Ga direct naar de content

Menselijk kapitaal en vergrijzing

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 19 2003

Menselijk kapitaal en vergrijzing
Aute ur(s ):
Bovenberg, A.L. (auteur)
Directeur van CentER, Universiteit van Tilb urg. Bovenb erg ontvangt op 4 feb ruari één van de vier Spinoza- premies 2003. De auteur dankt Bas
Jacob s, Arie Kapteyn en Arthur van Soest voor hun commentaar op een eerdere versie. A.L.Bovenberg@uvt.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4422, pagina 615, 19 december 2003 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
levensloop

De wetenschap kan een vergrijzende samenleving helpen bij het beter onderhouden van menselijk kapitaal over de levensloop en het
koesteren van sociale cohesie door het spreiden van risico’s tussen en binnen generaties.
De levensverwachting neemt toe. Menselijk kapitaal gaat dus in principe langer mee. Dit vereist wel dat mensen blijven leren; menselijk
kapitaal moet goed worden onderhouden. Een ander gevolg van de langere levensverwachting is dat de diversiteit toeneemt. Op hogere
leeftijd bestaan er grotere gezondheidsverschillen tussen mensen dan in het begin van het leven. Sommige, vaak laaggeschoolde,
werknemers zijn op hun zestigste al opgebrand. Andere werknemers zijn dan echter nog kerngezond en kunnen nog jaren mee op de
arbeidsmarkt. Het voorkomen van grote verschillen in levenstandaard is dan een uitdaging.
Ik begin met de empirische analyse van het gedrag van ouderen, waarbij ik inga op de grenzen van het mensbeeld van de homo
economicus bij het analyseren van gedrag over de levensloop. Dan bespreek ik de rol die pensioenfondsen kunnen spelen bij het
spreiden van risico’s tussen generaties. Ook de macro-economische effecten van vergrijzing en risicodeling komen aan de orde. Ten
slotte onderzoek ik op basis van de optimale belastingliteratuur de rol van de overheid bij het verzekeren van menselijk kapitaal over de
levensloop.
Gedrag van ouderen
In de vs zijn grote longitudinale databestanden beschikbaar waarbij vijftigplussers voor langere tijd worden gevolgd. Een groot aantal
empirische studies naar de relatie tussen gezondheid, scholing, werk, inkomen en sociale netwerken maakt gebruik van deze data1
Daarbij zijn geavanceerde modellen ontwikkeld om te verklaren wanneer mensen het arbeidsproces verlaten. De uittredingbeslissing
wordt veelal beschreven als een stochastisch dynamisch programmeringprobleem, waarbij rekening wordt gehouden met de
optiewaarden die voortvloeien uit de onzekerheid over sterftekansen, arbeidsmarktpositie en gezondheid.
Op dit moment wordt in verschillende Europese landen geëxperimenteerd met het verzamelen van soortgelijke data in het kader van het
zogenaamde share (the Survey of Health, Aging and Retirement in Europe) project. Intensieve internationale samenwerking zorgt er voor
dat de verzamelde data vergelijkbaar zijn tussen landen. Verder werken onderzoekers uit verschillende disciplines samen. De data hebben
namelijk niet alleen betrekking op economische variabelen als inkomen, werk, opleidingsniveau en (pensioen)vermogen maar ook op
fysieke gezondheid, mentale toestand en sociale netwerken.
Longitudinale microdata gevraagd
De uitdaging voor het Nederlandse onderzoek op dit terrein is tweeërlei. In de eerste plaats dient de dataverzameling te worden
geïntensiveerd. Het Amerikaanse voorbeeld laat zien dat de beschikbaarheid van goede longitudinale microdata een enorme impuls kan
vormen voor het beter begrijpen van de factoren die ten grondslag liggen aan de uittredingbeslissing. Door aan te sluiten bij share en
daarin het voortouw te nemen kan Nederland een leidende rol spelen binnen de eu bij het opzetten van longitudinale databestanden om
het gedrag, de vaardigheden en de levensstandaard van ouderen diepgaand te kunnen bestuderen. Internationale vergelijkingen kunnen
vervolgens gebruikt worden om te analyseren hoe instituties de pensioneringsbeslissing beïnvloeden.
Daarbij zal zoveel mogelijk gebruik moeten worden gemaakt van bestaande administratieve databestanden van het cbs. Ook zal men
gebruik moeten maken van retrospectieve gegevens, waarbij men mensen vraagt terug in de tijd te kijken. Sociologen benutten deze
retrospectieve methode veelal bij het onderzoeken van de effecten van belangrijke levenslooptransities (zoals trouwen, kinderen krijgen,
scheiden) 2 Zo kan worden achterhaald hoe het gedrag van ouderen wordt beïnvloed door eerdere gebeurtenissen in het leven,
bijvoorbeeld het terugtrekken van de arbeidsmarkt om jonge kinderen op te voeden. De koppeling van nieuwe enquêtegegevens met
administratieve bestanden en retrospectieve informatie verschaft een aanzienlijk beter inzicht in uittredingsbeslissingen dan mogelijk is
met bestaande gegevensbronnen.
Gezondheid en arbeidsinkomen
In de tweede plaats zullen zowel nieuwe als bestaande data zo goed mogelijk moeten worden benut voor de analyse van belangrijke

beleidsvragen. Wat is bijvoorbeeld de causaliteit bij de correlatie tussen gezondheid, levensverwachting en sociale netwerken enerzijds
en opleidingsniveau en arbeidsinkomen anderzijds? Resulteert een betere gezondheid in een betere arbeidsmarktpositie en daarmee een
hoger inkomen of kopen beter opgeleide mensen met hogere inkomens meer gezondheidsdiensten? Of zijn er andere, derde factoren die
de correlatie tussen gezondheid, opleiding en inkomen verklaren, zoals bijvoorbeeld het doorgeven van menselijk kapitaal tussen
generaties?
De antwoorden op deze vragen zijn van belang voor het verbeteren van kansen voor kwetsbare oudere werknemers op de arbeidsmarkt
en het op sociaal verantwoorde wijze benutten van eigen risico’s in de gezondheidszorg. Ook voor verzekeraars worden de verbanden
tussen arbeidsmarktpositie en gezondheid belangrijker nu grotere delen van de sociale zekerheid en de ziektekostenverzekeringen
worden geprivatiseerd. Meer in het algemeen winnen de relaties tussen gezondheid en arbeidsmarkt aan belang naarmate de
beroepsbevolking vergrijst.
De homo economicus
Met name bij het omgaan met tijd en risico blijkt de rationaliteit van de mens begrensd. Zo heeft bijvoorbeeld het bekende levenscyclus
model, waarin mensen vooruitdenken en rationeel hun leven plannen, moeite met het verklaren van een aantal empirische verschijnselen,
zoals de aanzienlijke daling van consumptie na het pensioen. Dit geeft een impuls aan nieuwe theorievorming op dit terrein. De uitdaging
is om nieuwe modellen te ontwikkelen die intertemporeel gedrag beter kunnen verklaren op basis van een beperkt aantal uitgangspunten.
Deze positieve modellen, die gebaseerd zijn op empirische plausibiliteit, hebben ook normatieve consequenties. Gebrekkige
intertemporele beslissingen van individuen kunnen paternalistische argumenten opleveren voor gedwongen besparingen, bijvoorbeeld
via pensioenfondsen. Hetzelfde geldt voor de imperfecte manier waarop mensen omgaan met risico3 Hierbij is ook van belang te
onderzoeken of mensen beter kunnen leren omgaan met risico’s tijdens hun levensloop.
Het individualistische mensbeeld
Uit experimenten blijkt verder dat individuen socialer en moreler zijn dan de homo economicus. Mensen waarderen naast consumptie ook
eerlijk, moreel gedrag. Morele normen, die gebaseerd zijn op preferenties voor rechtvaardigheid, zijn belangrijk bij het verklaren van
solidariteit tussen generaties in pensioensystemen en de houdbaarheid van andere, vaak impliciete, contracten tussen generaties.
De vergrijzing zet deze intergenerationele contracten onder druk. De vraag is of jongeren het contract nog wel voortzetten als de grote
babyboom generatie spoedig een aanzienlijk beroep doet op de solidariteit van de jongere generaties. Daar komt bij dat vrouwen
traditioneel de makelaar van dit intergenerationele contract zijn: zij verlenen de meeste informele zorg aan kinderen en ouden van dagen.
Dit makelaarschap wordt duurder door het hogere opleidingsniveau van vrouwen. In dit kader is het belangrijk te onderzoeken hoe
preferenties voor sociale normen worden gevormd.
Sociale normen kunnen ook van belang zijn bij het verklaren van de pensioenbeslissing. Deze normen zijn vrij stabiel waardoor de
effecten van financiële prikkels op de korte termijn vaak beperkt zijn. Op de wat langere termijn, daarentegen, kunnen de effecten van
deze prikkels echter juist aanzienlijk zijn omdat ze een cultuurverandering in gang zetten4 Initieel neemt slechts een beperkt aantal
mensen een bepaalde beslissing, bijvoorbeeld om vervroegd met pensioen te gaan. Allengs volgen meer mensen dat voorbeeld en op
een gegeven moment kan de sociale norm omslaan van pensionering op 65-jarige leeftijd naar pensionering op de vroegst mogelijke vutleeftijd. Het bestuderen van de interactie tussen sociale normen en financiële prikkels kan ook nieuwe inzichten verschaffen bij het
bestuderen van spaargedrag en de accumulatie van menselijk kapitaal5 Bij deze beslissingen spelen cognitieve beperkingen een
belangrijke rol en worden mensen vaak mede gedreven door sociale normen.
Risicodeling en pensioen
Pensioenfondsen spelen een belangrijke rol bij het completer maken van de kapitaalmarkt door met name ouderen te verzekeren tegen
inflatierisico. Omdat jongeren risico’s kunnen opvangen door hun arbeidsaanbodgedrag aan te passen, kunnen pensioenfondsen in
risicodragende activa beleggen. Menselijk kapitaal wordt benut om risico’s te absorberen6
Door schaalvoordelen kunnen pensioenfondsen de transactie- en informatiekosten van het beleggen in risicodragende activa beperken.
De toegevoegde waarde van pensioenfondsen in het verminderen van deze kapitaalmarktimperfecties is moeilijk te meten omdat
waarderingsmethoden vaak juist complete kapitaalmarkten veronderstellen. Het is van belang modellen te ontwikkelen waarmee de
maatschappelijke baten van intergenerationele risicodeling en lagere transactiekosten in kaart worden gebracht voor de
belanghebbenden van pensioenfondsen.
De moderne financieringsliteratuur helpt ook optimale pensioencontracten vast te stellen. Hierbij spelen ook een rol de andere financiële
verplichtingen van huishoudens, het eventuele bezit van een eigen huis, politieke risico’s rondom de aow en andere sociale
verzekeringen, en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en het effect daarvan op de waarde van menselijk kapitaal.
De flexibiliteit van de arbeidsmarkt heeft overigens verschillende effecten op de mogelijkheden voor risicodeling tussen generaties.
Enerzijds kunnen huidige deelnemers risico’s in hun pensioenaanspraken beter opvangen door hun menselijk kapitaal intensiever te
benutten. Anderzijds kunnen risico’s minder eenvoudig op jongeren en toekomstige generaties worden verhaald omdat deze agenten
inhaalpremies kunnen ontgaan door elders emplooi te zoeken. Op die manier worden de inhaalpremies teruggewenteld naar ouderen.
Macro-economie en vergrijzing
Het efficiënt delen van risico’s tussen generaties kan de risico premies op zowel menselijk als financieel kapitaal verlagen. De lagere
evenwichtsprijs van risico bevordert innovatie, ondernemerschap en investeringen in risicovolle activiteiten. Algemeen
evenwichtsmodellen met overlappende generaties, endogene scholing en investeringen in reële activa zijn nodig om deze effecten te
7

kwantificeren Dergelijke modellen kunnen ook worden gebruikt om de effecten van vergrijzing op de risicopremies en het risicovrije
rendement op menselijk en financieel kapitaal te kunnen onderzoeken. Deze effecten verschaffen inzichten hoe vergrijzing de optimale mix
van investeringen in financieel en menselijk kapitaal beïnvloedt.
De internationale context speelt hierbij een belangrijke rol. In een gesloten economie zet vergrijzing het rendement op financieel kapitaal
onder druk, met name doordat een kleinere beroepsbevolking de vraag naar kapitaal om arbeidsplaatsen te scheppen doet dalen. Dit
effect kan worden gedempt als kapitaal kan worden geëxporteerd naar landen met een jongere beroepsbevolking. Dit vereist wel dat
goederen goed internationaal verhandelbaar zijn. Is dat niet het geval dan blijven een hogere arbeidsparticipatie en meer investeringen in
menselijk kapitaal geboden om binnenlandse inflatie als gevolg van een krappe arbeidsmarkt te voorkomen. Om het kwantitatieve belang
van deze effecten in kaart te brengen, zijn algemene evenwichtsmodellen van de wereldeconomie noodzakelijk.
Verzekeren van menselijk kapitaal
Progressieve belastingen en verplichte sociale zekerheid kunnen averechtse selectie voorkomen bij het verzekeren van menselijk kapitaal
maar resulteren wel in moreel gevaar. Vandaar dat de overheid de individuele risico’s van menselijk kapitaal niet volledig kan verzekeren.
Dit roept wel de vraag op hoe de overheid de nadelige effecten van het verzekeren van menselijk kapitaal op het arbeidsaanbod en
scholing kan beperken.
Zo kunnen verplichte of fiscaal gefacilieerde spaarregelingen een rol spelen bij het op peil houden van consumptie bij werkloosheid of
(tijdelijke) arbeidsongeschiktheid. Naarmate het te verzekeren risico moeilijker verifieerbaar en dus verzekerbaar is, zullen individuen het
risico meer moeten dekken uit hun eigen spaarpot. Met individuele spaarregelingen als buffers kan herverdeling zich beperken tot
herverdeling ten
gunste van degenen met een laag levensloopinkomen die weinig of geen vermogen op hun spaarrekening opbouwen. Dit is consistent
met de gedachte dat herverdeling zich dient te richten op het voorkomen van armoede in plaats van het nivelleren van inkomens binnen
de grote groep van midden- en hogere inkomens8
Om te voorkomen dat mensen de bereidheid van de overheid misbruiken om bij te springen als er onvoldoende middelen op de
spaarrekening staan, moeten werkenden verplicht worden minimum bedragen in de spaarregelingen te storten en dienen de opnamen
gebonden te worden aan strenge voorwaarden. Degenen die voortdurend rood staan omdat ze weinig menselijk kapitaal opbouwen
blijven kampen met de armoedeval omdat extra inkomen vooral wordt benut om het krediet af te lossen. Een streng sanctiebeleid blijft dan
ook noodzakelijk.
Conclusies
De wetenschappelijke literatuur heeft de nodige instrumenten ontwikkeld die licht kunnen werpen op ontwikkelingen in onze vergrijzende
samenleving en de manier waarop mensen hun levensloop inrichten. Daarbij is het van belang dat economen met verschillende
specialismen zoals micro-econometrie, experimentele economie, financiering, arbeidseconomie, publieke financiën, en macro-economie
met elkaar in gesprek raken. Ook is communicatie met sociologen en psychologen van belang alsmede met werknemers, werkgevers,
beleidsmarkers, en de pensioen- en verzekeringswereld. Zo wordt sociale innovatie gestimuleerd, waarbij risico’s beter worden gespreid
en talenten beter worden ontwikkeld en onderhouden. Het vergrijzende Europese continent is in Lissabon de uitdaging aangegaan de
meest concurrerende kenniseconomie van de wereld te worden. De wetenschap heeft daarvoor goud in handen.
Lans Bovenberg

1 Zie bijvoorbeeld R.L. Lumsdaine en O.S. Mitchell, New developments in the economic analysis of retirement, in O. Ashenfelter en D.
Card, Handbook of Labor Economics, Vol. 3, North Holland, Amsterdam, 1999.
2 Zie M. Kalmijn, Sociologische analyses van levensloopeffecten: een overzicht van economische, sociale en culturele gevolgen,
Bevolking en Gezin, jrg. 32, 2002, blz. 3-22.
3 Zie bijvoorbeeld M. Rabin, Psychology and economics, Journal of Economic Literature, jrg. 36, 1998, blz. 11-46.
4 Voor het ontstaan van sociale normen, zie bijvoorbeeld W.A. Brock en S. Durlauf, Discrete choice with social interactions, Review of
Economic Studies, jrg. 68, 2001.
5 Zie A. Lindbeck, Incentives en social norms in household behavior, American Economic Review, jrg. 87, nr. 2, blz. 370-377.
6 Zie L.M. Viceira, Optimal portfolio choice for long-horizon investors with nontradable labor income, Journal of Finance, jrg. 56, 2001,
blz. 433-470.
7 Zie G.M. Constantinides, J.B. Donaldson en R. Mehra, Junior can’t borrow: A new perspective on the equity premium puzzle, Quarterly
Journal of Economics, jrg. 117, 2002, blz. 269-296.
8 Zie A.L. Bovenberg en P.B. Sørenson, Improving the efficiency-equity trade off: Mandatory savings accounts for social insurance,
CentER Working Paper, 2003; J. Stiglitz en J, Yun, Integration of unemployment insurance with retirement insurance, National Bureau for
Economic Research Working Paper No. 9199, 2002.

Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (

www.economie.nl )

Auteur