Ga direct naar de content

Dynamiek of zenuwachtigheid?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 16 1995

Discussie
Dynamiek of
zenuwachtigheid?
Aan bet opstellen van indicatoren voor dynamiek gaat een visie op de
betekenis van dynamiek vooraf. Hierover verschilt Van Waarden van
mening met Dijksterhuis, Heeres en Kleijweg.
In ESB van 19 juli jl. verscheen een
artikel waarin indicatoren worden
voorgesteld, waarmee de dynamiek
van een volkshuishouding gemeten
kan worden1. Achter deze indicatoren
gaat een opvatting over dynamiek
schuil, die ik niet onweersproken kan
laten.
De vraagtekens beginnen bij de
conclusie. Wat blijken de meest dynamische sectoren van onze nationale
economic te zijn? Niks geen microelektronica, biogenetica, of telecommunicatie. Ook geen chemie, voedingsmiddelen of transport2. Nee, het
meest dynamisch blijken te zijn: de
hout-, meubel en bouwmaterialenindustrie, de grafische sector en uitgeverijen, de bouwbedrijven, de sector
metaalprodukten, de horeca, de textiel-, kleding- en lederindustrie, de
‘overige diensten’ en bovenal: de
groothandel. Moeten dat nu de speerpunten van onze nationale economic
zijn?
Vergelijk daarmee de zogenaamd
weinig dynamische sectoren. Zijn dat
nu de zwakke breeders van onze economie? Het bank- en verzekeringswezen, de voedings- en genotmiddelenindustrie, de papierindustrie, de
chemie en petrochemie, het transportwezen? Het minst dynamisch is het
bankwezen. Maar we hebben wel een
van de meest efficiente betalingssystemen ter wereld, en de kosten van een
bankrekening voor een particulier zijn
in Nederland beduidend lager dan in
landen als Duitsland of de VS. Het
transportwezen? De KLM is een van
de weinige winstgevende luchtvaart-

maatschappijen in de wereld, en bij
het wegtransport heeft Nederland een
dominerende positie in Europa. Ook
onze voedings- en genotmiddelenindustrie heeft een sterke concurrentiepositie in de wereld, getuige het feit
dat we de ‘s werelds grootste exporteur van bij voorbeeld zuivelprodukten zijn. Toch redelijk succesvol, zou
men zeggen. Een sterke internationale
concurrentiepositie. En zijn dat dan
sectoren waar het aan dynamiek ontbreekt?

Doel-middel verschuiving
Die wat vreemde uitkomst is het gevolg van een aantal denkfouten. Een
eerste probleem is dat er sprake is
van een typische doel-middel verschuiving. De auteurs veronderstellen
een bepaalde middel-doel keten, die
veel van een cliche weg heeft overigens. Einddoel is natuurlijk welvaart,
groei, werkgelegenheid. Middel daartoe is efficiente allocatie van goederen en produktiefactoren. Middel daartoe dynamiek, gedefinieerd als “het
vermogen tot aanpassing aan veranderende omstandigheden”. Middel daartoe mededinging en marktwerking.
Middel daartoe makkelijke toe- en uittreding van markten en afwezigheid
van kartels en andere vormen van samenwerking tussen concurrenten. En
middel daartoe een reeks van variabelen.
Binnen deze doel-middel keten
vindt ongemerkt doel-middel verschuiving plaats. Im- en expliciet wordt verondersteld dat dynamiek ‘goed’ is

Schema. Dynamiek als doel en middel
variabelen ——» toe- en uittreding/geen kartels———«.

mededinging

———»

dynamiek ———» efficiente allocatie——» welvaart, groei, werkgelegenheid

voor de nationale economic, dat wil
zeggen voor de uiteindelijke doelstellingen welvaart, groei, werkgelegenheid. Vervolgens worden ook mededinging en makkelijke toe- en
uittreding doelen op zichzelf. Variabelen die die doelen realiseren worden
dus geacht goed te zijn voor welvaart
en werkgelegenheid, zij het op indirecte wijze. Op dat moment wordt het
directe of op andere wijze indirecte
verband tussen die variabelen en de
einddoelen – welvaart, groei, werkgelegenheid – niet meer geproblematiseerd.
Dat kan tot absurditeiten leiden.
Twee variabelen die volgens de auteurs van invloed op toe- en uittreding en dus op dynamiek zijn, zijn de
kapitaal- en reclame-intensiteit. Een
hoge intensiteit van beide belemmert
de toetreding tot de markt. Impliciet
wordt hiermee gesteld dat kapitaalen reclame-intensiteit ‘slecht’ zijn voor
de dynamiek van een sector. Ik heb altijd gedacht dat investeringen in vaste
activa de arbeidsproduktiviteit verhogen en de kosten per eenheid produkt verlagen en zodoende de efficiency verhogen. Is dat geen indicatie
van dynamiek? En het opbouwen van
een merkreputatie? Is dat geen effectief zoeken naar nieuwe markten,
klantgerichtheid, enzovoort?
De paradox die hierin besloten ligt
is: bedrijven die er in slagen een sterke concurrentiepositie op te bouwen
door investeringen in outillage of marketing maken het potentiele nieuwkomers moeilijker om toegang tot de
markt te verkrijgen. Daar hebben de
auteurs geen ongelijk in. Maar het
gaat te ver om daar nu uit te concluderen dat kapitaal- en reclame-intensiteit
slecht zijn voor de dynamiek en de
welvaart. Integendeel, het zijn mijns
inziens juist indicatoren van dynamiek, alleen een andere dynamiek
dan de auteurs voor ogen staat. Daar
kom ik zo nog op terug.

Toe- en uittreding
Er is niet alleen sprake van doel-middel verschuivingen, de veronderstellin-

1. G.B. Dijksterhuis, HJ. Heeres en A.J.M.
Kleijweg, Indicatoren voor dynamiek,
ESB, 19 juli 1995, biz. 652-657.
2. Dit zijn de succesvolle sectoren volgens
het model van M. Porter, ge’identificeerd
door D. Jacobs, P. Boekholt en W. Zegveld, in: De economische kracht van Nederland, SMO, TNO Beleidsstudies, 1990.

gen waar de doel-middel causaliteit

van dynamiek, van aanpassing, zijn.

op gebaseerd zijn, gaan ook mank. Is

Aanpassing door bedrijven, die daardoor konden overleven en groeien,

‘dynamische’ middenstandssectoren
die de auteurs identificeren.
Er zijn nog wel meer ‘indicatoren’

en in geen uittredingsstatistiek voorko-

waarbij de relatie met dynamiek discu-

het wel zo dat makkelijke toe- en uittreding zo onverdeeld positief is voor
de dynamiek? Alleen in een zeer bepaalde zin. In een bepaalde zin kan
men stellen dat, hoe sneller een bedrijf weer verdwijnt, hoe groter de dynamiek. Het summum is waar bedrijven letterlijk eendagsvliegen zijn. Ze
moeten net lang genoeg bestaan om
zich bij de Kamer van Koophandel te
kunnen melden en afmelden. Een
vorm van dynamiek die ik ‘zenuwachtigheid’, instabiliteit, doelloosheid, het
‘heen en weer’ van een economic zou

willen noemen. Waar is dat goed voor?
Laten we eens een vergelijking maken. Mijn slager in Leiden, Van Wingerden, bestaat al sinds 1935. Is al in

de derde generatie, op dezelfde vertrouwde plaats aan de Hoge Rijndijk.
Het bedrijf komt dus in de dynamiekstatistiek van de heren Dijksterhuis,
Heeres en Kleijweg niet voor. Een teken van stilstand? Geen aanpassing
aan de ‘eisen van de moderne tijd?
Nog maar een paar jaar geleden zijn
er grote investeringen gedaan, moder-

Een tweede doel-middel argument dat
mank gaat is dat marktmacht, van grote bedrijven of van kartels, slecht is
voor dynamiek en welvaart. Ten eerste: het is niet gezegd dat sectoren

tabel is. Binnenlands marktaandeel bij
voorbeeld. De redenering is dat een
sector met een hoog aandeel op de
binnenlandse markt, een zogenaamde
afgeschermde sector, niet of minder
bloot staat aan Internationale concurrentie. Maar om daar meteen uit de
concluderen dat er geen of weinig
concurrentie is, gaat te ver. Typische

met een oligopolistische marktstruc-

sectoren met een afgeschermde

tuur of waar een kartel bestaat geen
concurrentie meer kennen en de bedrijven dus geen prikkel hebben tot
alertheid, vernieuwingsgezindheid en
flexibiliteit. Op een oligopolistische

markt, zoals de bouw, de horeca of
de detailhandel, zijn nou niet bepaald
sectoren waar geen onderlinge concurrentie tussen bedrijven bestaat. Integendeel, er is vaak felle concurrentie door het grote aantal kleine
aanbieders, de makkelijke toe- en uittreding tot de markt, of het gebrek
aan calculatiekennis bij de bedrijven,
waardoor soms onder de kostprijs aangeboden wordt. Die felle concurrentie
uit zich dan weer in hoge uittredings-

Marktmacht

markt kan felle concurrentie heersen,

zie bij voorbeeld de wereldmarkt voor
vliegtuigen of auto’s. De concurrentie
van de efficiente Postbank heeft in Nederland de banken in loom gehouden
om de consumenten allerlei tarieven
te laten betalen voor hun rekeningen
die ze in bij voorbeeld Duitsland of

vol met een assortiment dat de gewijzigde consumentensmaak weerspiegelt: minder ‘touwtjesvlees’, meer ge-

sluit niet alle concurrentie uit. Het befaamde Nederlandse bouwkartel liet
de concurrentie tot het moment van
het vooroverleg volledig vrij. En de
concurrentie kon bij tijd en wijle onge-

marineerd spul voor de barbecue,

meen fel zijn in de bouw. Bijgevolg is

pastijen, kant- en klaarmaaltijden, en
zelfs T-bone steaks. Het bedrijf heeft
zich waar nodig aangepast, heeft overleefd, is zelfs gegroeid, heeft een lokale reputatie opgebouwd. Reputatie
kan echter ook wereldwijd zijn. Zo
heeft banketbakker Zauner in Bad
Ischl in Oostenrijk een reputatie die teruggaat tot de tijd dat de Oostenrijkse
keizer er zijn zomerverblijfplaats had.
Nu komen de bestellingen voor fijne
chocolade uit de hele wereld.
Vergelijk daarmee een gemiddelde
winkelstraat in de VS, het mekka van
de neo-liberalen. Inderdaad, dynamiek troef. De hoofdstraat van Palo
Alto in Californie ziet er ieder jaar
weer anders uit. De bakkerij is al

de Nederlandse bouwnijverheid ver
met de toepassing van industriele
bouwmethoden, heeft ze een hoge arbeidsproduktiviteit en een laag prijsniveau in vergelijking met andere OESOlanden.
Ten tweede: Voor zover marktmacht de concurrentie inderdaad
matigt staat daar wel iets tegenover.

weer verdwenen, de kapperszaak ‘Cut

worden dat de ‘human resources’ vrijwillig of gedwongen de bedrijven verlaten. Met schaalvergroting, concernvorming, joint ventures en andere
vormen van samenwerking kan dit
voorkomen worden, en zo wordt het
‘vermogen tot aanpassing aan veranderende omstandigheden’ vergroot.

ne koelvitrines geplaatst. Die liggen

‘n Go’ heeft het niet kunnen bolwerken, de aardige coffeeshop is vervangen door een Japans zelfbedieningsrestaurant. Weinig bedrijven bestaan
langer dan enkele jaren. Ze krijgen de
tijd niet om een reputatie op te bouwen. En wat de kwaliteit betreft: geef
mij het gebak van de Oostenrijkers
maar: duizendmaal beter van smaak.
De les van deze vergelijking: juist lage
toe- en uittreding kan een indicatie

ESB 6-9-1995

cijfers.

de VS wel kwijt zijn. Ook een kartel

Ondernemers moeten niet alleen tot

innovatie geprikkeld worden door de
concurrentie. Ze moeten daar ook toe
in staat zijn. Te felle concurrentie kan
de marges doen verschrompelen,
zodat er geen kapitaal meer is voor
investeringen, innovatie of produktontwikkeling. Bovendien kan de druk
op de arbeidsvoorwaarden zo groot

In die zin heeft het grote Philips

meer mogelijkheden om zich aan te
passen dan de kleine bedrijven in de

Twee typen dynamiek
Achterliggend probleem van het artikel is dat de auteurs vooral oog hebben voor een van twee mogelijke
vormen van dynamiek.
Een vorm is die van de ‘natuurlijke
selectie’, ‘survival of the fittest’ en

‘creatieve destructie’. In dit darwinistische perspectief passen individuele
bedrijven zich niet aan, worden kapot
geconcurreerd en wordt hun plaats ingenomen door anderen, die het eens
mogen proberen. Als het goed gaat
past de sector of de economic in zijn
geheel zich op deze wijze aan. Individuele bedrijven doen dat niet3. Als

het slecht gaat zijn ook die nieuwkomers niet succesvol en verdwijnen ze
op hun beurt weer. Hoe hoger het

percentage toe- en uittredingen, hoe
meer dynamiek in deze zin, maar hoe
minder succesvolle ondernemingen.
Dit is de vorm die de auteurs als uitgangspunt hanteren bij het opstellen
van de indicatoren.
Er is echter een andere vorm van
dynamiek, waarin individuele bedrijven zich wel aanpassen. Waarin ze investeren, nieuwe produkten ontwikke3. Zie voor dit perspectief in de organisatiesociologie de ‘population ecology’ benadering, onder andere M. Hannan en J.
Freeman, Organizational Ecology, Cambridge, Harvard University Press, 1989.

len en daarmee nieuwe markten of
marktniches zoeken, aan kwaliteitsverbetering doen, efficientere produktieprocessen invoeren, reorganiseren,
het kwalificatienivo van hun personeel verhogen, enzovoort Daardoor
overleven en groeien ze. Dynamiek

uit zich dan juist in lage uittredingscijfers. Stabiliteit is hier een indicatie
van dynamiek.
Vanuit dit tweede perspectief kiest
men heel andere indicatoren voor
dynamiek, die wel direct aan de uiteindelijke doelen, welvaart, groei en

werkgelegenheid gerelateerd zijn. Zoals de (groei van de) exportpenetratie,
toegevoegde waarde, arbeidsproduktiviteit, werkgelegenheid, investeringen, enz. Kortom, de variabelen die
ook standaard indicatoren zijn voor
een sterke internationale concurrentiepositie. Verder ook meer kwalitatieve
indicatoren, zoals de frequentie en
aard van produkt- en procesinnovaties, het vinden van nieuwe marktniches, organisationele innovaties,
kennisaccumulatie of ‘leren’ van organisaties, enz. Hoewel enkele van deze
indicatoren moeilijker in cijfers te vangen zijn, zou het onterecht zijn als ze
daardoor minder aandacht van econo-

men en beleidsmakers krijgen.
Door het darwinistische perspectief
te hanteren krijgen de auteurs uit hun
analyse dat wat ze er eerst zelf inge-

stopt hebben, namelijk het centrale
belang van de indicatoren ‘toe- en uittreding’ en marktmacht. De meeste variabelen zijn immers uitgekozen vanuit de ex-ante verwachting dat ze aan
een van beide gerelateerd zullen zijn.
Bovendien lijkt het me niet dat deze
twee indicatoren ‘onafhankelijk’ van
elkaar zijn, zoals de auteurs beweren.
Ze zijn namelijk beide het gevolg van
een derde variabele, lage kapitaalintensiteit. Is die laag, dan is er makkelijke toe- en uittreding en zijn er veel

kleine bedrijven met weinig marktmacht. Een lage kapitaalsintensiteit is
dan ook wat de meeste sectoren, die
als meest dynamisch uit de bus komen, gemeen hebben. Een ieder kan
een offsetdrukkerijtje, groothandel of
restaurant opzetten, of een bouwklus
aannemen. Hoeveel cafehouders
staan zelfs niet als ‘bouwondernemer’
in de registers van de Kamer van
Koophandel geregistreerd zonder ooit
iets te bouwen? Veel investeringen in
vaste activa zijn voor een dergelijk bedrijfje niet vereist. Daardoor brengt
faillissement ook weinig kosten van
kapitaalvernietiging met zich mee.

Beleid?
Wat moet het beleid nu met conclusies als van het onderhavige artikel?
Deregulering van het bank- en verzekeringswezen, in de verwachting dat
dat dynamiek oplevert? Duizenden

plaatselijke bankjes en verzekeringsbedrijfjes die als eendagsvliegen komen
en gaan? Starters die een bankje beginnen? Of een petrochemisch complexje? Fiscale ontmoediging van kapitaalen reclame-intensiteit, om toetredingsbarrieres te slechten? Opheffing van
patentbescherming, want dat geeft patenthouders een ongewenst concurrentievoordeel en belemmert de toetreding tot markten?

Huidige overheidsmaatregelen zoals de afbouw van de vestigingswetge-

ving, het verbod op kartels, de afschaffing van het taxi-vergunningenstelsel

of van het verbod op perifere vestiging van winkels gaan inderdaad die
kant op. Die hebben immers tot doel
de toetreding van nieuwkomers op
markten te bevorderen. Artikelen zoals het onderhavige bieden een ondersteuning voor dat beleid. Echter, omdat de indicatoren gebaseerd zijn op
een beperkte visie op het ontstaan
van dynamiek, kan het artikel niet
overtuigen dat een hogere ‘score’ op
de indicatoren ook inderdaad de dynamiek van een volkshuishouding zou
verbeteren, laat staan de totale welvaart verhogen.
Frans van Waarden
De auteur is hoogleraar Organisatie en
Beleid aan de Universiteit Utrecht.

aschrift
Onder de titel ‘dynamiek of zenuwachtigheid?’ heeft Van Waarden gereageerd op ons artikel over dynamiek.
In dit naschrift gaan wij op zijn reactie
in. We geven voor de helderheid van
de discussie de strekking van ons artikel kort weer.

Wat doen we?
Wij constateren in ons onderzoek dat
de empirische invulling van het begrip dynamiek van auteur tot auteur
verschilt. Bij inventarisatie blijkt dat er
veel variabelen met dynamiek geassocieerd kunnen worden en dat het op
voorhand geen uitgemaakte zaak is
welke variabele (indicator) de voorkeur heeft. In ons artikel beogen wij
tot een soort synthese te komen door
de belangrijkste onafhankelijke aspecten van dynamiek uit een grote groep
dynamiekindicatoren te distilleren.
Met deze aspecten kan dynamiek dan
getypeerd en gemeten worden. Onder dynamiek verstaan we daarbij het
vermogen tot aanpassing aan zich wijzigende omstandigheden. Een dynamische omgeving is dus binnen deze
context een onder invloed van concurrentie snel veranderende omgeving.
Van de marktpartijen wordt een groot
aanpassingsvermogen verwacht, want
anders is men gedoemd te verdwijnen
en wordt de plaats ingenomen door
bedrijven die wel aan deze voorwaarden voldoen.
In ons artikel geven wij ex ante
voor de 17 gebruikte (meetbare) dynamiekindicatoren aan hoe zij naar verwachting samenhangen met dynamiek. Deze verwachtingen zijn zoveel
mogelijk gebaseerd op theoretische
en empirische inzichten . Daarna
wordt op de indicatoren een Principale Componenten Analyse (PCA) toegepast, waarbij als het ware gespeurd
wordt naar het onderliggende concept, oftewel de gemeenschappelijke
elementen van alle indicatoren zonder dat een causale structuur wordt
opgelegd. Causaliteiten worden niet
bij voorbaat verondersteld en er
wordt gezocht naar gemeenschappelijke elementen. Bij de analyse wordt gebruik gemaakt van de variatie over 29
sectoren die tezamen de gehele Nederlandse economic opspannen.

Twee typen dynamiek?
Van Waarden onderscheidt twee
mogelijke vormen van dynamiek.
De ene vorm, zo stelt hij, is het type

dynamiek waarin individuele bedrijven zich niet aanpassen en kapot
geconcurreerd worden. Hun plaats
wordt vervolgens ingenomen door
andere bedrijven die het ook eens mogen proberen. Het tweede type dynamiek van Van Waarden, is het type
waarin bedrijven zich wel aanpassen.
Dit type dynamiek uit zich in juist
lage uittredingscijfers. Volgens Van
Waarden zouderv wij vooral oog hebben voor zijn eerste vorm van dynamiek. Dit is onjuist. Op de eerste bladzijde van ons artikel geven wij reeds
aan dat in een dynamische omgeving
van de marktpartijen (de bedrijven)
een hoge alertheid, vernieuwingsgezindheid en flexibiliteit verwacht
wordt, want anders “ligt men eruit”.
We merken daarbij op dat de toetredingsdreiging van nieuwe bedrijven
voor bestaande bedrijven al voldoende kan zijn voor efficient handelen.
Doel-middel verschuiving
Van Waarden beticht ons van een
doel-middel verschuiving. Deze hele
discussie komt vreemd op ons over.
Ons artikel is louter gebaseerd op cor-

relaties. Elke indicator is naar verwachting gecorreleerd met dynamiek,
terwijl de indicatoren op hun beurt
weer onderling gecorreleerd kunnen
zijn (daar wordt in de analyse voor gecorrigeerd). De verwachte samenhang
met dynamiek is gebaseerd op theoretische inzichten en empirische resultaten, op het terrein op het terrein van
de industriele economic. Het voert te
ver om hier voor 17 indicatoren nader

op in te gaan. Qua aantal en diversiteit van indicatoren (zowel liggend op

het terrein van de marktstructuur, het

ondernemersgedrag als de performance) hebben we getracht zo volledig
mogelijk te zijn. Wel is er de eis dat er
voor de gebruikte 29 sectoren kwantificeerbare informatie aanwezig is.
Onder deze voorwaarden wordt dus
aangenomen dat dynamiek gerepresenteerd wordt door de gebruikte indicatoren. A priori heeft elke indicator
(innovatie-input, innovatie-output,
ontwikkeling buitenlandse afzet, concentratie, enzovoorts) daarbij de kans
een rol van betekenis te spelen. Van
een smalle ‘focus’ op de ‘klassieke’
dynamiekindicatoren is derhalve geen
sprake. Wel is het noodzakelijk bij de

analyse rekening te houden met correlaties tussen de indicatoren. Als de
ene indicator bij voorbeeld perfect gecorreleerd is met een ander levert dit
geen extra informatie op.

Interpretatie van de analyse
Uit de Principale Componenten Analyse (PCA) blijkt dat de drie belangrijkste onafhankelijke componenten

geduid kunnen worden met de begrippen marktmacht, kapitaalintensiteit/exportorientatie en toe- en uittreding van bedrijven. In ons artikel
gaan we uitgebreid in op het feit of
een hoge kapitaalintensiteit/exportorientatie als dynamisch gezien moet
worden. Buiten kijf staat echter de onafhankelijkheid – Van Waarden trekt
dit in twijfel — van de componenten
marktmacht, kapitaalintensiteit en toeen uittreding. Dit is nu juist een van
de wezenskenmerken van PCA. Uit
onze analyse blijkt dat kapitaalintensiteit juist niet gecorreleerd is met
marktmacht en toe- en uittreding. Er
zijn dus, in tegenstelling tot hetgeen
Van Waarden denkt, zowel kapitaalintensieve sectoren met een hoge toeen uittreding als kapitaalintensieve

sectoren met een lage toe- en uittreding. Voor kapitaaltextensieve sectoren geldt hetzelfde.
Tot slot

Het bovenstaande moge duidelijk
maken dat het summum van sectordynamiek uiteraard niet een sector is
die uit eendagsvliegen bestaat, en
dat slagerij Van Wingerden als kleinschalig, investerend, zich aan de

smaak van de consument aanpassend
bedrijf in onze studie wel degelijk als
dynamisch naar voren komt. Onze
conclusie dat het bankwezen weinig
dynamisch is, kan richting dereguleringsbeleid in het belachelijke getrokken worden door over duizenden
plaatselijke bankjes als beoogd doel
te spreken. Er kan echter ook verstandig mee omgegaan worden. De
beleidsmaker begrijpt dat banken
– samenhangend met de aard van
hun produkt — een aanzienlijke produktieschaal dienen te hebben, maar
begrijpt eveneens dat banken in de gaten gehouden dienen te worden waar
het bij voorbeeld machtsconcentraties
of rentetarieven op hypotheken betreft.

Hendrik-Jan Heeres
Aad Kleijweg
De auteurs zijn werkzaam bij de afdeling
Algemeen Economisch beleid en de afdeling Fundamenteel Onderzoek van het
Economisch Instituut voor het Midden- en
Kleinbedrijf.

1. Zie hiervoor G.B. Dijksterhuis, H.J.
Heeres en A.J.M. Kleijweg, Indicatoren

voor de dynamiek van de Nederlandse

economie: een sectorale analyse, Research
Report 9408/N, EIM, Zoetermeer, 1994.

Auteur