Ga direct naar de content

Langzaam hoger op de ladder

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 6 2000

Langzaam hoger op de ladder
Aute ur(s ):
Odé, A.W.M. (auteur)
Martens, E.P. (auteur)
Arend Odé en Edwin Martens heb b en deze b ijdrage als onderzoekers van het ISEO te Rotterdam geschreven. Arend Odé is thans werkzaam b ij
Regioplan te Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4272, pagina 744, 22 september 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
allochtonen

Qua opleidings- en functieniveau is de achterstand van Turken en Marokkanen afgenomen. Hun inkomen blijft echter nog achter bij
de autochtone bevolking. Etnisch-culturele factoren lijken daarbij een rol te spelen.
In de literatuur over de maatschappelijke positie van etnische minderheden tekent zich een zekere richtingenstrijd af. Aan de ene
kant zijn er studies die een steeds somberder positie voor deze groepen voorzien. Een van de gedachten hierachter is dat minderheden
met hun overwegend lage opleiding niet langer kunnen voldoen aan de huidige eisen op de arbeidsmarkt. Daarnaast zou discriminatie,
zowel direct als indirect, etnische minderheden nog altijd parten spelen in hun streven naar een betere maatschappelijke positie. Aan
de andere kant staat een stroming die benadrukt dat het belang van ras of huidskleur steeds minder belangrijk is geworden, ten
gunste van objectieve criteria als opleiding en werkervaring. Bewijs hiervoor wordt gevonden in het feit dat steeds meer leden van
etnische minderheden zeer wel in staat zijn het benodigde economische kapitaal, met name onderwijs, te benutten. Er zou zelfs een
etnische middenklasse ontstaan.
In dit artikel willen we drie vragen beantwoorden: is er met betrekking tot opleiding, functieniveau en inkomen sprake van een steeds
grotere verscheidenheid binnen de afzonderlijke minderheidsgroepen? Zijn de verschillen tussen minderheden en de autochtone
bevolking op deze punten kleiner geworden? En: is de samenhang tussen deze variabelen voor etnische minderheden anders dan voor
de autochtone bevolking?
Deze vragen worden bestudeerd voor de Turkse en Marokkaanse groeperingen woonachtig in Nederland. De uitkomsten zijn relevant
voor een goede kijk op de individuele kansen van etnische minderheden in de Nederlandse samenleving. Immers, als blijkt dat de interne
verscheidenheid is vergroot, betekent dit dat we minderheden in afnemende mate als homogene groepen mogen beschouwen. Een
verkleining van de maatschappelijke verschillen tussen autochtonen en allochtonen is ook een indicatie voor het feit dat minderheden
een betere toegang tot de kerninstituties van de Nederlandse samenleving hebben gekregen. Tenslotte vormen uitkomsten over de
samenhang
tussen onderwijs en de (latere) maatschappelijke positie een graadmeter voor het welslagen van onze multiculturele samenleving. Als het
rendement van opleiding voor minderheidsgroeperingen beduidend lager is, mag verondersteld worden dat etnisch-culturele factoren
minderheden nog altijd benadelen in hun streven naar een betere maatschappelijke positie.
Verscheidenheid
De vraag in hoeverre individuele verschillen binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap zich hebben gewijzigd, beantwoorden we
hier met behulp van de standaarddeviatie. Deze geeft de gemiddelde afwijking van het gemiddelde aan: hoe groter de afwijking, hoe
groter de verschillen binnen de desbetreffende groep. figuur 1 laten de standaarddeviatie zien met betrekking tot de variabelen
opleidingsniveau, functieniveau en inkomen.

Figuur 1. Standaarddeviatie voor het opleidingsniveau, het functieniveau en het inkomen, naar etnische groepering
Twee conclusies springen in het oog. In de eerste plaats wordt duidelijk dat de spreiding binnen de twee onderscheiden
minderheidsgroeperingen beduidend kleiner is dan binnen de autochtone bevolking. Dit geldt voor alle drie variabelen in min of meer
gelijke mate. Deze constatering past in de gedachte dat segmentatie zich langs etnische grenzen voltrekt. Etnische minderheden worden
dan als min of meer homogene groepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt beschouwd. De tweede conclusie stemt optimistischer.
Overduidelijk is namelijk dat de onderlinge verschillen bínnen deze groeperingen over de periode 1988-1998 aanzienlijk zijn vergroot. Dit
geldt in het bijzonder voor het inkomen, maar ook met betrekking tot het opleidings- en functieniveau neemt de diversiteit structureel toe.
Deze trends zijn voor de Turkse en Marokkaanse groeperingen min of meer vergelijkbaar. Individuele verschillen binnen de autochtone
groep zijn minder sterk toegenomen, met uitzondering van het inkomen.
De homogeniteit binnen de twee etnische minderheden is dus nog altijd groot, maar deze neemt structureel af. Deze ontwikkeling past in
de these van de meritocratische samenleving waarin de positie van allochtone deelnemers niet langer eenzijdig op basis van etnische
herkomst kan worden begrepen. In plaats daarvan vormt individuele positieverwerving, in het bijzonder door deelname aan het
onderwijs, een steeds belangrijkere factor voor het bereiken van een bepaalde maatschappelijke positie 1.
Marokkaanse onderwijsachterstand neemt af
Om meer precies te kunnen beschouwen in hoeverre deze dynamiek geleid heeft tot een naar elkaar toegroeien van de maatschappelijke
posities, koppelen we de gemiddelde waarden van het opleidingsniveau, het functieniveau en het inkomen direct aan elkaar (tabel 1).
Met betrekking tot verschillen in het opleidingsniveau blijkt vooral de Marokkaanse minderheid dichter in de buurt van de autochtone
bevolking te zijn gekomen. Voor de Turkse groepering is dit in mindere mate het geval. Hierbij moet bedacht worden dat de
uitgangspositie van de Marokkaanse gemeenschap over de gehele linie beduidend slechter is dan die van de Turkse groepering.
Ondanks de verkleining van het verschil met de autochtone bevolking, ligt het gemiddelde opleidingsniveau van de Marokkanen in ieder
jaar onder dat van de Turken. Aangaande het functieniveau is het verschil met de autochtone bevolking voor beide allochtone
groeperingen kleiner geworden, in het bijzonder gedurende de periode 1988-1994.

Tabel 1. Verschillen in gemiddeld opleidingsniveau, functieniveau en inkomen tussen de Turkse, Marokkaanse en autochtone
groeperingen, in klassen, 1988, 1991, 1994 en 1998
1988
Turken
Opleidingsniveau
Functieniveau
Inkomen
Marokkanen
Opleidingsniveau
Functieniveau
Inkomen

1991

1994

1998

1.34
1.30
1.48
1.29
1.37
1.28
0.94
0.95
0.97
1.29
1.38
1.33
1.96
1.80
1.80
1.57
1.47
1.12
1.01
1.02
1.07
1.19
1.59
1.38

Bron: SPVA-88, -91 en -94, ISEO/EUR, en SPVA-98, ISEO/EUR & SCP

Van inkomensnivellering is daarentegen geenszins sprake geweest. De kloof tussen minderheden en de autochtone bevolking heeft zich
zelfs verdiept tussen 1988 en 1998, zij het dat sinds 1994 de verschillen iets kleiner zijn geworden. De sterke groei van het inkomen onder
de autochtone bevolking is hieraan ongetwijfeld debet 2. Kort beschouwd hebben de twee minderheidsgroeperingen hun
achterstandspositie vooral verkleind met betrekking tot het functieniveau en, in iets minder mate, het opleidingsniveau.
Succesvolle categorieën
We mogen aannemen dat voornoemde spreiding vooral het gevolg is van hogere representaties in de middelbare en hogere echelons

van de Nederlandse maatschappij. Welke categorieën het sterkst hebben bijgedragen aan de toegenomen spreiding, is in tabel 2
weergegeven. Het gemiddelde opleidingsniveau ligt vooral onder de jongere personen van de tweede generatie, zowel bij mannen als
vrouwen, hoger dan bij de eerste generatie minderheden. Met betrekking tot het functieniveau tekenen zich eveneens verschillen af ten
gunste van de tweede generatie. Opvallend is dat het gemiddelde functieniveau van de vier onderscheiden categorieën onder de
Marokkaanse tweede generatie vrouwen het hoogst is. Deze groep legt in de jaren negentig een opvallende ambitie aan de dag. Wat
betreft het verdiende inkomen realiseert de eerste generatie mannen nog altijd het hoogste niveau. Meer dan in het geval van opleiding
en functie blijkt leeftijd hierop van invloed. Vrouwen verdienen een beduidend lager inkomen. Wel zijn deze geslachtsspecifieke
verschillen bij de tweede generatie minder groot. In het algemeen is de grotere verscheidenheid binnen de Turkse en Marokkaanse
groeperingen dus vooral een gevolg van de betere prestaties van de jongere, tweede generatie. Hieraan hebben zowel mannen als
vrouwen bijgedragen.

Tabel 2. Gemiddeld opleidingsniveau, functieniveau en inkomensniveau voor Turken en Marokkanen, naar geslacht en
generatie, 1998
opleidingsniveaua
Turken
1ste generatie mannen
1ste generatie vrouwen
2de generatie mannen
2de generatie vrouwen
Marokkanen
1ste generatie mannen
1ste generatie vrouwen
2de generatie mannen
2de generatie vrouwen

functieniveau b

inkomensniveau c

1.43
1.06
2.48
2.26

2.03
1.89
2.27
2.27

1.80
2.96
2.08

3.33

1.10
0.76
2.44
2.42

1.93
1.91
2.15
2.28

1.98
2.32
2.01

3.11

a. De opleidingsniveaus vormen het gewogen gemiddelde van de klassen: 1) basisonderwijs, 2) vbo/mavo, 3) mbo/havo/vwo en 4)
hbo/wo.
b. De functieniveaus vormen het gewogen gemiddelde van de klassen: 1) elementair, 2) lager, 3) middelbaar, 4) hoger en 5)
wetenschappelijk.
c. De inkomensniveaus vormen het gewogen gemiddelde van de klassen: 0) tot fl. 1.100,- (mnd. netto) 1) fl. 1.100-1.500,- 2) fl. 1.5001.900,- 3) fl. 1.900-2.300,- 4) fl. 2.300-2.700,- 5) fl. 2.700-3.100,- 6) fl. 3.100-3.500,- 7) fl. 3.500-3.900,- en 8) vanaf fl. 3.900,Bron: SPVA-98, ISEO & SCP

Opleiding en maatschappelijke positie
In het voorafgaande zijn de drie varabelen afzonderlijk besproken. De samenhang, en dan in het bijzonder die tussen opleiding enerzijds
en functieniveau en inkomen anderzijds, kan op twee manieren worden uitgedrukt. Allereerst is voor ieder opleidingsniveau het
gemiddelde functie- en inkomensniveau voor de onderscheiden groepen berekend (zie tabel 3). Duidelijk blijkt hieruit dat voor alle vier
onderscheiden opleidingsniveaus de Turkse en Marokkaanse groeperingen een lager gemiddeld functieniveau hebben. Dit geldt in het
bijzonder voor de Marokkaanse beroepsbevolking. Het rendement van opleiding ligt voor de etnische minderheden dus op een lager
niveau. Wel zijn de verschillen in deze enigszins verminderd gedurend de afgelopen tien jaar. Met betrekking tot het gerealiseerde
inkomen vinden we een soortgelijk verschil. Autochtonen met een vergelijkbare opleiding verdienen beduidend meer dan de allochtone
beroepsbevolking. Bovendien neemt de achterstelling toe met de stijging van het opleidingsniveau. De Marokkaanse groepering laat de
minst gunstige resultaten zien. Een belangrijke verklaring voor deze verschillen in inkomen is ongetwijfeld de hogere mate van inactiviteit
onder Turken en Marokkanen in Nederland. Zowel lager als hoger opgeleide allochtonen uit deze groeperingen zijn naar verhouding
sterk afhankelijk van een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering 3.

Tabel 3. Gemiddeld functie- en inkomensniveau voor de verschillende opleidingsniveaus, naar etnische groepering, 1988 en
1998
Functieniveau
1988
Turken
Basisonderwijs
vbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/wo
Marokkanen
Basisonderwijs
vbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/wo
autochtonen
basisonderwijs
vbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/wo

inkomensniveau
1988

1998

1998

1,53
1,86
2,23
n.a.

1,73
1,43
2,57
1,97
1,41
3,23
2,24
1,71
3,01
3,21
1,87
3,97

1,45
2,02
2,85
n.a.

1,68
1,33
2,71
1,95
1,37
2,74
2,25
1,85
2,93
2,86
n.a.
3,91

1,96
2,52
3,02
4,07

2,16
1,42
3,02
2,39
2,11
3,73
2,83
2,62
3,96
2,85
3,29
5,32

Zie voor de indeling in klassen tabel 2

De relatie tussen opleiding en maatschappelijke positie hebben we nader bestudeerd aan de hand van een correlatie-coëfficiënt (R). Uit
tabel 4 blijkt dat deze bij de twee etnische minderheden kleiner is dan bij de autochtone bevolking. Dit geldt zowel voor de relatie tussen
opleiding en functie als tussen opleiding en inkomen.

Tabel 4. Samenhang tussen opleidings- en functieniveau en verklaring van functieniveau uit opleidingsniveau, naar etnische
groepering, 1998
correlatie (R)

Turken
Marokkanen
Autochtonen

functie
0,42
0,40
0,58

inkomen
0,21
0,13
0,32

verklaring (R2)
functie
inkomen
0,7
0,05
0,16
0,02
0,34
0,10

Bron: SPVA-98, ISEO en SCP

Bovendien vormt opleiding in mindere mate een verklaring voor de hoogte van functie en inkomen. Deze verklaringsgraad (R2) wordt
verkregen door de correlatie-coefficient te kwadrateren. Zo blijkt dat voor beide minderheidgroeperingen het functieniveau voor bijna
twintig procent door de opleidingsgraad kan worden verklaard. Voor de autochtonen ligt de verklaringsgraad beduidend hoger (dertig
procent).
Met betrekking tot het inkomen liggen de waarden op een lager niveau. Niettemin verklaart opleiding voor autochtonen het inkomen in
sterkere mate dan voor de twee mediterrane groeperingen. Bij deze uitkomsten moet bedacht worden dat we ter verklaring van het
functie- en inkomensniveau, de rol van opleiding slechts in beperkte mate zichtbaar kunnen maken. Dit komt door het beperkt aantal
klassen waarin de variabelen zijn onderverdeeld, het effect van leeftijd en het niet meewegen van bedrijfs-interne scholing en ervaring.
Niettemin is de rol van opleiding voor de onderzochte etnische minderheden nog altijd relatief klein. De invloed van andere, etnisch
specifieke, factoren op de maatschappelijke positie van etnische minderheden lijkt daarmee nog altijd aanwezig4.
Conclusie
De individuele verscheidenheid in maatschappelijke positie binnen de Turkse en Marokkaanse groeperingen is toegenomen, zowel met
betrekking tot opleidings-, inkomens- als functieniveau. Deze vergrote heterogeniteit wordt in het bijzonder veroorzaakt door gunstiger
resultaten behaald door zowel mannen als vrouwen uit de tweede generatie.
Heeft deze toegenomen spreiding nu geleid tot een verkleining in de traditionele achterstandspositie van deze groeperingen? Met
betrekking tot het opleidings- en functieniveau is er, zeker als we ons beperken tot de verschillen tussen 1988 en 1998, inderdaad sprake
van een inhaalbeweging. Van nivellering van inkomen tussen de onderzochte groepen is echter geenszins sprake. Wel moet bedacht
worden dat de tweede generatie jongeren, doorgaans meer in hogere functies werkzaam dan hun ouders, nog maar aan het begin van
haar loopbaan staat.
Tenslotte blijkt dat op elk niveau van de gerealiseerde opleiding de twee minderheidsgroeperingen een aanzienlijk lager rendement
behalen – in termen van functieniveau en inkomen – dan de autochtone referentiecategorie. Evenmin verklaart opleiding in gelijke mate de
maatschappelijke positie van de onderzochte groepen. De kleinere verklaringskracht die opleiding biedt voor de twee
minderheidsgroepen maakt het aannemelijk dat hier etnisch-culturele factoren van invloed zijn.
Het geheel overziende, bepalen achterstand en vooruitgang het beeld. Van materiële gelijkwaardigheid tussen etnische groepen in
Nederland is beslist nog geen sprake. Niettemin duiden de gunstige uitkomsten voor de tweede generatie op een meer succesvolle
integratie dan in het recente verleden het geval was.

1 In navolging van enkele internationale studies heeft J.Veenman de hypothese van een meritocratische samenleving voor de tweede
generatie allochtonen in Nederland verder uitgewerkt. Zie: Keren de kansen? De tweede-generatie allochtonen in Nederland. Assen,
Van Gorcum, 1996.
2 Het aandeel autochtonen met een netto inkomen van Æ’ 2300,- of meer is tussen 1988 en 1998 toegenomen van ruim 25 tot 55 procent
ISEO/EUR en SCP, Survey Positie en Voorzieningengebruik Allochtonen, 1988 en 1998.
3 Zie voor een uitgebreid overzicht van uitkeringsafhankelijkheid naar etnische groepering E.P. Martens, Minderheden in beeld,
ISEO/EUR, Rotterdam, 1999.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs