Privatisering in Groot-Brittannie
In Groot-Brittannie zijn veel staatsbedrijven op grond van politieke motieven
geprivatiseerd. Om kiezers aan zich te binden heeft de regering-Thatcher deze
overheidsbedrijven verkocht tegen aandeelprijzen beneden de intrinsieke waarde. In
scherp contrast hiermee staat dat de consument door privatiseringen van
monopolie-instellingen regelmatig is benadeeld. Bovendien worden geprivatiseerde
staatsbedrijven zodanig bevoordeeld dat de Europese Commissie op grond van
mededingingsregels moet ingrijpen.
PROF. DR. G. VANDEWALLE*
“Nothing succeeds like success”. Met omgekeerde is
evenwel ook waar. Nu de regering-Thatcher door een
verslechtering van de economische situatie en enkele politieke vergissingen (onder meer de hoofdelijke belasting)
veel aan populariteit heeft ingeboet, worden ook de andere
aspecten van haar politiek veel kritischer bekeken. De
kritiek op het privatiseringsbeleid gaat niet alleen uit van de
oppositie maar ook van de Europese Commissie. Ze heeft
betrekking op:
– de voorwaarden waartegen de overheidsbedrijven aan
de particuliere sector worden overgedragen;
– de monopoliepositie waarover vele van de geprivatiseerde overheidsbedrijven blijven beschikken.
In de volgende paragrafen wordt op elk van deze kritiekpunten nader ingegaan.
De kritiek op de privatiseringstechnieken
De conservatieve regering maakte gebruik van diverse
technieken om prive-personen of ondernemingen ertoe te^
brengen activa of aandelen van geprivatiseerde onderne-‘
mingen aan te kopen. Soms werden activa van een overheidsbedrijf te koop aangeboden aan verschillende particuliere bedrijven of werd gepoogd dergelijke bedrijven
ervan te overtuigen een joint-venture aan te gaan met een
geprivatiseerd onderdeel van een overheidsbedrijf. Soms
ook werd een aanbod gedaan aan de beheerders van een
overheidsbedrijf om dit met de eventuele geldelijke steun
van financiele ondernemingen over te nemen of werden
aandelen van het geprivatiseerde bedrijf per inschrijving
verkocht aan diverse investeringsmaatschappijen. In de
meeste gevallen evenwel werd overgegaan tot de publieke
uitgifte van aandelen ten einde aan alle burgers een kans
te geven een deeltje te verwerven van wat als nationaal
bezitwerd beschouwd1.
De regering streefde hierbij twee doeleinden na. Enerzijds hoopte ze dat de interesse in de Britse economie zou
toenemen wanneerzoveel mogelijk Britten aandeelhouder
zouden worden van Britse ondernemingen. Anderzijds beschouwde ze de spreiding van het aandeelhouderschap
als een geschikt middel om de Labourpartij te beletten
1094
opnieuw een verkiezingsoverwinning te boeken. Er mocht
immers op gerekend worden dat veel kleine aandeelhouders uit vrees voor een renationalisatie van de bedrijven,
waarvan ze aandelen bezaten, nooit meer op Labour zouden stemmen. Deze doelstellingen verklaren waarom de
inschrijvingen op kleine pakketten werden bevoordeeld als
er op meer aandelen werd ingeschreven dan werden aangeboden2.
Dit leidde tevens tot democratisering van het aandeelhouderschap. Eind 1987 was het aantal aandeelhouders
in Groot-Brittannie opgelopen tot ongeveer negen miljoen
tegen twee miljoen voor de privatiseringen. Eenentwintig
procent van de Britse bevolking was aandeelhouder tegen
slechts dertien procent in Frankrijk3.
Volgens de oppositie werd dit succes evenwel bereikt
door de uitgifte van aandelen van geprivatiseerde ondernemingen beneden hun intrinsieke waarde. Het bewijs
hiervoor wordt geleverd door de stijging van de koersen
van die aandelen onmiddellijk na hun uitgifte. Ook naderhand zijn de koersen in de regel meer gestegen dan het
gemiddelde stijgingspercentage van alle aandelen. Voor
de aandelen van British Aerospace bedroeg het verschil bij
voorbeeld op 30 September 1985 reeds 66 procent, voor
die van British Telecom 151 procent, voor die van Cable
and Wireless 295 procent en die van Jaguar 45 procent4.
Aangezien de regering het zich om politieke redenen niet
kon veroorloven om een publieke uitgifte te laten mislukken
door het vorderen van een hogere uitgifteprijs heeft ze met
deze kritiek weinig rekening gehouden. Wel heeft ze getracht in enkele gevallen een hogere opbrengst te bereiken
door mogelijke belangstellenden uit te nodigen een schriftelijk bod te doen. Deze methode heeft het voordeel dat
door alleen de hoogste biedingen te aanvaarden de overheid voor de betrokken aandelen prijzen ontvangt die veel
dichter de reele waarde van de activa benaderen, maar
* De auteur is emeritus-hoogleraar aan de Faculteit Toegepaste
Economie van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen.
1. D. Swann, The retreat of the state, Harvester-Wheatsheaf, N.Y.,
Londen, 1988, biz. 267-269.
2. R.W. Poole jr., Stocks populi, privatisation can win bipartisan
support, Policy Review, herfst 1988, biz. 25.
3. Idem.
4. J.A. Kay en D.J. Thompson, Privatisation: a policy in search of
a rationale, The Economic Journal, maart 1986, biz. 28-29.
stelt de regering dikwijls voor een moeilijke keus omdat
soms buitenlandse bedrijven als de hoogste bieders optreden. Deze kunnen doeleinden op het oog hebben die
strijdig zijn met de belangen van de Britse economie. Deze
situatie deed zich onder meer voor bij de privatisering van
de Rover autofabrieken. De Rover Group pic, was opgericht op 10 juli 1986 met de bedoeling de winstgevende
onderdelen van het overheidsbedrijf Leyland in een nieuwe
privatiseerbare onderneming te groeperen5. De Amerikaanse autoproducenten Ford en General Motors toonden
belangstelling voor dit bedrijf omdat het grate hoeveelheden Land Rovers en Range Rovers op de Amerikaanse
marktkon verkopen. Hetwasevenwel nietduidelijkof deze
Amerikaanse firma’s niet beoogden de uitvoer van die
Britse wagens at te remmen ten einde hun eigen marktaandeel in de Verenigde Staten te beschermen. Uiteindelijk
werd het voornaamste deel van het Roverbedrijf verkocht
aan de Britse firma British Aerospace voor slechts £ 150
miljoen. Daarenboven kende de schatkist een subsidie toe
van£547miljoentercompensatievan schulden van Rover
die BAe moest overnemen. De regering was zelfs bereid
geweest £ 800 miljoen subsidie te verlenen, maar hiertegen werd bezwaargemaaktdoorde Europese Commissie,
omdat ze dit als een onrechtmatige bevoordeling beschouwde van een Brits bedrijf ten opzichte van andere
autoconstructeurs. Ook de overnameprijs werd door vele
leden van de Europese Commissie te laag bevonden gezien het feit dat Ford bereid was geweest £ 600 miljoen te
betalen. Leon Brittan, de EG-commissaris voor mededingingsbeleid slaagde er evenwel in zijn collega’s te overtuigen dat het te lage karakter van de koopprijs niet kon
worden bewezen en het dus geen zin had hiertegen te
protesteren. Als gewezen Brits conservatief parlementslid
voelde hij er uiteraard niet veel voor streng op te treden
tegen de Britse regering en nam genoegen met terugvordering van allerhande subsidies aan BAe voor een totaal
bedrag van £ 44 miljoen6. In het Britse parlement werd de
regering er evenwel van beschuldigd overheidsbezit aan
een bevriende firma tegen een gunstprijs te hebben verkwanseld.
Een gelijksoortige situatie dreigt zich nu voor te doen in
verband met de privatisering van Power Gen, een vennootschap, die werd gevormd door een inbreng van centrales
toebehorend aan het gewezen overheidsbedrijf Central
Electricity Generating Board (CEGB). Power Gen heeft
geen schitterende vooruitzichten want het blijft nog drie jaar
gebonden aan de contractuele verplichting dure steenkolen aan te kopen bij het overheidsbedrijf British Coal7.
Niettemin zijn verschillende liefhebbers opgedoken om het
bedrijf te kopen en de Europese Commissie heeft laten
horen dat ze deze keer geen verkoop onder de marktwaarde zal aanvaarden8. De minister van Energie verzet zich
evenwel tegen een aankoop van Power Gen door het
Franse overheidsbedrijf Electricite de France, dat tracht
zijn verkoop van energie in Groot-Brittannie op te voeren9.
Gezien de weinig gunstige toestand van hun betalingsbalans wensen de Britten deze invoer beperkt te houden. Ook
een bod van het Amerikaanse reuzenbedrijf General Electricity Company (GEC) schijnt niet welkom want de Britse
regering vreest dat deze firma aan Power Gen gasturbines
wil verkopen die ze in de Verenigde Staten zou produceren10.
De Britse zakenman Lord James Edward Hanson, die
aan het hoofd staat van een Brits industrieel conglomeraat
heeft het op zich genomen een eerste bod te doen, maar
wenst een vergoeding voor de gemaakte kosten indien dit
niet wordt aanvaard. Hiermee dreigt hij de regering in
moeilijkheden te brengen want hij staat bekend als geldschieter van de conservatieve partij. Hem, in geval zijn bod
te laag is in vergelijking met andere voorstellen, een vergoeding betalen van een procent van de geschatte waarde
ESB 21-11-1990
(ongeveer £ 1,5 miljard) zou bij de massa van de bevolking
slecht overkomen . Zo’n regeling valt bovendien niet in de
smaak van de Europese Commissie12 en de mededeling
dat Lord Hanson het bedrijf zou overnemen heeft van
vakbondszijde een heftige reactie uitgelokt. John Lyons, de
secretaris van de Electricity Supply Trade Union Council,
heeft voorgesteld dat de regering het bedrijf zou verkopen
aan een vennootschap opgericht door de managers en het
personeel van het bedrijf met de geldelijke steun van een
of verscheidene financiele instellingen. De regering heeft
een dergelijke ‘staff buy out’ reeds aanvaard voor de Lowland Scottish Bus Company, die 121 bussen exploiteert in
het zuldoosten van Schotland. De managers zullen in dit
geval veertig procent opnemen van de aandelen, het personeel dertig procent en de Bank of Scotland eveneens
dertig procent . In het geval van Power Gen betreft het
evenwel een veel groter bedrijf, waarvan de waarde wordt
geschat op £ 1,5 miljard en dat ongeveer 33 procent levert
van de totale produktie van de gewezen onderdelen van
de CEGB14. Daarenboven liet Roy Lynk, een vooraanstaand vakbondsman van de machtige mijnwerkerscentrale, horen dat hij bereid was veel geld op tafel te leggen om
te beletten dat de Lord Hansongroep Power Gen zou
overnemen. De mijnwerkers vrezen dat Lord Hanson na
verloop van het contract met British Coal deze overeenkomst niet zal hernieuwen maar goedkopere steenkool
zal aankopen bij het Amerikaanse bedrijf Peabody, dat tot
zijn groep behoort. Aangezien brandstof zeventig procent
vertegenwoordigt van de produktiekosten van elektriciteit , is het waarschijnlijk dat Lord Hanson een goedkopere leverancier dan British Coal zal zoeken.
De Britse regering voelt er niets voor om Power Gen over
te maken aan een vennootschap, waarin vakbonden, die
de Labourpartij ondersteunen, de dienst uitmaken. Ten
slotte werd besloten de privatisering van Power Gen door
een publieke uitgifte van aandelen te realiseren. Gezien
het zwakke karakter van de beurs wordt deze uitgifte tot de
lentevan 1991 uitgesteld16.
Privatiseren van monopolisten
Er bestaat bij het privatiseren van bedrijven, die over een
natuurlijk monopolie beschikken, een tegenstelling tussen
5. Rover Group, Survey of Current Affairs, Central Office of
Information, Londen, augustus 1986, biz. 277-278.
6. C. Leadbeater, Ford was ready to outbid BAe by £ 450 m. to
win Rover Group, Financial Times, 2 maart 1990, biz. 1; L
Kelleway en C. Leadbeater, Gentle note ends the Rover affair,
Financial Times, 28 juni 1990, biz. 7; L. Kelleway, Brittan’s proposals on Rover spark EC dispute, Financial Times, 19 juni 1990, biz.
1.
7. D. Thomas, Volatile profits predicted for new power companies,
Financial Times, 3 mei 1990, biz. : 1 en idem, Breathing space for
Power Gen purchaser, Financial Times, 25 juli 1990, biz. 6.
8. L. Kelleway en D. Thomas, Commission concerned over UK
electricity sell-off, Financial Times, 2 augustus 1990, biz. 12.
9. M. Samuelson, Power Gen attracts power players, Financial
Times, 24 juli 1990, biz. 10.
10. Idem.
11. P. Stephens en A. Hill, Front runner in Power Gen sale might
seek ‘underwriting’ fee, Financial Times, 30 juli 1990, biz. 1.
12. L. Kelleway en D. Thomas, op.cit., biz. 12.
13. J. Buxton, Staff buy-out at Lowland Scottish bus company,
Financial Times, 2 juni 1990, biz. 4.
14. D. Thomas en M. Samuelson, British electricity workers urge
buyout of generating company, Financial Times, 2 augustus 1990,
biz. 12; C. Cragg, Trying to turn ambitious plans into reality,
Financial Times, 29 maart 1990, The electricity industry, biz. III.
15. D. Thomas en M. Samuelson, Power to some of the people,
Financial Times, 28 maart 1990, biz. 17.
16. C. Pearson, Frankenstein brings a spark to electricity privatisation, Financial Times, 11 sept. 1990, biz. 11.
1095
het door de conservatieve partij voorgehouden principe
van de vrije-markteconomie en de belangen van de schatkist. Volgens eerstgenoemde principe moet het monopolie
zoveel mogelijk afgebouwd worden, maar het is in het
belang van de schatkist dat het behouden blijft want dan
zijn de aandelen van het geprivatiseerde bedrijf meer
waard.
De regering heeft in de regel de monopoliepositie grotendeels bewaard, maar om de belangen van de verbruikers te vrijwaren werd een controle-orgaan opgericht. Dit
oefent toezicht uit op de kwaliteit van de dienstverlening en
sluit met het exploiterende bedrijf overeenkomsten af over
de tarieven. Zo werd om het in 1983 geprivatiseerde bedrijf
British Telecom (BT) te controleren een Office of Telecommunications (Oftel) opgericht17, dat met Telecom een overeenkomst afsloot, waarbij werd voorzien dat het gedurende
vier jaar zijn tarieven niet mocht verhogen met meer dan
het inflatiepercentage verminderd metdrie procent18. Voor
het laaghouden van de tarieven op de internationale verbindingen werd gerekend op de concurrentie vanwege
Mercury Communications, dat internationale telefoonlijnen
mag exploiteren. Deze berekening kwam evenwel foutief
uit.
Toen Mercury in 1987 van de Italiaanse telefoonmaatschappij toestemming verkreeg telefoonlijnen met Italie te
gebruiken voerde BT zijn tarieven voor telefoneren naar
Italie op met vijftien procent. Hiermee gaf het aan de leiding
van Mercury een signaal dat het geen prijsoorlog wenste
en aanvaardde dat Mercury door toepassing van lets lagere tarieven een groot deel van de buitenlandse verbindingen overnam19. BT paste op de telefoongesprekken naar
Amerika een bruto winstmarge toe van 63 procent en op
die naar Israel van 79 procent20. Het klaagt er evenwel bij
Oftel over dat het door de concurrentie van Mercury met
de winsten op zijn internationale verbindingen de verliezen
niet meer kan dekken op de binnenlandse communicatie
en bijgevolg een herziening noodzakeliik is van de overeenkomst inzake binnenlandse tarieven .
Het is voor Oftel niet eenvoudig om uit te maken in
hoeverre de door BT gemaakte kosten verantwoord zijn.
Zoals in alle grote bedrijven met een monopoliepositie
hebben de managers de neiging aan zichzelf en hun ondergeschikten guile salarissen en onkostenvergoedingen
toe te kennen, die dan in de prijzen aan de gebruikers
worden verrekend. Oftel heeft niet de bevoegdheid hier
tussen te komen en mag ook niet op tariefverminderingen
aandringen. Dat zou tot een sterke daling van het dividend
op de Telecomaandelen leiden.
Dit alles bevestigt de voospelling van sommige neo-liberale economisten, waaronder Milton Friedman, dat het
oprichten van reguleringsorganen alleen leidt tot kostbare
bureaucratieen, die door hun betutteling het goede beheer
van de gecontroleerde bedrijf bemoeilijken en er niet in
slagen de consument te beschermen22.
Dit heeft evenwel de regering niet belet bij de privatisering van British Gas (1986) , van de regionale Engelse en
Welse waterverdelingsmaatschappijen (1988) en van de
bedrijven uit de elektriciteitssector telkens een controleorgaan in te stellen. Ze wil blijkbaar aan de kiezers de
indruk geven dat de privatisering van monopolies hun
belangen niet in gevaar kan brengen. Wat de elektriciteitssector betreft werd evenwel een poging gedaan om mededinging op gang te brengen onderde diverse producenten
en verdelers. De twaalf regionale elektriciteitsmaatschappijen, die instaan voordedistributie, mogen hun elektriciteit
inkopen hetzij bij de National Grid Company, die alle leidingen van de grote centrales naar de diverse gewesten
exploiteert, hetzij bij een particuliere producent (bij voorbeeld een grootindustrieel), hetzij zelf produceren. De National Grid Company koopt haar stroom aan, hetzij bij een
geprivatiseerd onderdeel van de vroegere CEGB, namelijk
1096
bij Power Gen of National Power, hetzij bij het overheidsbedrijf Nuclear Electric, hetzij bij Schotse of Franse producenten (Electricite de France). De verdelende maatschappijen hebben dus ruime mogelijkheden om de prijzen te
drukken door de diverse producenten tegen elkaar uit te
spelen. De uiteindelijke verbruikers kunnen worden ingedeeld in twee groepen:
– de gezinshuishoudingen, de handelsondernemingen en
de kleine bedrijven met een behoefte aan elektrische
stroom van minder dan 1 MW zijn verplicht zich te
bevoorraden bij de regionale verdelingsmaatschappij
van het gebied waar ze zijn gevestigd. De verdelingsmaatschappijen hebben op 1 april 1990 hun tarieven
verhoogd met negen procent en hebben zich verbonden
tot in 1993 de prijs aan de verbruiker verder met niet
meer dan het jaarlijkse inflatiepercentage te verhogen;
– de ondernemingen met een verbruik van 1 MW of meer,
mogen vrij hun elektrische stroom aankopen, hetzij bij
een regionale verdelingsmaatschappij, hetzij bij de National Grid Comp., hetzij rechtstreeks bij een producent.
Dit laat hun toe grote reducties af te dwingen . Sommige regionale maatschappijen hebben klanten aanvaard
die ver van hun verdelingsgebied wonen. Zo levert Southern Electric, met als basis Maidenhead bij Londen
stroom aan bedrijven in Noordoost-Engeland en ZuidWales26.
De concurrentie komt vooral de kleine en middelgrote
bedrijven ten goede. De grote ondernemingen genoten bij
de CEGB van zulke grote prijsreducties dat ze moeilijk
lagere prijzen kunnen bedingen dan degene, waartegen ze
vroeger werden bevoorraad .
Het is weinig waarschijnlijk dat de reducties, die de
regionale verdelingsmaatschappijen kunnen bedingen aan
de gezinshuishoudingen zullen worden doorgegeven. Dit
is niet in het belang van deze maatschappijen die veeleer
reducties zullen toestaan aan de verbruikers van 1 MW of
meer, aangezien die elders stroom mogen aankopen. Voor
de gewone burger zijn de resultaten van de privatisering
van de elektriciteitssector dus ontgoochelend. Ook de prijzen van het drinkwater zijn na de privatisering verhoogd,
hoewel dank zij participatieovereenkomsten met Franse
maatschappijen in sommige gewesten in mindere mate
dan werd gevreesd28. BT heeft voor September 1990 een
prijsverhoging aangekondigd op de binnenlandse gesprekken met negen procent29.
17. Telecommunications, Survey of Current Affairs, augustus
1983, biz. 270.
18. D. Thomas, British Telecom to get revised price formula,
Financial Times, 28 januari 1988, biz. 9.
19. H. Dixon, Crossed lines on a tariff for international calls,
Financial Times, 23 april 1990, biz. 7.
20. H. Dixon, Inquiry call over British Telecom’s international
profits, Financial Times, 24 april 1990, biz. 13.
21. Mercury must share B.T.’s subsiding costs, Financial Times,
27 november 1989, biz. 8.
22. H. Dixon, Telephone watchdog to investigate B.T. charges,
Financial Times, 24 juli 1990, biz. 10; R. Klein, Privatisation and
the welfare state, Lloyds Bank Review, januari 1984, biz. 28.
23. D. Thomas en S. Butler, Gas body may face service guarantees, Financial Times, 10 januari 1990, biz. 8.
24. The water bill, Survey of Current Affairs, januari 1989, biz. 20;
Electricity supply industry privatisation, Survey of Current Affairs,
maart 1988, biz. 115.
25. D. Thomas en M. Samuelson, Power to some of the people,
op.cit., biz. 17.
26. Britain in brief, electricity boards lose, Financial Times, 12 juni
1990, biz. 10.
27. D. Thomas en M. Samuelson, Power to some of the people,
op.cit., biz. 17.
28. A. Hill, French group may buy UK water companies, Financial
Times, 31 juli 1990, biz. 22.
29. British Telecom pushes up prices, Financial Times, 19 juli
1990, biz. 6.
Blijkbaar kunnen privatiseringen van overheidsbedrijven
met een monopoliepositie alleen voordeel brengen aan
grote industriele verbruikers; de gezinnen worden zwaarder belast.
Conclusie
De bekende Britse journalist Michael Stewart heeft in
een boek gepubliceerd in 1977 voorgehouden dat de Britse
regeringen gewoon zijn tijdens de eerste twee jaar van hun
ambtsperiode hun politiek te richten naar ideologische
principes. Als ze hierdoor dan de economie ernstig in de
war hebben gebracht, worden ze redelijker en voeren
verantwoorder beleid30. Mevrouw Thatcher maakt evenwel
een uitzondering op deze regel. Om een te sterk verzet van
de vakbonden te voorkomen is ze haar privatiseringspolitiek voorzichtig begonnen. Pas toen de vakbonden door de
grote werkloosheid en de wetten, die het stakingsrecht
beperkten, zo waren verzwakt dat ze de privatiseringen
door grote stakingen niet meer konden beletten werd het
tempo van de privatiseringen opgevoerd. In overheidsbedrijven, die regelmatig met verlies hun resultatenrekening
afsloten werden nieuwe managers aangesteld om door
atdanking van overtollige arbeidskrachten en sluiting van
verliesgevende vestigingen de zaak te saneren. Ook nam
de regering regelmatig een groot deel over van de lasten
die voortvloeiden uit door deze bedrijven afgesloten leningen. Waar privatisering van de gehele onderneming wegens regelmatige verliezen onmogelijk bleek werden zoals
in het geval van de Leyland autofabrieken winstgevende
onderdelen (eerst Jaguar dan Rover) afgescheiden en
geprivatiseerd.
Er moet erkend worden dat dit alles een opmerkelijke
sanering heeft betekend voor belangrijke sectoren van de
Britse Industrie en dienstverleningsbedrijven. Of het privatiseren van winstgevende bedrijven evenwel nog wenselijk
is mag in twijfel worden getrokken31. Door winstgevende
overheidsbedrijven te privatiseren heeft de regering een
potentiele bron van inkomsten veelal onder de werkelijke
waarde uit handen gegeven.
Bovendien werden goede managers, die zoals in het
geval van British Gas, een overheidsbedrijf leidden dat
regelmatig winsten boekte, wegens hun verzet tegen de
privatisering de laan uitgestuurd, hetgeen de toekomstige
recruteringsmogelijkheden van de overheidssector kan
schaden .
Tegen deze negatieve beoordeling van een groot deel
van de privatiseringen kan ingebracht worden dat ze aan
de schatkist geld hebben opgeleverd, waarmee een deel
van de overheidsschuld kon worden terugbetaald. Het is
evenwel pas sinds het fiscale jaar 1987-’88 dat op de
begroting een overschot werd geboekt en dit is steeds
gering gebleven. Voor het fiscale jaar 1989-’90 worden uit
de privatiseringen inkomsten voorzien van £ 4,2 miljard,
amper 2,1 percent van de totale overheidsinkomsten. Het
voorziene begrotingsoverschot zou £ 5,7 miljard bedragen33. De verslechtering van de economische situatie laat
voorzien dat reeds dit begrotingsjaar, ondanks de inkomsten uit privatiseringen, de begroting opnieuw een tekort
zal vertonen34.
In feite werden de privatiseringen vooral doorgedreven
om ideologische redenen. Mevrouw Thatcher wil blijkbaar
de overheidssector zoveel mogelijk inkrimpen omdat ze
deze als een bedreiging beschouwt voor de vrijheid van
particuliere ondernemers35.
Ze heeft grotendeels haar doel bereikt, want zelfs als ze
de volgende parlementsverkiezingen verliest zullen er
slechts weinig overheidsbedrijven overblijven. Bovendien
kan een Labourregering onmogelijk de privatiseringen on-
ESB 21-11-1990
gedaan makendooralleaandelen weerintekopen. Dit zou
een enorme investering vergen, waarvoor de financiele
middelen niet beschikbaar zijn; zeker niet als een Labourregering heel wat sociale uitgaven, die onder de conservatieven werden verlaagd, opnieuw zal moeten verhogen. In
haar recente programma heeft Labour, afgezien van de
intentieverklaring om door aankopen van Telecomaandelen de participatie van de overheid van 49 op 51 procentte
brengen, geen renationalisaties voorzien36. Gezien de vrij
grote spreiding van aandelen van geprivatiseerde overheidsbedrijven onder de bevolking achtde Labourpartij het
blijkbaar niet wenselijk deze kiezers af te schrikken met het
beeld van renationalisaties.
G. Vandewalle
30. M. Stewart, The Jekyll and Hyde years, politics and economic
policy since 1914, Londen, Ottawa, New York, 1977 (de titel
verwijst naar het verhaal van Dr. Jekyll die ‘s nachts veranderde
in de misdadiger Mr. Hyde).
31. Who needs privatisation now?, The Economist, 19 december
1987, biz. 25.
32. A. Jones, Britain’s economy, The roots of stagnation, Cambridge University Press, Cambridge, 1985, biz. 55-57.
33. The Budget, Survey of Current Affairs, april 1987, biz. 131;
Idem, april 1988, biz. 137 en ibidem, april 1990, biz. 137-138.
34. S. Brittan, Goodbuy to those budget surpluses, Financial
Times, 19juli 1990, biz. 15.
35. D. Swann, op.cit., biz. 295-296.
36. J. Rogaly, Looking for socialism in Labour’s policy document,
Financial Times, 26 mei 1990, biz. 4.
1097