Redactioneel
Mark Dijkstra
Redacteur ESB
m.dijkstra@sdu.nl
Publieke omroep
Als het aan GeenStijl en De Telegraaf ligt, gaan
zij tussen 2010 en 2015 elke week een paar uur
televisie en radio aanbieden op de publieke omroep.
Hiervoor moeten ze voor 1 april wel vijftigduizend
leden werven, die minstens 5,72 euro per persoon
moeten betalen. GeenStijl moet er nog ongeveer zesÂ
duizend leden bij hebben, terwijl De Telegraaf alleen
nog op goedkeuring van minister Plasterk wacht. Bij
de mogelijke toetreding van deze twee commerciële
partijen tot de publieke omroep kan men zich afvraÂ
gen in hoeverre het systeem van ledenwerving nog
bij het huidige omroepbestel past (Nagel, 2009).
Toen de publieke omroep in de jaren twintig werd
opgericht was er nog sprake van een beperkte
zendtijd op de radio en later op de televisie. Om
deze zendtijd enigszins eerlijk te verdelen onder
de verschillende omroepen, kreeg elke omroep
die voldoende leden had zendtijd op de publieke
omroep. Vanwege de hoge kosten voor het maken
van program a’s sprong de overheid bij met een
m
subsidie. Sinds deze begintijd is er behoorlijk wat
veranderd. Er is geen sprake meer van een beperkt
aantal zendfrequenties: als een groep mensen
een omroep wil beginnen kunnen ze terecht op
de kabel, waar de ruimte voor televisie- en radioÂ
kanalen in principe onbeperkt is. Hier kunnen ze
dan uitzenden wat en zoveel als ze willen, en dat
hoeft zelfs niet met subsidie. Als de doelgroep van
een omroeporgani atie maar groot genoeg is, zorgt
s
dit ook voor hoge kijk- en luistercijfers en dus hoge
reclame-inkomsten. De publieke omroep heeft dus
geen rol meer als enige aanbieder van radio en teleÂ
visie, maar kent een nieuwe rol, als bediener van een
markt voor radio- en televisieprogramma’s waarin
kwaliteit een rol speelt (Anderson en Coate, 2005).
Op dit moment kunnen commerciële omroepen deze
markt nog niet bedienen. Een commerciële tvomroep kan alleen geld verdienen door reclametijd
te verkopen. De kijker betaalt zo’n omroep feitelijk
indirect door de reclameboodschappen tot zich te
nemen. Hij kan zijn betaling niet differentiëren voor
verschillende programma’s: een minuut reclame
duurt altijd even lang, of die nu geplaatst is tussen
Pauw en Witteman of tussen Joling en Gordon over
de vloer. Iemand kan alleen kiezen of hij wel of niet
kijkt, maar kan niet aangeven of hij meer geniet van
Pauw en Witteman, dan van Joling en Gordon. En in
een markt waar niet in prijs kan worden gedifferenÂ
tieerd, is het te verwachten dat alleen het product
dat het minst kost om te produceren zal overleven
(Akerlof, 1970). Meestal zal dit niet het product met
de hoogste kwaliteit zijn.
Door een gelukkig toeval zorgt het huidige systeem
van ledenwerving onder de publieke omroepen
ervoor dat de markt voor kwaliteit in indirecte vorm
toch bediend wordt. Een kijker kan, door lid te
worden, een omroep betalen om kwalitatief hoogÂ
staande programma’s te maken. De omroep kan de
bijdrage net zo hoog vaststellen als hij wil: als hij
goede programma’s maakt kan hij waarschijnlijk
meer geld van zijn leden vragen. Indirect wordt zo
via het lidmaatschap een prijs op de programma’s
gezet.
De opzet zorgt wel voor meeliftproblemen omdat niet
elke kijker van een programma lid is van de omroep
die het uitzendt. Op dit moment compenseert de
overheid de omroepen voor deze meelifters met een
subsidie van zo’n achthonderd miljoen euro per jaar.
Uitgaande van een ontbrekende markt voor  waliteit
k
zijn er geen argumenten om De Telegraaf en
GeenStijl uit de publieke omroep te weren. Het
maakt niet uit welke doelgroep er bediend wordt, of
vanuit welk gedachtegoed een omroep zijn programÂ
ma’s maakt: als een voldoende grote aanhang bereid
is een lidmaatschap aan de omroep te betalen, is er
sprake van een grote groep die vindt dat de omroep
goede programma’s maakt of zal maken.
Het huidige stelsel van ledenwerving in de publieke
omroep zorgt er dus voor dat er voor kwaliteit
betaald kan worden, maar het is niet de makkelijkste
of meest directe oplossing. Pay-per-view, een betaÂ
ling per programma, zou directer en makkelijker zijn.
Minister Plasterk zou de mogelijkheden hiertoe eens
kunnen onderzoeken. Met een mogelijke besparing
van achthonderd miljoen euro per jaar in het vooruitÂ
zicht moet dat te betalen zijn.
Literatuur
Akerlof, G. (1970) The markets for ‘lemons’: quality
uncertainty and the market mechanism. Quarterly journal of
economics, 84(3), 488–500.
Anderson, S. en S. Coate (2005) Market provision of broadcasting: a welfare approach. Review of economic studies, 72(4),
947–972.
Nagel, J. (2009) Hilversum heeft pot met goud. Volkskrant, 25
februari.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4556) 20 maart 2009
163