoe langer een stabiele samenleving bestaat, hoe meer van dergelijke kartels
zich vormen en hoe ernstiger de institutionele verstarringen worden waardoor de economische groei
wordt geremd. Op den duur valt de samenleving
door gebrek aan vernieuwing uiteen of wordt door
andere, dynamischer economieen voorbijgestreefd.

ESB 13-10-1993

Hoe kan een dergelijke ontwikkeling worden gekeerd? In de eerste plaats door de introductie van mededinging op markten die door kartelvorming worden beheerst. Waarom bestaan er lange wachtlijsten
voor medische verrichtingen en is het voor artsen en
specialisten bijna onmogelijk zich vrij te vestigen?
Waarom werken in Amsterdam honderden confectieateliers in de illegaliteit, terwijl er grote vraag is naar
hun produkten? Waarom worden werkgevers verplicht zich aan collectieve cao’s te onderwerpen? Het
antwoord is steeds: om gevestigde belangen te beschermen. Ondanks alle lippendienst aan de vrije
markt wemelt het in ons land van de kartels en de gedwongen winkelnering. Ten koste van de kwaliteit
van voorzieningen en de economische dynamiek.
In de tweede plaats is het omvangrijke proces
van inkomensherverdeling aan revisie toe. Veel inkomensoverdrachten komen niet ten goede aan de
minstbedeelden, maar aan goed georganiseerde belangengroepen. Per saldo is het herverdelingsproces
grotendeels een verschuiving van middelen binnen
een zelfde inkomensgroep. De samenleving draagt
de ‘deadweight losses’ van dit proces. Zoals in het
artikel van Van Bergeijk en Waasdorp in deze ESB
wordt uiteengezet, zou het inkomensverdelingsbeleid zich meer moeten richten op de primaire verdeling (inkomensvorming) in plaats van op de secundaire (inkomensherverdeling). Dat zou de economische
groei bevorderen in plaats van afremmen.
In de derde plaats moet de overheid zich concentreren op kerntaken. Goedbedoelde pogingen om de
marktwerking te corrigeren, roepen averechtse effecten op en zetten de deur open voor ‘rent seeking’
door georganiseerde belangengroepen. Het afschaffen van subsidies bevordert niet alleen de dynamiek
in de betreffende sectoren, maar creeert ook ruimte
voor een forse belastingverlaging met gunstige effecten voor de werkgelegenheid en economische groei.
Ten slotte is een herijking van het sociaal-economische bestel geboden. Het streven naar maatschappelijke consensus mag er niet in ontaarden dat de beleidsvorming wordt overgelaten aan direct belanghebbenden. Dat is een open invitatie om particuliere
kosten op de gemeenschap af te wentelen.
Volgens Olson kunnen slechts oorlogen, revoluties of heftige sociale beroeringen de langzaam opgebouwde maatschappelijke blokkades omverwerpen.
De samenleving moet als het ware door elkaar worden geschud. Zullen het afkalvende concurrentievermogen en de oplopende werkloosheid voor een voldoende schokeffect zorgen om de noodzakelijke
maatschappelijke vernieuwing in gang te zetten?
L. van der Geest ^
1. P. Korteweg, Vecht-economie aangewezen oplossing

voor Nederland, NRC Handelsblad, 10 juli 1993, biz. 9.
2. M. Olson, The rise and decline of nations, Economic
growth, stagflation and social rigidities, Londen, 1982.

Auteur