Ga direct naar de content

Nieuwe manier van denken over arbeid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 30 1984

AuCourant

Nieuwe manier van denken
over arbeid
A.F. VAN ZWEEDEN
Het akkoord dat in november 1982 in de
Stichting van de Arbeid tot stand kwam
heeft in de Industrie een proces op gang gebracht waarin werkgevers en werknemers
opnieuw de relatie tussen arbeid en vrije
tijd moeten doordenken. In de onderhandelingen over een nadere invulling van de
collectieve arbeidsovereenkomsten die na
dat akkoord zijn gesloten ging het de werkgevers in de eerste plaats om een betere afstemming van de arbeidstijd op het werkaanbod. Hoewel in 1983 in principe was afgesproken dat de jaarlijkse arbeidsduur in
een belangrijke bedrijfstak als de metaalindustrie zou worden verminderd met tegelijkertijd handhaving van de bedrijfstijd,
heeft de nadere invulling maandenlange
onderhandelingen gevergd. Het grote knelpunt was hoe een soepele regeling van de
werktijden, die zo goed mogelijk is aangepast aan de bedrijfsdrukte, in overeenstemming kon worden gebracht met de
eis van de vakbonden om verkorting van de
arbeidsduur om te zetten in arbeidsplaatsen.
Het eerste spoor van het Stichtingsakkoord, dat gericht was op herstel van de
rendementen en versterking van de marktsector, heeft vrij snel gewerkt. Dank zij de
loonmatiging kon de concurrentiepositie
van de Industrie worden verbeterd. Daardoor kon ook snel worden ingespeeld op de
opleving van de internationale economic.
De orderpositie werd verbeterd en de afzet
nam toe. Voornamelijk door deze ontwikkeling kon dit jaar de uitstoot van arbeid
worden verminderd. In 1983 daalde de
werkgelegenheid in de metaal- en elektrotechnische Industrie nog met 5,5%. Hoewel voor dit jaar een verbetering van de afzet wordt verwacht, zal de werkgelegenheid nog met ongeveer 1 % afnemen. De afremming van het afbraakproces is in
hoofdzaak toe te schrijven aan de verbetering van de conjunctuur en de verlaging
van de loonkosten. De werkgevers zijn nog
niet zo snel geneigd mensen in dienst te nemen, ook niet als het wat beter gaat. Als er
al sprake van een groter werkaanbod is, lenen ze liever tijdelijke arbeidskrachten in.
Pas als de conjuncturele verbetering doorzet en er weer kan worden gerekend op
duurzame economische groei zal het aantal
arbeidsplaatsen kunnen worden uitgebreid. Arbeidsduurverkorting en herverdeling van beschikbare arbeid zijn defensieve
middelen om de voorspelbare uitstoot van
arbeid op te vangen. De vakbonden zouden zich overgeven aan een illusiepolitiek
ESB 20-6-1984

als ze arbeidstijdverkorting als het enige
middel zouden zien om de werkgelegenheidssituatie blijvend te verbeteren. De bereidheid van de vakbonden om prijscompensatie en andere bestanddelen van het
loon in te leveren voor zowel rendementsverbetering in de bedrijven als voor herverdeling van arbeid toont aan dat zij de
noodzaak van een twee-sporenbeleid
inzien.
Het moeizame verloop van de onderhandelingen bij Philips en in de metaalindustrie was daarom ook niet zozeer toe te
schrijven aan principiele meningsverschillen als wel aan de moeilijkheidsgraad van
besprekingen over de vormgeving van een
arbeidsduurverkorting op jaarbasis. In de
grote metaalindustrie, waar de onderhandelingen tot een goed einde zijn gebracht,
kan daarom niet zozeer worden gesproken
van een doorbraak in een vastgelopen arbeidsconflict. Werkgevers en werknemers
zijn er in geslaagd een werkzame formule
te vinden voor een afstemming van zichtbare vrije tijd op een soepele indeling van
de werktijden, waardoor de bedrijven kunnen inspelen op een wisselend werkaanbod
en er geen lege uren verloren gaan. Er is
geen sprake van een collectieve verkorting
van de werkweek. De bedrijven blijven
veertig uur per week aan de slag. De werknemers kunnen gemiddeld wel wat korter
gaan werken, maar dat zullen ze alleen
merken door gebruik te maken van de 26
halve vrije dagen die over het hele jaar zijn
gespreid. Overuren kunnen nog steeds
worden gemaakt en ook in geld worden uitbetaald, maar wel zal het gebruik daarvan
kunnen worden beperkt doordat alleen
uren buiten de roosters als overuren worden erkend.
De principe-overeenkomst in de metaalindustrie is een duideiijk compromis dat
overigens wel van een grote dosis inventiviteit getuigt. Ik denk dat ir. W.J. ter Hart,
voorzitter van de FME, de plank niet ver
missloeg toen hij zei dat er met deze overeenkomst een niet onbelangrijke stap is gezet naar een nieuw tijdperk waarin bedrijfstijd en werktijden volledig zullen
worden ontkoppeld. Die nieuwe manier
van denken is nodig in een industrie die
steeds kapitaalintensiever wordt en grote
bedragen heeft te investeren in geavanceerde apparatuur. Ter Hart is er namens de
metaal- en elektrotechnische industrie op
uit handhaving en zo mogelijk uitbreiding
van de bedrijfstijden zeker te stellen om die
investeringen rendabel te maken. Als on-

derhandelaar moest hij in ieder geval voorkomen dat nieuwe verstarringen zouden
ontstaan door invoering van bij voorbeeld
een vrije vrijdagmiddag die een veel minder efficiente bezetting van dure kapitaalgoederen tot gevolg zou hebben. Ook bij
Philips spreken de onderhandelaars die namens het management optreden van een
gehtel nieuwe manier van denken over arbeid. Invoering van soepele arbeidstijden
zien zij vooral als een middel om slagvaardig op de afzetmarkten te kunnen opereren. De vakbeweging heeft moeite met de
nieuwe rolverdeling die het Philipsmanagement voor zijn enscenering van het
arbeidsvoorwaardenoverleg
wenselij k
vindt.
Volgens de Philips-regie klampen de
bonden zich nog te veel vast aan hun oude
rol waarin zij voor hun leden verbetering
van arbeidsvoorwaarden en direct zichtbare resultaten op het punt van de werkgelegenheid moeten zien te bedingen.
Ik denk dat de bonden zich die traditionele rol niet zo gemakkelijk zullen laten
ontnemen omdat hun eigen reden van
bestaan daarmee is gemoeid. Als we de
opstelling van de vakbeweging in Nederland vergelijken met die in Duitsland, waar
nu de strijd om de 35-urige werkweek
woedt, dan valt vooral de redelijkheid en
inschikkelijkheid van de vakbonden in ons
land op. Er zijn heel weinig landen in Europa waar een akkoord denkbaar is zoals in
1982 in de Stichting van de Arbeid werd
gesloten. De zogenaamde doorbraken die
nu zijn bereikt met de nadere uitwerking
van de cao’s voor 1983/1984 sluiten niet
uit dat ook in ons land nog harde onderhandelingen gevoerd zullen moeten worden als het erom zal gaan de gemiddelde
werkweek in 1986 tot 36 uur en in 1990 tot
32 uur te verkorten, zoals de Industriebond
FNV op zijn programma heeft staan. Het
valt te verwachten dat de argumentatie die
de Duitse vakbeweging gebruikt dan ook in
ons land actueel zal worden. IG Metall baseert zijn eis voor verkorting van de arbeidsduur immers op het feit dat de stijging van de arbeidsproduktiviteit de groei
van de produktie ver achter zich laat, zodat
hetzelfde bruto sociaal produkt met steeds
minder mensen kan worden geproduceerd.
Bij ons ligt de nadruk in de argumentatie
voor arbeidsduurverkorting op de groei
van het arbeidsaanbod. Wanneer echter
ook in onze industrie dank zij de moderne
technologic in dezelfde bedrijfstijd met
hetzelfde aantal mensen meer kan worden
geproduceerd, zal ook de Nederlandse
vakbeweging arbeidsduurverkorting moelen bepleiten op grond van de sterk toenemende arbeidsproduktiviteit. Dat is ook
het enige economisch verdedigbare argument voor arbeidstijdverkorting. In de fase die we in ons land nu hebben bereikt is er
nog alleen maar sprake van verdeling van
beschikbaar werk waarbij loon moet worden ingeleverd voor een marginale verkorting van de arbeidsduur die nauwelijks tot
zichtbare verbetering van de werkgelegenheid leidt.
A.F. van Zweeden

565

Auteur