Ga direct naar de content

Oud en berooid?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 16 1995

Oud en
berooid?
De AOW is niet meer veilig. In

welke mate beschikken ouderen
over alternatieve inkomstenbronnen?
De AOW is de belangrijkste bron van
inkomsten voor oudere huishoudens.
Zij is goed voor bijna de helft van de
inkomsten, maar dat percentage
daalt. Het AOW-uitkeringsniveau is
de afgelopen jaren substantieel achtergebleven bij de loonontwikkeling.
Naar het zich laat aanzien zal dit ook
in de komende jaren het geval zijn.
Tegelijkertijd neemt het belang van
aanvullend pensioen als inkomensbron gestaag toe. Te verwachten is
dat binnen een aantal jaren het aanvullend pensioen de AOW als belangrijkste inkomstenbron voorbij zal streven. Deels is dit een zichzelf versterkend proces. Door de onzekerheden
rond de AOW worden mensen gestimuleerd om voor aanvullende private
pensioenzekerheden te zorgen. Om
dezelfde reden valt te verwachten dat
ook het vermogen als inkomstenbron
ten opzichte van de AOW aan belang
gaat winnen.
Uit label 1 blijkt dat de AOW gemiddeld genomen voor bijna 50%
van het inkomen zorgt. Ruim een
kwart van het inkomen bestaat uit
aanvullende pensioenuitkeringen.
Inkomsten uit arbeid en loonvervanTabel 1. Inkomensbronnen van oudere buisboudens*, 1991

48
Aanvullend pensioen0
27
Vermogen
12
Arbeid en uitkeringen < 65 jaar 8
Eigen woning6
3
AOW

a. Excl. bij hun kinderen wonende ouderen.
b. Gem. percentage van het bruto inkomen.
c. Uitkeringen van pensioenfondsen en Hjfrenteuitkeringen van levensverz.maatschappijen.
d. Winst, kx>n en loonvervangende uitkering,
waaronder VUT.
e. Betreft toegerekend inkomen.
Bron: CBS, Inkomen van AOW-ers 1991, Soct-

aal-economische maandstatisttek, nr. 5,1994.
jjugjijiijijiii

gende uitkeringen zorgen voor bijna
8% van het inkomen. Hierbij dient
overigens wel bedacht te worden dat
de gegevens betrekking hebben op
huishoudens, waardoor ook het inkomen van een partner jonger dan 65
jaar is meegenomen.
Rond dit gemiddelde bestaan grote
verschillen. Zo is van de 1,3 mln. zelfstandig wonende huishoudens bijna
7% uitsluitend op een AOW-uitkering
aangewezen. Daarnaast heeft bijna
11% weliswaar wel een aanvullend
inkomen, maar dit bedraagt minder
dan/ 200 bruto per maand. Bij elkaar
opgeteld betekent dit dat 17 a 18%
van de zelfstandig wonende 65-plus
huishoudens een inkomen heeft van
op of rond het minimum. Dit komt
overeen met ruim 230.000 huishoudens. Anders dan bij jongere huishoudens met een minimuminkomen is
voor deze groep de kans op een
eventuele latere inkomensverbetering
vrijwel nihil. Het sobere inkomensperspectief ligt levenslang vast.

Aanvullend pensioen
Van de zelfstandig wonende ouderen
heeft 80% een aanvullend pensioen.
De gemiddelde aanvullende pensioenuitkering was in 1991 / 14.000
tegen gemiddeld/ 20.000 AOW-uitkering per huishouden1. Ook hier zijn
grote verschillen. Zo heeft een derde
van de aanvullende-pensioenontvangers een pensioenuitkering van minder dan / 3600 per jaar, ofwel maximaal / 300 per maand. In totaal ligt
ca. 2/3 van de aanvullende pensioenuitkeringen beneden het gemiddelde
van ruim/ 1000 bruto per maand.
Overigens heeft het niveau van de
aanvullende pensioenuitkering een
duidelijke relatie met de leeftijd (zie
label 2). Dit komt door de geleidelijke opbouw en verbetering van pensioenregelingen, die pas na verloop
van tijd in hogere uilkeringen resulleren. Uil dil zogenaamde jaargangeneffecl volgl dai hel aanvullend pensioen als inkomensbron sleeds
belangrijker gaal worden .

Appeltje voor de dorst
Ruim de helft van de gepensioneerden heeft inkomsten uil vermogen.
Deze bedragen voor de huishoudens
zonder aanvullend pensioen gemiddeld ca. / 13000 en voor huishoudens mel aanvullend pensioen circa
/ 80003. Hel gemis aan aanvullend

pensioen voor de eerslgenoemde
groep wordl aldus deels gecompenseerd. Opvallend is dal hel percenlage eigen-woningbezillers onder
niet-pensioenontvangers hoger is dan
onder wel aanvullend-pensioenonlvangers . Dil zou kunnen duiden op
een allernalieve vorm van pensioenopbouw via het in de eigen woning
gevormde vermogen.
Tabel 2. Gemiddeld aanvullend pensioeninkomen naar leeftijd (tneerpersoonsbuisboudens), 1991
Leeftijd
65-69
70-74
75-79
80 jaar en ouder
Totaal

Pensioeninkomen
x/1000
18,6
16,4
14,7
11,5
17,9

De vermogensverdeling krijgt doorgaans veel minder aandachl dan de
inkomensverdeling. Vermogen vervull echler twee belangrijke functies.
In de eersle plaals als belangrijke aanvullende inkomensbron. In de Iweede plaals als buffer voor het opvangen van financiele tegenwind. Dit
pasl in de zogenaamde ‘life-cycle’iheorie. Volgens deze iheorie wordl
1. De gemiddelde AOW-uitkering wordt
vooral bepaald door het aantal een- vs.
tweepersoonshuishoudens.
2. Zie voor een uirvoeriger beschouwing
C. Petersen, Economie en pensioenen,
Leiden, 1989, hoofdstuk 5.
3. Kleine bedragen zijn vanwege de renteen dividendvrijstelling niet waargenomen.
Indien deze wel waargenomen zouden
worden, zou het percentage met inkomsten uit vermogen stijgen, terwijl het gemiddelde bedrag aan vermogensinkomsten juist zou dalen.
4. Van de ruim 270.000 huishoudens zonder aanvullend pensioen hebben er
90.000 toegerekende inkomsten uit eigen
woning.

gedurende de periode dat men werkt
door sparen langzamerhand een vermogen opgebouwd, dat vervolgens
na pensionering door ontsparen weer
geleidelijk aan afgebouwd wordt.

Ornvang van het vermogen

Tabel 4. Samenstelling vermogens 65plus huisboudens, 1990
x/ 1 mrd.

basispensioenvoorziening biedt een

Spaartegoeden e.d.

61

voortgebouwd kan worden. Ook uit

Effecten
Financieel vermogen

40

Eigen woning
Overig onroerend goed
Onroerend goed

71
10

zekerheid waarop in de private sfeer
het oogpunt van risicospreiding heeft

101

In 1990 bedroeg het totale particuliere netto vermogen in Nederland
/ 647 mrd. , terwijl het vermogen van
pensioenfondsen en verzekeraars
/ 612 mrd. bedroeg. Omdat dit laatste
vermogen vooral dient om de pensi-

vermogen in vruchtgebruik e.d.

oenuitkeringen die in het voorgaande
zijn besproken te kunnen financie-

Totaal bruto vermogen

ren, blijft het hier verder buiten beschouwing. Het gemiddelde netto
particuliere, in principe vrij aanwendbare vermogen, is/ 110.000.

Uit label 3 blijkt dat de gemiddelde
vermogenspiek rond de middelbare
leeftijd ligt. Vanaf die leeftijd is het gemiddelde vermogen vrij constant.
Van de 65+-huishoudens heeft 46%
een vermogen onder de ca. / 20.000,
30% tussen/ 20.000 en/ 165.000, en
24% van/ 165.000 en meer.
Naast de omvang van het vermogen is de samenstelling interessant.
Financieel vermogen is direct beschikbaar en heeft een directe opbrengst
in de vorm van rente en dividend. Bij

het vermogen in de eigen woning is
de directe beschikbaarheid minder,
terwijl het rendement in de vorm van
uitgespaarde huur meer indirect van
aard is.
Uit tabel 4 blijkt dat meer dan de
helft van het vermogen van 65-plussers in de vorm van financieel vermogen wordt aangehouden. Dit is beduidend meer dan in de jongere leeftijdsgroepen. Het gemiddelde financiele vermogen per 65+-huishouding
bedraagt ca. / 81.000. Zoals te verwachten is, zijn de hypotheekschulden die tegenover het onroerendgoedvermogen staan relatief gering.
Het netto in de eigen woning vastgelegde vermogen van 65-plussers bedraagt in totaliteit ca. / 65 mrd.

Tabel 3- Gemiddeld vermogen per
buisbouden naar leeftijd, 1990

Leeftijd

x/1000

<35
35-45

60
80
170
140
150
110

45-54

55-64
>65
Totaal

ESB 6-9-1995

De eerste optie geniet brede steun in
de samenleving. De garantie van een

81

Onderaemingsvermogen en

Hypotheek
Overige schuld
Totale schulden

Netto vermogen

11

193
6
4
10

183

Vergrijzing
Volgens projecties zal in 2030 het aantal 65-plussers ongeveer het dubbele
bedragen van het huidige aantal, terwijl de bevolking van 20-65 jaar, het
potentiele draagvlak, globaal gelijk
blijft. Dit zal, als de AOW-uitkeringen
de gemiddelde welvaartsontwikkeling volgen, tot een zeer forse stijging
van de AOW-premie leiden. Om de

premiestijging te temperen, is het
goed voorstelbaar dat wordt besloten
dat de AOW-uitkeringen de welvaartsontwikkeling niet (volledig) volgen.
Aangezien voor veel ouderen de
AOW de belangrijkste bron van inkomen blijft, zouden veel gepensioneerden daardoor in een relatief
ongunstige financiele positie komen
te verkeren. Voor velen is dat onacceptabel en er kan grote politieke
druk ontstaan om deze situatie te
vermijden. Daarbij zijn er ten aanzien
van de AOW in wezen twee optics:
• de AOW wordt gehandhaafd als
adequate minimum basispensioen-

ke en aanvullende vormen van oudedagsvoorzieningen voordelen . Toch
bestaat er een reele dreiging dat de
AOW afglijdt naar optie twee. Voorboden hiervan zijn de aanvankelijke
plannen om de AOW-uitkering inko-

bejaardenaftrek voor personen met
(vrijwel) uitsluitend AOW-uitkering.
Om de AOW als basispensioenvoorziening veilig te stellen en de huidige
onzekerheid weg te nemen, is een
plan voor de toekomst van de AOW
nodig. Hierbij dienen alle relevante
aspecten, zoals de financieringswijze,
premiedraagvlak, indexering, pensioenleeftijd e.d. in hun onderling samenhangen beschouwd te worden.
Landen als de Verenigde Staten, Duitsland en Japan die ook met vergrijzing
te maken hebben, zijn ons voorgegaan in het tijdig treffen van maatregelen om de pensioenvoorziening
ook op lange termijn veilig te stellen.
Intussen zou de overheid aanvullende private vormen van de oudedagvoorziening moeten (blijven)
bevorderen. De wel geopperde gedachte om de fiscale aftrekbaarheid
van pensioenpremies te beperken,
dient verre te worden verworpen. Eerder lijkt er wat voor te zeggen om
particuliere vermogensvorming ten
behoeve van de oudedag fiscaal aantrekkelijk te gaan behandelen, bij
voorbeeld door de vermogensbelasting hierover af te schaffen.

Carel Petersen
De auteur is zelfstandig economisch en
financieel consultant (Petersen-Consult).

5. CBS, Het meten van vermogen via en-

quetes en fiscale administraties, Sociaal-

economische maandstatistiek, nr. 1, 1994.

re inkomsten hebben. Of dit ‘openlijk’ via een, al of niet deels, inkomensgetoetste AOW-uitkering of
meer indirect via het belastingstel-

6. Er van uitgaande dat de hypotheken ad

uitkomst geen verschil.

o

z
CO

mensafhankelijk te maken als de partner jonger dan 65 jaar is, en de invoering van een inkomensafhankelijke

65-plussers die onvoldoende ande-

sel zal gebeuren, maakt voor de

z

het naast elkaar bestaan van wettelij-

voorziening waar bovenop naar

behoefte en mogelijkheden aanvullende private collectieve of individuele voorzieningen kunnen worden getroffen;
• de AOW wordt primair gericht op

n
O

/ 6 mrd. volledig op de eigen woningen
drukken.
7. Zie C. Petersen en W. Eikelboom,
Financieringsrisico’s bij ouderdom en
arbeidsongeschiktheid, ESB, 16 juni 1993,

biz. 568-571.

<

Z

O

Auteur

Categorieën