Ga direct naar de content

Concurreren

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 27 1980

Concurreren
Je moet wel van erg goede huize komen om thans nog te durven zeggen dat
het binnenlandse toerisme moet worden
bevorderd. De Commissie Economische
Deskundigen (CED) van de S E R denkt
aan die eis te voldoen, want in haar vorige maand verschenen rapport over het
Nederlandse concurrentievermogen I)
durft ze het aan deze aanbeveling te
doen. Een kniesoor zal wellicht zeggen
dat de leden van deze commissie -allemaal hoogleraren – gemakkelijk zoiets
kunnen beweren. Hun academische vakanties zijn lang genoeg o m moeiteloos
een regenloze vakantieweek te vinden. Ik
vraag me overigens af wie van die leden
in Nederland zijn vakantie zal doorbrengen. En dat is juist het probleem waarmee Nederland kampt. Nederland is
namelijk een duur vakantieland geworden. Voegen we daaraan toe het feit dat
het buitenlandse toerisme een hoge inkomenselasticiteit heeft, dan is meteen
verklaard waarom Nederland een slecht
vakantieland is geworden. Met het weer
heeft dat dus weinig te maken.
Helaas is het toerisme niet de enige
sector die het in Nederland de laatste jaren slecht doet. Uit het genoemde rapport van de C E D blijkt dat het concurrentievermogen van vrijwel de gehele
bedrijvigheid in Nederland bergafwaarts
gaat. Nederland heeft zich internationaal niet alleen uit de markt geprijsd,
maar heeft zich in de loop derjaren in die
produkten gespecialiseerd waarnaar
weinig vraag is. Daarnaast wijst de C E D
op een aantal verschijnselen die te maken
hebben met een te kort schietend management van zowel bedrijfsleven als overheid.
Laten we eens een aantal factoren noemen waaruit blijkt dat Nederland slechter boert dan zijn concurrenten. De
slechte positie blijkt ten eerste uit het
verloop van de lopende rekening van de
betalingsbalans: in 1976 nog een overschot van f. 7,6 mrd.; in 1979 een tekort
van f. 4 mrd. Ten tweede moet worden
gewezen o p het verloop van het Nederlandse exportaandeel. Was de groei van
de Nederlandse uitvoer in de eerste helft
van de jaren zeventig nog groter dan die
van de wereldhandel, in de tweede helft
bleef de groei van d e Nederlandse export
achter bij die van de wereldhandel (excl.

aardgas, in de periode 19751 1979 ruim
1% per jaar) 2). Dit ongunstige beeld
wordt nog duidelijker als we naar de diverse bedrijfstakken kijken. Vergelijken
we voor en na de oliecrisis van 19731 1974
dan blijkt dat de exportgroei van alle
bedrijfstakken terugliep van gemiddeld
12% naar 2% perjaar. Bedrijfstakken die
zich redelijk konden handhaven waren
voedingsmiddelen, dranken en tabaksprodukten, metaalprodukten en optische industrie. Het uitvoervolume
daalde bij de textiel-, kleding-, leder- en
schoenindustrie, transportmiddelen en
olieraffinaderijen.
Daarnaast moet
worden gewezen o p het negatieve verschijnsel dat van bijna alle sectoren het
binnenlandse marktaandeel van 1974
kleiner is geworden.
Om de Nederlandse economie d e zo
nuttige oppeppers te geven, is het zinvol
de oorzaken van de achteruitgang van
het Nederlandse concurrentievermogen
te weten. De C E D komt tot de conclusie
dat het met het prijs- en kostenverloop
van Nederland in vergelijking met het
concurrerende buitenland nogal meevalt. Het Nederlandse exportprijspeil
steeg (excl. aardgas) gedurende de jaren
zeventig 5 procentpunten minder dan het
concurrerende exportprijspeil.
Een
andere maatstaf is het loonkostenniveau. Dat steeg in het begin van de jaren
zeventig meer dan dat in het buitenland,
maar in de tweede helft van de jaren
zeventig minder. Al met al liepen volgens
de C E D de loonkosten in Nederland
redelijk in de pas met die in het buitenland. Er moeten dus belangrijker oorzaken zijn waarom het Nederlandse concurrentievermogen slecht is. De belangrijkste oorzaak blijkt het exportpakket
te zijn. Nederland heeft zich in die produkten gespecialiseerd waarmee thans
weinig te verdienen valt (goederen met
een lage inkomenselasticiteit als land-

bouwprodukten en andere voedingsmiddelen en energie-intensieve produkten). Daarnaast wiist de C E D o p slecht
management, niet plaatsvinden van
noodzakelijke investeringen als gevolg
van lage winstmarges en knelpunten op
de arbeidsmarkt.
Velen zullen de aanbeveling van de
CED, die nogal veel aandacht trok een loonmatiging van enkele jaren – na
lezing van het voorgaande nogal typisch
vinden. Zij is dat o m twee redenen niet.
Ten eerste niet omdat de hoge prijselasticiteit van de uit- en invoer (te zamen ca.
– 4) het zeer aantrekkelijk maakt door
middel van kostenmatiging het exportaandeel te vergroten. Ten tweede niet
omdat Nederland weinig ervaring heeft
met het nemen van gerichte maatregelen,
die overigens wel door de C E D worden
aanbevolen, om specifieke bedrijven en
sectoren te stimuleren. De door Nederland gewenste economische orde werkt
dit laatste in d e hand.
Hiermee ben ik terug aan het begin
van deze column. Onze huidige orde gebiedt dat de overheid niet mag voorschrijven waar de burgers hun vakantie
doorbrengen, ook al is dat om economische redenen gewenst. De overheid kan
tevens de ondernemers niet dwingen te
produceren. Zouden degenen die vinden
dat de overheid dat wel moet doen overigens bereid zijn overheidsdwang te accepteren om die consumptiegoederen
aan te schaffen die het Nederlandse in
plaats van het buitenlandse bedrijfsleven
ondersteunen?

I ) Zie ook het commentaar van T. de Bruin in
ESB van 16 juli jl.

2) Inclusief aardgas is de achteruitgang iets
minder. Macro-economen zouden eens het
uitsluiten van de aardgassector moeten heroverwegen. Zouden de OPEC-landen immers
hun olie net zo behandelen in de economische
analyses als Nederland het aardgas, dan verandert de economische wereldsituatie radicaal.

Auteur