Ga direct naar de content

Neocorporatisme

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 27 1980

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Neocorporatisme
,,Het debat over de gewenste economische orde komt
steeds op gang wanneer de economische groei stokt; dat
is de geschiedenis der laatste honderd jaar. Wanneer het
proces resultaten oplevert doet de orde blijkbaar minder
ter zake, dan wel men vindt minder aanknopingspunten
om de zaak o p te rakelen” I). Blijkens dit citaat van
prof. H. W. de Jong hoeft het weinig verbazing te wekken
dat de discussie over de economische orde de laatste jaren
opnieuw is opgelaaid. Daarbij is een nieuwe diagnose
gesteld. De oorzaak van het gebrekkige functioneren van
ons economische bestel is het neo-corporatisme. In tal van
artikelen die de laatste twee, drie jaar in allerlei tijdschnften zijn verschenen, wordt vol bezorgdheid de opkomst
van het neo-corporatisme gesignaleerd 2). De politieke
besluitvorming zou in de greep zijn geraakt van de georganiseerde belangenbehartiging en de staat de speelbal geworden van met elkaar concurrerende belangengroepen.
Het is niet moeilijk voorbeelden te vinden van de grote
invloed die belangengroepen uitoefenen op wat heet het
,,algemeen belang”. Werkgevers- en werknemersorganisaties bepalen in hoge mate de inkomensontwikkeling in
Nederland, niet alleen voor cao-werknemers, maar ook
voor ambtenaren, trendvolgers en uitkeringstrekkers.
Tevens leggen zij de financiële ruimte vast voor de collectieve sector en oefenen invloed uit op de hele nationale
economische ontwikkeling. De wijze waarop de toekomstige energievoorziening zal worden geregeld, is inzet
van een grootscheepse touwtrekkerij tussen allerlei groeperingen met tegengestelde belangen. Krakers bepalen
mede het gemeentelijke woonruimtebeleid en boerenorganisaties en milieugroepen de landinrichting. Of het nu
ruimtelijke ordening, gezondheidszorg, onderwijs of landbouwprijzen betreft, steeds meer lijken beslissingen te
worden voorgekookt in een drabbig proces vol druk en
tegendruk, in plaats van openlijk tot stand te komen inde
politieke arena.
Het neo-corporatisme is aldus de oorzaak van tal van
maatschappelijke kwalen. Het is een politiek systeem dat
het vinden van oplossingen voor sociaal-economische
problemen in de weg staat. Couwenberg stelde het onlangs in ESB als volgt: ,,Het . . . . neo-corporatisme . . . .
is m.i. de harde kern van de problematiek van de verzorgingsstaat. Bijna alle grote problemen van de verzorgingsstaat hebben hiermee te maken. Ik denk hierbij met
name aan de overbelasting van het staatsapparaat, de
snelle expansie van de collectieve sector, het vastlopen
van de staatsfinanciën, de inflatie, de ondoorzichtigheid
en de desintegratie van het staatsbestel, de uitholling van
de parlementaire democratie, het verval van de fiscale
moraal, de neiging wetgeving alleen nog legitiem te achten als zij door de belanghebbenden (het maatschappelijk draagvlak) wordt geaccepteerd, de verstarring die men
allerwegen ziet ontstaan . . . .” 3).
Ik vraag me af of de zorg omtrent de opmars van het
neo-corporatisme niet enige relativering behoeft. Niet
alleen is het twijfelachtig of het neologisme ons ook op het
spoor zet van een geheel nieuwe maatschappelijke ontwikkeling, maar ook is het nuttig te overwegen wat het gevolg
zou zijn, wanneer alle corporatistische trekken uit de
economische orde zouden worden verwijderd.
Allereerst moet worden geconstateerd, dat het corporatisme in Nederland al minstens een halve eeuw oud is.
Voor de oorlog ontstaan, bereikte het systeem van belangengroepenvertegenwoordiging in d e jaren vijftig zijn
hoogtepunt. De sociaal-economische politiek, het onderwijs, de gezondheidszorg, de arbeidsverhoudingen, bijna
alles werd op corporatistische wijze geregeld en vrijwel
niemand maakte zich zorgen om de uitholling van d e parlementaire democratie. Weliswaar zijn er nu grote ver-

schillen met toen: de oude zuilenstructuur is ingezakt,
nieuwe belangengroepen zijn ontstaan, de belangenbehartiging geschiedt veel openlijker – al levert dat nog geen
doorzichtig proces o p -, het strategische arsenaal is
uitgebreid en de beschikbaarheid van informatie is sterk
toegenomen, maar de vervlechting van private en publieke sector die nu als zo bedreigend wordt ervaren, is niet
iets nieuws onder de zon. In dat opzicht is de economische
orde niet wezenlijk veranderd, maar is zij alleen wat minder ordelijk geworden.
Daarnaast moet men zich realiseren dat corporatieve
trekken in de economische orde ook hun goede kant hebben. Zij vervullen een belangrijke functie o m de kloof
tussen burger en staat te overbruggen. Hoe zouden de
besluitvormers bij hun beslissingen tot een goede afweging kunnen komen als zij weigeren zich mede door informatie en argumenten van betrokkenen te laten leiden?
En hoe zouden zij anders dan tegen zeer hoge sociale
kosten hun beslissingen kunnen effectueren als de medewerking van belangengroepen niet kan wordenverkregen?
Het is te gemakkelijk allerlei vormen van belangenbehartiging als neo-corporatistisch te verwerpen zonder aan te
geven welke nadelen aan alternatieve ordeningen zijn gebonden, die alternatieven zijn immers versterking van de
macht van de staat – centrale planning waarbij doeleinden en middelen van boven af worden opgelegd – of herstel van een onbelemmerde werking van de markt, waarbij
ongecoördineerde beslissingen de richting van het economisch proces bepalen. Dat ook aan deze alternatieven de
nodige bezwaren zijn verbonden mag voldoende bekend
worden geacht.
Neo-corporatisme is de neerslag van een poging om het
niemandsland tussen micro en macro, tussen markt en
plan, te vullen en het coördinatieprobleem tussen beslissingen o p beide niveaus op te lossen. Dat dat soms op
weinig fraaie wijze gebeurt is geen wonder, want de grenzen tussen micro, macro en meso zijn niet duidelijk getrokken en het evenwicht tussen efficiency en democratie
is soms moeilijk te vinden. Met vallen en opstaan moet
een werkwijze worden gevonden om het economisch proces op aanvaardbare wijze te laten verlopen.
Dat het daarbij niet altijd in de richting van neo-corporatisme hoeft te gaan, blijkt b.v. uit de voorstellen van de
W R R en de commissie-Lamers. De WRR wil voor de uitvoering van het herstructureringsbeleid in de Nederlandse industrie een onafhankelijke regeringscommissie in het
leven roepen waarin de betrokken partijen (werkgevers,
werknemers) niet zijn vertegenwoordigd. De commissieLamers wil o p het terrein van de sociale verzekeringen
een beheersingsorgaan instellen dat de huidige, tripartite
samengestelde, Sociale Verzekeringsraad vervangt.
Ongetwijfeld bergt het neo-corporatisme duidelijke gevaren in zich, maar met het aanwijzen van het stelsel van
belangenrepresentatie als de oorzaak van alle economische kwalen is men er niet. Er zal moeten worden onderzocht waar het domein van de belangenbehartigers
eindigt. Tot die grenzen zijn gevonden blijft het knoeien.
Zoals De Jong al zei: ,,rommelige orde”.

L. van der Geest

1) H. W. de Jong, De rommelige orde, ESB, 19juli 1978,blz. 719.
2) Goede uiteenzettingen over dit onderwerp treft men in H. J. G.
Verhallen, R. Fernhout, P. E. Visser (red.), Corporaiisme in

Nederland. Belangengroepen en democratie, Samsom, Alphen
aan den Rijn/ Brussel, 1980.
3) S. W. Couwenberg. Publiekrecht en economische orde, ESB,
6 augustus 1980, blz. 873.

Auteur