Maakt concurrentie ons gelukkig?
Aute ur(s ):
Graafland, J.J. (auteur)
De auteur is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Universiteit van Tilburg. J.J.Graafland@uvt.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4422, pagina 624, 19 december 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
duurzaamheid
Een juiste balans tussen economische waarden en sociale en ecologische waarden is een belangrijke drager van het menselijk geluk.
Waar zou u de anderhalf miljoen euro aan besteden als u de Spinoza-prijs won? Dat is de vraag die ik kreeg voorgelegd door de redactie
van esb. Het is dezelfde soort vraag als: wat zou je doen als je de hoofdprijs van de Postcode Loterij zou winnen? Nu is het kerstnummer
van esb wellicht het meest geschikt om eens even weg te dromen met de vraag: Waar moet het naar toe met de economie? Hoe worden
wij gelukkig? En wat kunnen economen daaraan bijdragen? Welk type van economisch onderzoek is daarvoor nodig?
De laatstgenoemde vraag zal ik beantwoorden vanuit het onderzoek waar ik mijzelf mee bezighoud. In het navolgende wil ik twee
samenhangende thema’s noemen die mijns inziens een plaats dienen te hebben in de onderzoeksagenda.
Geluk, concurrentie en economische groei
Het eerste thema dat mij boeit is de relatie tussen economische groei en geluk1 Cross-sectie analyse tussen verschillende landen laat zien
dat het verband tussen geluk en welvaart beperkt is. Alleen voor groepen met een laag inkomen neemt het geluk substantieel toe bij een
stijging van de welvaart2 De relatie tussen economische groei en geluk is zelfs nog zwakker indien een tijdreeksanalyse wordt gedaan
over een langere periode. Voor de Verenigde Staten was geluk het hoogste in 1950 en heeft nadien nooit meer dat peil bereikt3 In Japan
bleef het geluksniveau tussen 1958 en 1988 vrijwel gelijk, terwijl het reële bnp per hoofd van de bevolking in die periode vervijfvoudigde4
Positionele goederen
Een van de verklaringen voor dit verschijnsel is het nog steeds interessante boek van Hirsch5 Hirsch stelt dat naarmate de economie
groeit, de concurrentie zich verplaatst van materiële goederen naar positionele goederen. Materiële goederen geven de consument nut
dat onafhankelijk is van het consumptieniveau van andere consumenten. Het nut van positionele goederen is daarentegen relatief ten
opzichte van de consumptie van anderen. Meer consumptie van het laatste type goederen leidt op geaggregeerd niveau niet tot een
hoger nut. Ook kan de concurrentie om deze goederen de nodige persoonlijke offers vergen in termen van scholingsinspanning en
hogere werk- en reistijd. Dit laat minder tijd voor activiteiten die belangrijk zijn voor de geluksbeleving van mensen, zoals persoonlijke
relaties en vriendschap. Dit leidt tot frustratie en ontevredenheid van economische agenten die merken dat ondanks hun inspanningen
en offers hun nutsbeleving niet verbetert. Zo kan consumptie van positionele goederen op geaggregeerd niveau zelfs leiden tot een
nutsdaling.
Momenteel wordt al veel empirisch onderzoek gedaan naar de factoren die het welbevinden van individuen bepalen. Toch dringen de
implicaties van de externe effecten die optreden door de afhankelijkheid van de nutsbeleving van individuen nauwelijks door tot het
nationaal en internationale economische beleid. Het beleid blijft sterk gericht op het bevorderen van economische groei en het versterken
van concurrentie door het wegnemen van handelsbelemmeringen. In mijn ogen verdient het daarom aanbeveling om naast het empirisch
onderzoek naar geluk ook meer theoretisch onderzoek te doen naar de verklaring van bovengenoemd verschijnsel en de
beleidsimplicaties ervan.
Mvo en concurrentieverhoudingen
Interdependenties tussen nutsfuncties van individuen vormen externe effecten die een optimale marktwerking verstoren. Externe effecten
manifesteren zich ook op velerlei andere terreinen van de economie zoals het milieu. Evenals andere marktimperfecties vereisen deze
externaliteiten een overheid die de markt corrigeert.
In het economisch onderzoek bestaat al een lange traditie van onderzoek naar de rol van de overheid bij het corrigeren van externe
effecten. De overheid heeft echter maar beperkte mogelijkheden om op adequate wijze als wet- en regelgever op te treden. Een van de
thema’s die om deze reden aandacht heeft gekregen, is maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Maatschappelijk verantwoord
ondernemen betekent dat bedrijven een voldoende gerichtheid hebben op de bijdrage van de onderneming aan de maatschappelijke
welvaart op lange termijn6 Zij moeten voldoen aan de verwachtingen die belanghebbenden hebben ten aanzien van de economische,
sociale en ecologische waardecreatie door de onderneming. Een juiste balans tussen economische waarden en sociale en ecologische
waarden is immers een belangrijke drager van het menselijk geluk.
Bereidheid en belang
Dat betekent dat de onderneming ook oog zal moeten hebben voor de negatieve externe effecten die het productieproces en het product
teweeg brengen. De mate waarin de markt daartoe de gelegenheid biedt, is echter afhankelijk van de bereidheid van de verschillende
belanghebbenden om het bedrijf hiervoor te belonen. In hoeverre zijn aandeelhouders bereid om bij het samenstellen van hun
beleggingsportefeuille economisch rendement uit te ruilen tegen sociaal of ecologisch rendement? In welke mate zijn klanten bereid om
een hogere prijs te betalen voor producten die minder negatieve sociale en ecologische effecten genereren? In welke mate motiveert het
sociaal en ecologisch beleid van de onderneming de eigen werknemers om zich meer in te zetten voor de onderneming en stelt het de
onderneming in staat om de beste medewerkers aan te trekken? Indien deze verschillende marktpartijen inderdaad veel belang hechten
aan deze sociale en ecologische effecten en daar koopkrachtige vraag tegenover stellen, is het vergroten van concurrentie het
aangewezen middel om maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen.
De internationaal literatuur indiceert echter dat dit maar in (te) beperkte mate het geval is7 Dit zou betekenen dat de mogelijkheden voor
maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen een win-win perspectief beperkt zijn. De opbrengsten van een kwalitatief hoogstaand
mvo-beleid wegen voor de onderneming vaak niet op tegen de kosten ervan. Een versterking van de concurrentie op markten zal in zo’n
situatie maatschappelijk verantwoord ondernemen niet bevorderen maar, integendeel, bedrijven die hierin investeren afstraffen8 Dit
plaatst de overheid voor een dilemma: alhoewel krachtig antimededingingsbeleid de economische efficiëntie kan versterken, kan dit
schadelijk zijn voor de sociale en ecologische waardecreatie.
Concurrentieverhoudingen
Om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen concurrentieverhoudingen en maatschappelijk verantwoord ondernemen dient naast
aanvullend theoretisch onderzoek ook meer empirisch onderzoek te worden verricht voor Nederlandse bedrijven. Leidt een versterking
van concurrentie tot meer of minder prikkels om ecologische en sociale overwegingen te integreren in de ondernemingsstrategie? Wat
zijn de determinanten van de vraag naar de producten van sociaal en ecologisch innovatieve bedrijven? Is de relatie tussen mvo en
winstgevendheid positief, negatief of zijn er omslagpunten, en zo ja, waardoor worden deze bepaald? Een dergelijk onderzoek zal inzicht
bieden in de vraag of en, zo ja, onder welke voorwaarden een toename in concurrentie tot extra inspanningen leidt op het gebied van mvo
en, zo nee, wat de implicaties zijn voor het overheidsbeleid op het gebied van anti-mededinging en regulering van mvo.
Conclusie
John Maynard Keynes voorspelde in 1930 in zijn essay ‘Economic possibilities for our grandchildren’ dat de technologische ontwikkeling
en de daaruit resulterende economische groei uiteindelijk tot een gelukkige en tevreden samenleving zou leiden. Hij schatte in dat het
economisch probleem binnen honderd jaar definitief zou zijn opgelost. Pas dan zal de mens vrij zijn om terug te keren tot de meest zekere
principes van religie en deugd. Zolang deze fase nog niet is bereikt, is economische groei en het geldgewin nodig om door de tunnel van
armoede te geraken.
Inmiddels zijn wij sinds Keynes dit neerschreef ruim zeventig jaar op weg zonder dat dit ideaal dichterbij lijkt te komen. Niet alleen omdat
concurrentie economische waarden bevordert ten koste van sociale en ecologisch waardecreatie, maar ook omdat deze economische
groei voornamelijk ten goede komt aan positionele consumptie. Of een dergelijke wedren ons het geluk of de deugden brengt die Keynes
voor ogen stonden, is daarom zeer de vraag. Maar misschien is dat ook niet haalbaar. Zoals Landes noteert: “Wil je hoge groei, dan moet
je leven om te werken en geluk als bijproduct zien te krijgen” 9 Gelukkig is er rondom het Kerstfeest en Oud en Nieuw nog gelegenheid
om dit bijproduct te genieten.
Johan Graafland
1 Zie ook R. Veenhoven en D. Timmermans, Welvaart en geluk, ESB, 28 augustus 1998, blz. 628-630.
2 E.. Diener en C. Diener, The wealth of nations revisited: Income and the quality of life, Social Indicators Research, jrg. 36, 1995, blz.
565-591.
3 J.B. Schor, Beyond an economy of work and spend, TUP, 1997.
4 C. Kenny, Does growth cause happiness, or does happiness cause growth?, Kyklos, jrg. 52, 1999, blz. 3-26.
5 F. Hirsch, Social limits to growth, Routledge and Kegan Paul, London, 1977.
6 Sociaal Economische Raad, De winst van waarden, Den Haag, 2000.
7 J.J. Graafland en H. Smid, Reputation, corporate social responsibility and market regulation, Tijdschrift voor Economie en
Management, te verschijnen, 2003.
8 J.J. Graafland, Vier strategieën voor maatschappelijk ondernemen, esb, 12 januari 2001, blz. 28-30; Modelling the trade-off between
profits and principles, De Economist, jrg. 150, blz. 129-154; J.J. Graafland, Distribution of responsibility, ability and competition, The
Journal of Business Ethics, jrg. 45, 2003, blz. 133-147.
9 D.S. Landes, Arm en rijk, Het Spectrum, Utrecht, 1998, blz. 550.
Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )