.
ESB Statistiek
Ontwikkeling Europese investeringen
O
nder macro-economen woedt momenteel een hevig debat of
overheden meer moeten investeren om de matige conjunctuur te stimuleren. Het IMF stelt dat de nadelen van overheidsinvesteringen veelal niet opwegen tegen de voordelen ervan. Ook
de nieuwe Europese Commissie heeft hier oren naar en wil extra overheidsfinanciering mogelijk maken voor bedrijfsinvesteringen. Bij dit debat is het zinvol om na te gaan hoe de bedrijfs- en overheidsinvesteringen
zich sinds 1999 binnen Europa ontwikkeld hebben. De figuur laat voor
de periode vóór en een na de crisis de bruto-investeringsquote – ofwel
de investering in vaste activa als percentage van de toegevoegde waarde –
zien van niet-financiële ondernemingen. De overheidsinvesteringen zijn
uitgedrukt in verhouding tot het bbp. In de periode voorafgaand aan de
crisis verschilde de investeringsquote-ontwikkeling sterk tussen de landen. Terwijl de investeringsquote steeg in Frankrijk en België, liep deze
sterk terug in Nederland. Ook Duitsland en het Verenigd Koninkrijk
kenden voor de crisis een daling van bedrijfsinvesteringen. Sinds 2008
dalen de bedrijfsinvesteringen echter in alle landen. Portugal en Spanje
zijn hierbij uitersten met een terugval van ongeveer 10 procentpunten.
Deze daling was veel gematigder in bijvoorbeeld Frankrijk, België en Nederland. Dat de crisis de hoofdoorzaak zou zijn van een terugval van de
investeringen is dus slechts gedeeltelijk juist. In sommige landen zette
de daling zich reeds veel vroeger in. Bekijken we vervolgens de ontwikkeling van de overheidsinvesteringen, dan is een zeker verband te zien
met bedrijfsinvesteringen. Portugal en Spanje die de sterkste terugval
van bedrijfsinvesteringen kenden, zagen ook de overheidsinvesteringen
internationaal
het sterkst dalen. Frankrijk zag als enige land beide investeringssoorten
toenemen, terwijl België een zeer kleine terugval van zowel overheids- als
bedrijfsinvesteringen kende. Dit verband geldt echter niet voor alle landen. Zo stegen de overheidsinvesteringen het sterkst in Nederland en het
VK, terwijl de bedrijfsinvesteringen er juist fors terugliepen. Of nieuwe
overheidsinvesteringen samenvallen met de investeringsbereidheid van
bedrijven is dus niet eenduidig. â– Steven Vanneste (BNP paribas fortis)
Ontwikkeling bedrijfs- en overheidsinvesteringen
4
In procenten toegevoegde waarde (omzet)
0,0
0
-0,5
-2
-1,0
-4
-1,5
-6
-2,0
-8
-2,5
-10
-12
N
686
1,0
0,5
2
-3,0
Ita
Fra
Bel
Ned
Por
Dui
Est
Gri
Ier
VK
Spa
-3,5
Bedrijfsinvesteringen 2008-2013
Bedrijfsinvesteringen 1999-2008
Overheidsinvesteringen 1999-2013
Bron: ECB; Ameco
Oorlog en vertrouwen consument
a een krachtig herstel in 2013 bleef het consumentenvertrouwen in Nederland in de loop van dit jaar steken rond het
langjarig gemiddelde van –7 (figuur). Ook elders in Europa
haperde het vertrouwen of zette een daling in. In Nederland viel vooral
de beoordeling van het economisch klimaat voor de komende 12 maanden – een van de deelindicatoren – in enkele maanden tijd sterk terug
van +25 in juli tot +4 in september, de dalende werkloosheid, de stijgende aandelenkoersen en weer licht herstellende huizenmarkt ten spijt.
Deze terugval deed zich voor nadat in juli jongstleden de MH17 was
neergestort boven oorlogsgebied in Oost-Oekraïne. Daarnaast speelden
al langer de sterk opgelopen spanningen tussen Rusland en het Westen
en de oorlog in Syrië. Recentelijk kwam daar de met brede internationale
steun en militaire inzet gevoerde strijd tegen de IS bij. Tasten oorlogen
elders in de wereld het vertrouwen van de consument aan? Blanchard
wees bijvoorbeeld in 1993 op het verband tussen oorlog – gevoerd in het
buitenland – en neergaand binnenlands consumentensentiment en dito
bestedingen die niet toegeschreven kunnen worden aan een verwachte
recessie. Ook is het koopgedrag van consumenten in perioden van hoog
oplopende onzekerheid onderzocht waarbij consumenten de uitgaven
afstemmen op de slechtst denkbare uitkomst. Het is de vraag of er voor
Nederland meer systematische aanwijzingen zijn voor een zelfstandige
invloed van oorlogen op het consumentenvertrouwen. Eerder DNBonderzoek laat zien dat het consumentenvertrouwen in belangrijke mate
wordt bepaald door macro-economisch nieuws, zoals ontwikkelingen
op de financiële markten, de huizenmarkt en de olieprijzen. Ook als hier
In procenten bbp
groei
& conjunctuur
rekening mee wordt gehouden, blijkt daarbovenop een significante autonome invloed van oorlogen op het Nederlandse consumentensentiment
te kunnen worden vastgesteld. Het zijn vooral de – nabije – oorlogen
met zowel directe als indirecte betrokkenheid van westerse landen die
het consumentenvertrouwen lijken aan te tasten. â– Ad Stokman (DNB)
Consumentenvertrouwen en economisch
klimaat
30
Index (0=neutraal)
20
10
0
-10
-20
-30
-40
-50
-60
jan
apr
jul
2013
okt
Consumentenvertrouwen
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
jan
apr
2014
jul
okt
Economisch klimaat komende 12 maanden
Bron: CBS
Jaargang 99 (4697) 6 november 2014
Statistiek ESB
Marktstructuur jeugdzorg en intergemeentelijke inkoop
M
et de op handen zijnde decentralisaties worden gemeenten
verantwoordelijk voor de inkoop van onder andere jeugdzorg. Een hoge marktconcentratie in deze sector kan goed
inkoopbeleid bemoeilijken: aanbieders met marktmacht kunnen hoge
prijzen afdwingen en worden niet geprikkeld om de beste kwaliteit te
leveren. Speelt het probleem van hoge marktconcentratie in de jeugdzorgsector? De figuur laat de marktconcentratie zien voor residentiële
jeugdzorg – een zorgvorm waarbij jongeren
Aantal aanbieders binnen
verblijven in een tehuis
straal van 25 km
of instelling. Het totale
budget voor residentiële jeugdzorg is zo’n 500
miljoen euro; daarmee
is het na de geestelijke
gezondheidszorg voor
jongeren (jeugd-ggz) de
jeugdzorgvoorziening
waarvoor de meeste
middelen gereserveerd
zijn. De figuur laat per
gemeente het aantal
aanbieders binnen een
straal van 25 kilometer
Bron: Bohn Stafleu van Loghum, 2012
zien – dat zijn gemid-
deld zo’n vijf. Buiten de Randstad is dit aantal in veel gebieden beduidend minder dan vijf. Voor een aantal andere specialistische vormen van
jeugdzorg is de marktconcentratie nog hoger: voor JeugdzorgPlus – gesloten jeugdzorg – is er gemiddeld maar één zorgaanbieder in de omgeving van de gemeente te vinden; voor reclassering en bescherming ligt dit
gemiddelde rond de drie. Hiermee lijken hogere prijzen en lagere kwaliteit als gevolg van marktmacht een reëel risico bij de inkoop van bepaalde
vormen van jeugdzorg. Dit risico kan worden beperkt door de marktmacht aan de vraagkant te vergroten via gezamenlijk inkopen. Gemeenten onderkennen het belang van intergemeentelijke samenwerking op
het terrein van specialistische jeugdzorg. Gemeentelijke afspraken met
betrekking tot samenwerking bij de uitvoering van de Jeugdwet zijn vastgelegd in zogenaamde Regionale Transitiearrangementen (RTA’s). Sommige heel specialistische typen jeugdzorg, zoals JeugdzorgPlus, worden
op landelijk niveau ingekocht. Daarnaast bestaat er een aantal jeugdzorgvoorzieningen, waaronder residentiële jeugdzorg, waarvoor gemeenten
vrij zijn om te bepalen of ze de samenwerking binnen de regio opzoeken.
Uit de RTA’s blijkt dat gemeenten dat in grote mate doen: uiteindelijk
zal zo’n 90 procent van het totale budget voor jeugdzorg bovenlokaal
besteed worden. Verregaande intergemeentelijke samenwerking heeft
echter ook een keerzijde: het leveren van maatwerk op lokaal niveau en
het bevorderen van democratische verantwoording – twee belangrijke
doelstellingen van de decentralisaties – kunnen in het gedrang komen.
â– remco van eijkel (cpb)
Binnenlandse migratie naar de Randstad
L
imburg is wat betreft de binnenlandse verhuizingen feitelijk al
jarenlang de provincie met het grootste verschil tussen het aantal mensen dat vertrekt en dat komt. In de figuur wordt de binnenlandse migratie per provincie weergegeven voor het jaar 2013. Toen
bedroeg het binnenlandse migratietekort ruim 2300 personen. Ook in
relatieve zin, dat wil zeggen het migratiesaldo per 1000 inwoners, be-
Binnenlands migratiesaldo (2013)
8
6
4
2
0
-2
-4
marktordening
economie
& samenleving
hoort Limburg tot de top na de provincies Flevoland, Zeeland en Friesland. Flevoland en Limburg hebben een binnenlands migratietekort van
ruim 2 personen per 1000 inwoners. Maar de uitschieters zijn Zeeland
en vooral Flevoland, de laatste provincie heeft bijna 6 personen per 1000
inwoners meer die er vertrekken dan komen wonen. Noord-Holland en
in mindere mate Utrecht absorberen het grote aantal verhuizers in de
richting van de Randstad. Bij nadere analyse van de migratiepatronen
blijkt dat er flinke veranderingen kunnen optreden in de migratiesaldo’s:
voor provincies als Drenthe en Zeeland slaan ze van het ene naar het
andere moment om van een migratietekort naar een -overschot, en
weer terug naar een tekort gedurende de laatste jaren. Uit CBS-cijfers
vanaf 1991 blijkt dat in Flevoland het voorheen erg grote positieve saldo continu is gedaald, en nu negatief is. Voor Zuid- en vooral NoordHolland is er juist een omslag geweest naar een positief migratiesaldo.
Limburg en Friesland zijn de enige provincies met elk jaar een migratietekort. Utrecht en Gelderland hebben vrijwel onafgebroken een migratieoverschot. Overijssel en Groningen hebben meestal een migratietekort, Noord-Brabant heeft in de meeste jaren een migratieoverschot.
■frank cörvers (ROA)
Gr
on
in
ge
n
Fr
ie
sla
nd
Dr
en
th
e
Ov
er
ijs
se
l
Fl
ev
ol
an
Ge
d
ld
er
la
nd
Ut
re
ch
N
t
-H
ol
la
nd
ZH
ol
la
nd
Ze
el
an
d
N
-B
ra
ba
nt
Li
m
bu
rg
-6
Absoluut aantal maal 1000 inwoners
Relatief aantal per 1000 inwoners
Bron: eigen berekeningen op basis van CBS
Jaargang 99 (4697) 6 november 2014
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
687