Ga direct naar de content

Regionale verschillen in de kwaliteit van het produktiemilieu voor bedrijven

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 30 1984

Regionale verschillen in de kwaliteit
van het produktiemilieu voor
bedrijven
DRS. J.J. HOOGKAMER – DRS. R.H. SCHOLTE*

In het regionaal-sociaal economisch beleid komt de nadruk steeds meer te liggen op kenmerken van
de regionale produktiestructuur. De sterke kanten van de regionale produktiestructuur dienen
uitgebreid te worden en het economisch herstel te dragen. Daarbij bestaat de neiging
omgevingsfactoren te veronachtzamen, althans van ondergeschikt belang te verklaren. De
omgevingsfactoren blijven evenwel van groot belang bij de bedrijfseconomische uitkomsten van de
produktiehuishoudingen. In het onderhavige artikel, dat is gebaseerd op de jaarlijkse z.g. ERBOenquete van de Kamers van Koophandel, wordt enig licht geworpen op deze externe factoren die het
produktiemilieu van bedrijven bepalen.

Produktiemilieu
Het is evident dat het economisch functioneren van bedrijven
afhankelijk is van allerlei factoren in de directe omgeving van
het bedrijf. Daarbij kan gedacht worden aan parkeervoorzieningen, bestemmingsplanbepalingen, het bestuurlijk kader en dergelijke. Deze relatie geldt niet alleen voor het individuele bedrijf,
doch evenzeer geaggregeerd voor het totale (regionale)
bedrijfsleven.
De gezamenlijke Kamers van Koophandel hebben voor die afhankelijkheidsrelatie een, inmiddels veelvuldig toegepaste terminologie ontwikkeld 1), die aldus luidt: de regionale produktiestructuur wordt be’invloed door het regionaal produktiemilieu. De regionale produktiestructuur wordt daarbij gedefinieerd als het geheel van alle produktiehuishoudingen in een regio en hun onderlinge relaties. Het regionaal produktiemilieu
bepaalt de produktieomstandigheden en bestaat uit het geheel
van buiten de produktiestructuur liggende condities die voor het
functioneren van de produktiestructuur van belang zijn. Op deze wijze gedefinieerd valt het regionaal produktiemilieu uiteen in
een groot aantal onderdelen, zoals de beschikbaarheid van bedrijfsruimte, de infrastructurele situatie, de prijs van nutsvoorzieningen, arbeidsaanbod, ondernemerschap, de beschikbaarheid van kapitaal en dergelijke. Vanwege de ruime omschrijving
kunnen zelfs factoren zoals de (internationale) conjuncturele situatie tot het regionaal produktiemilieu gerekend worden. Door
een kwaliteit toe te kennen aan het regionaal produktiemilieu
ontstaat inzicht in de regionale verschillen in de produktieomstandigheden voor het bedrijfsleven.
Een van de manieren om iets over de kwaliteit van het produktiemilieu te weten te komen is na te gaan in hoeverre de gevestigde bedrijven knelpunten ondervinden ten aanzien van de verschillende factoren van het produktiemilieu. Met behulp van het
aantal en de aard van de knelpunten kan uiteraard geen waarde
aan het regionaal produktiemilieu worden toegekend, maar wel
kan een indruk worden verkregen van de mate waarin het bedrijfsleven haar produktieomstandigheden als knellend ervaart.
Met deze (subjectieve) maatstaf zijn reeds door verschillende
Kamers van Koophandel analyses verricht 2), maar een landelijk
560

eenduidige vraagstelling op dit gebied en het daarbij behorende
resultaat, was er nog niet.
Knelpunten
Jaarlijks houden de Kamers van Koophandel en Fabrieken in
Nederland de z.g. Enquete Regionale Bedrijfs-Ontwikkeling
(ERBO). Hiermee wordt informatie verzameld over de gang van
zaken in het bedrijfsleven. Deze informatieverzameling is niet
beperkt tot uitsluitend bedrijfseconomische variabelen; tevens
worden gegevens verzameld met betrekking tot ondervonden
knelpunten. Deze knelpunten, die kunnen worden beschouwd
als een bijprodukt van de ERBO-enquete, kunnen naar voren
worden gebracht indien deze merkbaar nadelig het bedrijfsresultaat hebben be’invloed.
De enquete is regionaal opgezet, hetgeen betekent dat de verzamelde informatie per Kamerrayon representatief moet zijn.
De regionale invalshoek brengt met zich dat uitsluitend lokale en
regionale knelpunten worden verzameld. Overigens is het niet
uitgesloten dat genoemde knelpunten veroorzaakt worden door
factoren met een landelijke reikwijdte.
De knelpunten worden gei’nventariseerd op een zestal hoofdonderwerpen, te weten: personeel, bedrijfsruimte, bereikbaarheid, ruimtelijke ordening, milieu en vergunningen. Andere factoren van het reginaal produktiemilieu, zoals de beschikbaarheid van kapitaal, blijven in dit verband buiten beschouwing. De
vraagstelling naar de zes hoofdcategorieen is gesloten. Per cate-

* Werkzaam bij de Vereniging van Kamers van Koophandel en Fabrieken in Nederland, werkzaam bij de Kamer van Koophandel te Nijmegen.
De inhoud van dit artikel komt geheel voor de verantwoordelijkheid van
de auteurs en reprecenteert niet noodzakelijkerwijs de opvatting van de
Kamer.
1) Regionaal economisch begrippenkader, VVK, Woerden, 1983.
2) Uitgangspunten, economische beleidsvisie Kamer van Koophandel
Zwolle, januari 1984.

gorie is vervolgens een open vraag gesteld naar de precieze aard
van het knelpunt. Per categoric worden als voorbeeld enige mogelijke knelpunten genoemd. Deze voorbeelden zijn afkomstig
uit vorige enquetes.
De knelpuntcategorieen hebben uiteraard raakvlakken. Bij de
codering zijn dubbeltellingen van een knelpunt zoveel mogelijk
vermeden. Zo heeft de categoric ,,milieu” uitsluitend betrekking op eisen ingevolge de verschillende milieuwetten, terwijl de
categorie ,,vergunningen” betrekking heeft op lange procedures, leges, coordinate tussen instanties e.d. De codering van de
knelpunten binnen de zes hoofdcategorieen is gebaseerd op de
door de ondernemer/invuller opgegeven omschrijving van de
problemen. De ervaring van de Kamers van Koophandel, die
naar aanleiding van de aangegeven problemen contact opnemen
met de ondernemers, is dat de omschrijving ervan soms onvolledig of eenzijdig is. In de meerderheid van de gevallen blijkt echter dat het enquete-antwoord het probleem juist typeert. Op
grond van deze indicatieve antwoorden is het mogelijk een analyse te maken van de mate waarin knelpunten zich in de verschillende regie’s voordoen. Met andere woorden: is het mogelijk een
globaal overzicht te maken van de verschillen in de factoren van
de regionale produktiemilieus.
In 1983 zijn aldus middels de ERBO-enquete van ca. 44.000
bedrijven gegevens verzameld met betrekking tot het al of niet
voorkomen van knelpunten. In totaal noemden 12.516 bedrijven een of meer knelpunten op de eerder genoemde zes hoofdonderwerpen. In totaal noemden deze bedrijven 19.607
knelpunten.
In de analyse is uitgegaan van gewogen gegevens, dat wil zeggen dat de antwoorden op de knelpuntvragen worden gewogen
naar rato van het aantal bedrijven in de steekproef die getrokken
wordt per Kamergebied, per branche en per grootteklasse. Na
weging ontstaat het volgende beeld van de mate waarin knelpunten voorkomen (zie label).

Tabel. Knelpunten per bedrijf
Aantal knelpunten per bedrijf
0
1
2
3

Aantal bedrijven in procenten van het totaal
70,4
18,5
7,1
2,8

4

0,9

5
6

0,2
0,0

Bijna 30% van de bedrijven noemt een of meer knelpunten.
De bereikbaarheid zorgt voor de meeste problemen (29%) en
ook de bedrijfsruimte wordt vaak als knelpunt ervaren (25%).
De overige categorieen worden minder vaak genoemd: ruimtelijke ordening (16%), vergunningen (13%), personeel (10%) en
milieu (7%).

Er zijn interessante beschouwingen te maken van de verschillen die optreden in de omvang van de knelpuntenproblematiek
per bedrijfstak. Daarvoor zij echter verwezen naar het landelijk
verslag van de ERBO-enquete 3). In dit artikel zullen wij ons beperken tot de regionale verschillen in knelpuntfrequentie.
Regionale verschillen in knelpuntfrequentie

De mate waarin knelpunten voorkomen verschilt per regio.
Als ingang worden de 35 rayons van de Kamers van Koophandel
gehanteerd. Aan de hand van het aantal bedrijven dat knelpunten ondervindt ten opzichte van het totaal aantal bedrijven in een
regio, kan de regionale knelpuntfrequentie worden bepaald. In
figuur 1 zijn met behulp van een driepuntsschaal de gebieden
aangegeven waar zich relatief de meeste knelpunten voordoen;
met andere woorden, de regio’s zijn in rangorde gezet naar rato
van de knelpuntfrequentie. De regio’s met de grootste aantallen
knelpunten staan in de figuur gearceerd. De rangorde is in de figuur aangegeven. Het percentage bedrijven dat een of meer
knelpunten ondervindt in de aangegeven gebieden loopt uiteen
van 44,5% (Amsterdam) tot 31,2% (Hilversum).
De provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht komen in
de figuur duidelijk naar voren. De vier grote steden met hun
ESB 20-6-1984

Figuur 1. Kamer- van Koophandelrayons met relatief de meeste
knelpunten, gearceerd en in rangorde

enorme bedrijvenconcentratie en de daarmee samenhangende
specifieke stadsproblematiek spelen hier een belangrijke rol.
Opvallend is de positie van de perifere regio’s Groningen en
Maastricht. Het belangrijkste knelpunt in deze PNL- en ISPgebieden is de bereikbaarheid.
Afgezet tegen het landelijk gemiddelde is de Amsterdamse regio duidelijk koploper. Niet alleen de voor de hand liggende bereikbaarheidsproblemen spelen parten, al komen deze absoluut

en relatief het meest voor, maar ook knelpunten ten aanzien van
personeel, bedrijfsruimte en op het vlak van de ruimtelijke ordening scoren in deze regio het hoogst van Nederland. Gebieden
met een uitgesproken laag percentage bedrijven met een of meer
knelpunten zijn Roermond, Middelburg, Tilburg, Harderwijk
en Tiel. Het is overigens mogelijk dat in bepaalde regio’s een bepaald knelpunt in hoge mate voorkomt. Doordat knelpunten
van andere categorieen een ondergeschikte betekenis hebben,
komt het totale percentage bedrijven met een of meer knelpunten dan toch niet boven het landelijk gemiddelde.
Regionale verschillen in de aard van de knelpunten

Achtereenvolgens zullen de genoemde zes hoofdcategorieen
van knelpunten verder worden uitgewerkt. Analoog aan figuur
1, zijn in figuur 2 t/m 7 de regio’s aangegeven, waar zich met betrekking tot de verschillende categorieen, relatief de meeste knelpunten voordoen. Als referentiekader zullen telkens enkele landelijke cijfers worden genoemd en daarna de uitschieters in de
regionale verschillen 4).

Personeel

De knelpunten met personeel hebben landelijk gesproken
voor 30% betrekking op een problematische vacaturevervulling

en voor 20% op de opleiding van personeel. Daarnaast kan 13%
van de knelpunten aan ontslagprocedures worden toegeschre3) Het bedrijfsleven in Nederland, VVK, Woerden, 1983.
4) Voor nadere informatie over regionale knelpunten zij verwezen naar
de afzonderlijke Kamers.

561

Figuur 2. Knelpunten met betrekking tot net personeel

ven. Problemen met onvoldoende woonruimte voor het personeel en problemen met pendel zijn ten opzichte hiervan van ondergeschikte betekenis. In figuur 2 is opvallend dat de regie’s
Arnhem en Nijmegen, waar de werkloosheid aanzienlijk is, relatief veel knelpunten met betrekking tot personeel ondervinden.
De aard van de problemen verschilt per regio. In de regio Nijmegen doen zich relatief veel problemen voor met de vacaturevervulling (48%) en Heerlen kent veel problemen bij de opleiding van personeel (27%). In de Amsterdamse regio wordt vaker
het knelpunt ,,pendel” genoemd (13% ten opzichte van 4% in
Nederland). Opmerkelijk is ook het hoge percentage problemen
met ontslagprocedures in de regio Vlaardingen (33%).

Bedrijfsruimte
Het bedrijfsruimteknelpunt betreft vooral een te kleine bedrijfsruimte (50%). Daarnaast valt dit knelpunt uiteen in ondoelmatige bedrijfsruimte (14%) en onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden (11%). Ook worden nog genoemd een te
grote bedrijfsruimte, het ontbreken van voldoende verplaat-

singsmogelijkheden en de hoge huisvestingslasten, maar deze
knelpunten zijn ten opzichte van de eerdergenoemde van geringer belang.
Opgemerkt kan nog worden dat, wanneer de gevallen waarin
de bedrijfsruimte te klein of ondoelmatig is en de gevallen waarin er onvoldoende uitbreidings- of verplaatsingsmogelijkheden
zijn worden opgeteld, kan worden geconcludeerd dat bijna 10%
van alle Nederlandse bedrijven behoefte heeft aan een vergroting of een verbetering van de bedrijfsruimte. Bedrijfsruimte-

problemen spelen ten opzichte van het totaalbeeld van figuur 1
minder in Zuid-Holland en meer in een aantal Oostelijke grensregio’s (figuur 3).

De regie’s met een relatief grotere aanwezigheid van bedrijfsruimteproblemen onderscheiden zich eveneens van elkaar doordat de accenten anders liggen. De regie’s Alkmaar (59%),
Hoorn (57%) en Zutphen (61%) kenmerken zich in dit verband
vooral door de aanwezigheid van bedrijven met bedrijfsruimten
van te kleine omvang. Daarentegen ligt in de regio Den Haag het
accent op een ondoelmatige bedrijsruimte (21%). Een gebrek

aan uitbreidingsmogeljkheden kan vooral worden gesignaleerd
in de regie’s Utrecht (17%) en Gouda (16%).
562

Figuur 3. Knelpunten met betrekking tot bedrijfsruimte

Bereikbaarheid
Bereikbaarheidsknelpunten betreffen vooral parkeerproble-

men (55%), maar ook verkeersmaatregelen, zoals verkeerscirculatieplannen, wandelpromenades e.d. worden vaak als knellend
ervaren (17%). Minder vaak worden bereikbaarheidsproblemen
genoemd waar het ontbrekende verbindingen, openbaar vervoer
en onvoldoende laad- en losmogelijkheden betreft. De bereik-

Figuur 4. Knelpunten met betrekking tot de bereikbaarheid

Figuur 5. Knelpunten met betrekking tot ruimtelijke ordering

baarheidsproblemen doen zich zeer geprononceerd in de
Randstad voor met uitzondering van de regio Haarlem, waar
zich overigens uberhaupt relatief weinig knelpunten voordoen
(figuur 4).
Dat parkeren overal een probleem is blijkt uit het feit dat er
geen duidelijke regionale verschillen in parkeerproblemen te
constateren zijn. Wel is de mate waarin hinder wordt ondervonden van verkeersmaatregelen in de regie’s Gronjngen en Vlaar-

Figuur 6. Knelpunten met betrekking tot het milieu

(13%) en de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (14%) worden in Nederland vaak als knelpunt genoemd.
De Hinderwet blijkt globaal in alle regie’s in overwegend gelijke mate tot knelpunten te leiden. Verschillen doen zich wel
voor met betrekking tot de Wet Geluidhinder. Met name het bedrijfsleven in de regie’s Maastricht en Hoorn ondervindt veel
knelpunten die zijn terug te voeren op genoemde wet (resp. 35%
en 29%). In de regio Dordrecht geeft de Wet Verontreiniging

dingen een relatief omvangrijke knelpuntenbron (resp. 27% en

26%). Andere belangrijke verschillen met het landelijk beeld
zijn de regie’s Alkmaar en Delft, waar naar verhouding veel
knelpunten voorkomen als gevolg van het ontbreken van verbindingen en de regio Haarlem waar het openbaar vervoer tot veel
knelpunten leidt.

Figuur 7. Knelpunten met betrekking tot vergunningen

Ruimtelijke ordening
Ruimtelijke-ordeningsknelpunten hebben voor 39% betrekking op bestemmingsplannen, maar ook de stadsvernieuwingsproblematiek (17%) en winkelcentra (16%) spelen een belangrijke rol. Het laatstgenoemde knelpunt wordt logischerwijs bij uitstek door de detailhandel naar voren gebracht.
Opvallend in de regionale spreiding van ruimtelijke-ordeningsproblemen is onder meer dat het ,,Groene Hart” van de
Randstad niet tot het gebied behoort waar deze problematiek
zich concentreert (figuur 5). Binnen deze categorie knelpunten
blijken de regionale verschillen aanzienlijk te zijn. Het bedrijfsleven in de regie’s Zutphen en Alkmaar ondervindt relatief
veel knelpunten ten aanzien van bestemmingsplannen (resp.
72% en 63%). De regie’s Den Haag, Rotterdam en in iets mindere mate ook Amsterdam geven een relatief omvangrijke problematiek ronddestadsvernieuwingaan (resp. 40%, 37% en 32%).
Opvallend is ook het hoge percentage knelpunten (42%) met betrekking tot winkelcentra in de regio Heerlen. Ten slotte wordt
de situering van bedrijfsterreinen in de regie’s Zwolle en Alkmaar als problematisch ervaren (resp. 16% en 12% t.o.v. 4% in
Nederland als geheel).

Milieu
Milieuknelpunten spitsen zich in belangrijke mate toe op de
Hinderwet (33%). Ook de eisen inzake de Wet Geluidhinder
ESB 20-6-1984

563

Oppervlaktewater (29%) en in de regio Utrecht de Afvalstof fenwet (14% ten opzichte van 4% in Nederland) aanleiding tot rela-

tief veel knelpunten.
Vergunningen

Knelpunten met vergunningen doen zich het meest voor ten
aanzien van bouwvergunningen (30%) (in belangrijke mate ook
door de bouwnijverheid naar voren gebracht). Problemen op het
gebied van de coordinatie van vergunningverlenende instanties
(6%) en de hoogte van de leges (5%) worden minder vaak

genoemd.
De frequentie waarmee zich knelpunten ten aanzien van vergunningen voordoen, is vooral hoog in het Noordelijk deel van
de Randstad en in Oost-Nederland. De regio Zwolle behoort tot
de gearceerde gebieden en dit is te meer opmerkelijk daar zich in
deze regio ook ten aanzien van de samenhangende factoren
ruimtelijke ordening en milieu tamelijk veel knelpunten voordoen. Duidelijke regionale verschillen in de aard van de knelpunten beperken zich tot de coordinatie van de verschillende instanties, die in de regio Eindhoven duidelijk parten speelt (27%)
en de hoogte van de leges in de regio Rotterdam/Vlaardingen en
Delft (resp. 16%, 20% en 22%).
Slot

Bij een beschouwing van de regionale verschillen in frequentie

en aard van de knelpuntenproblematiek komt de Randstad nadrukkelijk naar voren als gebied waar zich relatief de meeste
knelpunten voordoen. Daarnaast is de positie van de regio
Maastricht opvallend; hier worden op Amsterdam na relatief de
meeste knelpunten naar voren gebracht.

Overigens kunnen incidentele factoren een rol spelen. Men
denke aan een reconstructie van een winkelstraat of de uitvoering van de Wet Geluidhinder; maatregelen die incidenteel en tijdelijk tot veel knelpunten aanleiding kunnen geven. Door de
omvangrijke gegevensverzameling bestaat echter de indruk dat
dergelijke incidentele hinder weinig invloed heeft op het geschetste beeld.
Uit het voorgaande blijken de verschillende factoren van de
regionale produktiemilieus in meer of mindere mate te verschil-

len; omgevingsfactoren leiden in uiteenlopende mate tot knelpunten. Deze knelpunten be’invloeden de bedrijfsveering nadelig. Bij een economisch beleid dat steeds meer gericht wordt op
het maximaliseren van de regionale bijdrage aan het nationaal
produkt, kunnen deze nadelige invloeden op de bedrijfseconomische uitkomsten een rem op de economische ontwikkeling
zijn. Met name wanneer men bedenkt dat in het algemeen goed
functionerende en investerende bedrijven vaker met knelpunten
worden geconfronteerd 5). Daarom moet de conclusie luiden dat
de nadruk op de sterke kanten van de regionale produktiestructuur niet tot een veronachtzaming van het produktiemilieu mag
leiden. Immers, de omgevingsfactoren bepalen mede de prestaties van een gegeven produktiestructuur.
J.J. Hoogkamer
R.H. Scholte

5) N. Tijdink, KnelpuntenanalyseERBO-1981, VVK, Woerden, 1982.

564

Auteurs