Ga direct naar de content

Positivistisch mensbeeld

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 19 2003

Positivistisch mensbeeld
Aute ur(s ):
Jorritsma, Jasper (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4422, pagina 609, 19 december 2003 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):

Voor dit Kerstnummer stelde de redactie van esb een aantal economen de vraag “Welk onderzoek zou u doen als u de Spinoza-premie
kreeg?” De antwoorden wijzen in dezelfde richting: de economie dient een realistischer mensbeeld te ontwikkelen en de implicaties
daarvan empirisch te verkennen.
De bijdragen in dit nummer kijken naar het ontwerp van instituties. Impliciet staat de vraag centraal welke besliskaders een optimale of
gewenste allocatie en verdeling van middelen mogelijk maken. Is dit een vraag die we van economische wetenschappers mogen
verwachten? Moeten zij niet – zoals Friedman betoogt – hypotheses voortbrengen die betekenisvolle voorspellingen opleveren? 1 De
huidige aanpak lijkt me bruikbaarder dan het positivistische ideaal van Friedman.
De wetenschappelijke praktijk komt niet overeen met het beeld van economen die modellen bouwen die los staan van de werkelijkheid. In
dit nummer vinden we geen modellen die op basis van onrealistische aannames de toekomst slecht voorspellen. Het voorspellen van de
marktuitkomsten is niet het enige doel van economie. Minstens zo belangrijk is de vraag hoe de markt dient te worden ingericht zodat
deze de sociaal en theoretisch wenselijke uitkomsten levert.
Twee economen hebben dit jaar een Spinoza-premie gekregen. Vooruitlopend op de uitreiking van de Spinoza-premies geven Jan Luiten
van Zanden en Lans Bovenberg een indicatie van hun plannen. Van Zanden wijst naar de oorsprong van de moderne economie en
beschouwt het institutionele patroon dat een markteconomie al voor de industriële revolutie mogelijk maakte. Het blijkt dat gilden in de
vroegmoderne periode benutting van de toenmalige kennisinfrastructuur mogelijk maakten. Lans Bovenberg doet een voorstel voor
dataverzameling en empirische analyse. Hij gaat in op de interactie tussen sociale normen en financiële prikkels en de implicaties daarvan
voor instituties in een vergrijzende samenleving. De keuzes waar de homo economicus voor staat, zijn ingewikkelder dan het ordenen
van preferenties.
Jean-Jacques Herings schetst zijn onderzoeksprogramma, dat binnen de algemeen evenwichtstheorie en speltheorie het Capital Asset
Pricing Model analyseert. Hij wijst hierbij op het belang van de waarde van robuuste resultaten. Aannames zijn er niet alleen om juiste
voorspellingen te doen; inzichten en voorspellingen hebben alleen waarde als ze robuust zijn tegen afwijkingen van de
vereenvoudigende aannamen. Zijn onderzoek is er onder andere op gericht te testen of resultaten robuust zijn.
Johan Graafland gaat in op de interdependenties tussen nutsfuncties van verschillende individuen. Deze onderlinge relaties kunnen
worden gezien als externe effecten die marktwerking verstoren. Maatschappelijk verantwoord ondernemen kan daarbij bijdragen aan het
bereiken van de juiste balans tussen economische waarden en sociale en ecologische waarden. Empirisch onderzoek dient in te gaan op
de vraag naar de relatie tussen concurrentieverhoudingen en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Jacob Goeree en Theo Offerman zetten experimenten expliciet in voor het ontwerpen van optimale instituties. Experimenten tonen de
zwakke plekken in instituties die resulteren uit het minder dan rationele gedrag van individuen. Hieruit kunnen lessen worden geleerd
voor het ontwerp van instituties die wel een optimale uitkomst leveren. Zo komen zij tot een veiling die nagenoeg de in theorie maximaal
haalbare opbrengst oplevert – ook zonder de daarvoor in theorie noodzakelijke informatie en rationaliteit.
Ten slotte tonen Henk Plasmeijer en Tom Groot het contrast tussen bibliometrie en collegiale toetsing van vandaag en een eeuw geleden.
Waar Bertrand zich met drie voor zijn collega’s vernietigende zinnen beroemd heeft gemaakt, worden onderzoeksprestaties tegenwoordig
veel zorgvuldiger geordend en gewogen alvorens economen roem verwerven.
De problemen van slechte voorspellingen en onjuiste veronderstellingen lijken verdwenen. Wat betekent dat voor de beoordeling van de
hier gepresenteerde voorstellen? Volgens Friedman dient een theorie beoordeeld te worden op basis van de juistheid van de
voorspellingen die zij doet. Het is geen probleem als de veronderstellingen waar zij op stoelt geen juiste weergave zijn van de feiten. Een
theorie is een abstractie van de feiten. Een goed voorspellende hypothese is geen juiste beschrijving van de werkelijkheid. In Friedmans
termen zijn het “wildly inaccurate descriptive representations of reality”2
Bovengenoemde economen zijn inderdaad op zoek naar eenvoudige hypothesen die veel kunnen verklaren. Daarbij stellen ze echter hun
onnauwkeurige wereldbeeld ter discussie. De theorieën over de nutsordenende homo economicus en de perfecte markt blijken te
onrealistisch om goede voorspellingen over de loop van de economie te leveren. Juist daarom worden ze bijgesteld. Belangrijker is dat de
resultaten die deze aanpak oplevert ook beter bruikbaar zijn bij het inrichten van de markt. De analyse van instituties als gilden, veilingen

en pensioenen levert het realistische mensbeeld dat daarvoor nodig is.

1 M. Friedman, The methodology of positive economics, in Essays in positive economics, University of Chicago Press, 1953.
2 Ibid., blz. 14.

Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur