Ga direct naar de content

Mededinging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 3 1982

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Mededinging
De gangbare economische leerboeken laten geen twijfel
bestaan over de verwerpelijkheid van concurrentiebeperkende praktijken zoals protectionisme en monopolie- of
kartelvorming. In overeenstemming met de neoklassieke
theorie wordt de volledig vrije mededinging optimaal geacht voor een zo efficiënt mogelijke aanwending van produktiefactoren en het bereiken van een zo hoog mogelijk
materieel welvaartsniveau. Handels- en concurrentiebeperking kunnen slechts leiden tot het in stand houden van
verouderde en inefficiënte produkties en staan het proces
van economische herstructurering in de weg dafeen voorwaarde is voor toekomstige groei. Bovendien roept elke
maatregel op dit gebied het gevaar van tegenmaatregelen
op, waardoor een escalatie kan ontstaan: steeds verdergaande handelsbeperkingen zouden uiteindelijk tot een
handelsoorlog kunnen leiden die de gehele internationale
handel ontwricht, en voortdurende bevoordeling van binnenlandse producenten door subsidie- en steunverleningsmaatregelen zou navolging kunnen krijgen in andere landen en een subsidiewedloop kunnen doen ontstaan die
slechts de verstarring van de economische structuur in de
hand werkt.
Geheel in overeenstemming met deze theorie worden in
alle OECD-landen officieel sterk afwijzende standpunten
tegen concurrentiebeperkende praktijken ingenomen. In
de meeste landen bestaat ook een strakke wetgeving op
dit gebied. Het mededingingsbeleid wordt gezien als een
belangrijk instrument om – naast andere doelen – het
aanpassingsproces van nationale economieën aan gewijzigde internationale concurrentieverhoudingen te bevorderen. Op die manier moet de economische herstructurering tot stand komen die door de OECD pleegt te worden
aangeduid als “positive adjustment”.
Maar zoals altijd is de werkelijkheid weerbarstiger dan
de theorie. De “positive adjustment”blijkt moeilijk te verwezenlijken in een periode zonder noemenswaardige economische groei. De nieuwe, veelbelovende activiteiten
zijn met een lantaarntje te zoeken. Bovendien zijn de
meeste landen door de economische crisis al zo hard getroffen, dat zij de kosten van het aanpassingsproces in
termen van werkloosheid, sociale spanningen en regionale
problemen, niet wensen te aanvaarden. Vrijwel alle landen hebben hun toevlucht genomen tot omvangrijke
steunmaatregelen om hun kwijnende industrieën op de
been te helpen houden. In veel gevallen is ook het mededingingsbeleid versoepeld en worden kartelachtige afspraken over prijzen, marktaandelen of produktiequota ‘s
toegestaan of zelfs aangemoedigd om de herstructurering
geleidelijker te doen verlopen. Zo moet er wordt er ernstig
worden gevreesd voor een heropleving van het protectionisme in Frankrijk als sommige van de genationaliseerde
industrieën in de problemen komen. De Verenigde Staten
en Japan zijn al bijna in een handelsoorlog gewikkeld. In
West-Duitsland heeft de bondsregering als voorwaarde
voor steunverlening marktverdelingsafspraken
tussen
Hoesch en Krupp geëist die tot een breuk in het Estelconcern hebben geleid en Hoogovens opnieuw bij de Nederlandse staat hebben moeten doen aankloppen. België ziet
zich gedwongen miljoenen franken in de bodemloze put
van het Waalse staalconcern Cockerill-Sambre te blijven
storten. En hoeveel geld heeft het Mrs. Thatcher al niet gekost om een klein Brits autootje te laten rijden? In haar
rapport over het mededingingsbeleid in een periode van
recessie erkent de OECD dat de korte-termijnkosten van
het aanpassingsproces in sommige gevallen te hoog kun-

ESB 10-3-1982

nen zijn: “Some of the harsher effects of market mechanisms must therefore be softened in sectors where structural adjustment would call for unacceptable social or economic sacrifices” I). Maar of de OECDde uitleg die daaraan in West-Europa wordt gegeven nog deelt, valt te betwijfelen.
.
De Europese commissaris voor het mededingingsbeleid,
mr. Frans Andriessen, staat voor de taak een dam op te
werpen tegen de ongeoorloofde praktijken. Onder druk
van de concurrentie is men steeds scherper op elkaar gaan
letten. Bedrijven die maar even menen waar te nemen dat
hun concurrenten ongeoorloofde middelen in de strijd
werpen hangen al in Brussel aan de bel. Andriessen hoeft
er niet zelf op uit om concurrentiebeperkende praktijken
op te sporen, hij wordt door de benadeelden wel op het
spoor gezet. Maar hij staat voor de taak te bestrijden wat
nationale regeringen niet oogluikend maar openlijk toestaan.
Waar het om gaat is echter de vraag hoe gevaarlijk nu
eigenlijk die nationale politiek van concurrentiebeperkingen is. Is zij in alle gevallen wel zo fout als de neoklassieke
theorie leert? Of geldt ook voor de toepassing van deze
theorie Luthers waarschuwing: Jede Konsequenz führt
zum Teufel. Misschien is aan de vooronderstellingen van
het volledig-vrije-mededingingsmodel in de praktijk niet
voldaan en gaat de veronderstelde heilzame werking van
maximale prijsconcurrentie in tijden van economische
crisis niet op. In zijn beschouwing op de collegedag ter gelegenheid van het afscheid van prof. Lambers heeft prof.
dr. A. van der Zwan erop gewezen dat marktimperfecties
en het behalen van relatieve voorsprongen in het dynamische concurrentieproces noodzakelijke voorwaarden
zijn voor het tot ontwikkeling komen van nieuwe groeisectoren 2). Volkomen concurrentie is niet reëel en ook niet
gewenst. De heftige prijsconcurrentie van dit moment heeft
naar zijn mening grote delen van het Europese transnationale bedrijfsleven, dat in hoge mate toch de motor
achter het proces van industriële vernieuwing zal moeten
zijn, van zijn discretionaire ruimte beroofd waaruit normaal gesproken research-activiteiten worden gefinancierd
en veelbelovende maar riskante nieuwe investeringsrichtingen ingeslagen. Alle inspanningen dreigen nu gericht te
worden op rationalisatie in plaats van op vernieuwing, en
de achterstand ten opzichte van landen als Japan die nog
groei vertonen, wordt steeds groter. Van der Zwan wijst
erop dat in Amerikaanse studies duidelijke positieve verbanden zijn aangetoond tussen de mate van concentratie,
winstgevendheid, innovatie en economische groei. Dat
zou wellicht aanleiding kunnen zijn tot twijfel aan de superioriteit van het volkomen-concurrentiemodel voor het
weer op gang brengen van de economische vernieuwing.
Maar van de andere kant kan het niet de bedoeling zijn de
deur naar protectionistische en concurrentievervalsende
politiek nog verder open te zetten. De vraag is alleen: wat
dan wel?
L. van der Geest

I) OECD, The role of compe/ition poliey in a period of economie reeessiqn with special referem’e /0 crisis ear/els, Report by
the CommIttee of Experts on Restrictive Business Practices
Parijs, november 1981, blz. 3.

2) A. van der Zwan, Institutionele arrangementen en werking
van het marktmechanisme, Rotterdam, collegedag 26 november
1981.

245

Auteur