Ga direct naar de content

In de tang

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 3 1980

In de tang
Het ziet er niet naar uit dat het kabinet-Van Agt in zijn
,,oogstjaar” veel anders dan storm zal oogsten. Als er op
sommige beleidsterreinen al enige successen kunnen worden geboekt, dan vallen deze geheel in het niet bij de uiterst
.sombere uitkomsten o p sociaal-economisch en financieel
gebied. De werkloosheid is opgelopen tot een triest naoorlogs record en de staatsfinanciën beginnen tekenen
van totale ontreddering te vertonen. Het moet het kabinet
in deze dagen waarin de laatste hand wordt gelegd aan de
begroting voor 1981 somtijds zwart voor de ogen worden.
De problemen van werkloosheid en begroting staan
uiteraard niet los van elkaar. Niet alleen hebben beideeen
gemeenschappelijke achtergrond in de ongunstige internationale economische ontwikkeling en de tegenvallende
economische groei, maar zij beïnvloëden elka; ook rechtstreeks. De oplopende werkloosheid, die niet alleen blijkt
uit de officiële cijfers, maar ook verborgen zit in de WAO,
stuwt de collectieve lasten zo sterk omhoog, dat deze zelf
een oorzaak van werkgeiegenheidsverlies gaan vormen.
De pogingen om dit proces dat al jaren aan de gang is te
keren, hebben alle lucht uit de begroting geperst. Zelfs de
ruimte om een anti-werkloosheidsbeleid te ontwikkelen is
vrijwel nihil geworden. De vicieuze cirkel, waarin werkloosheid en collectieve lasten elkaar om beurten omhoog
stuwen, is daarmee gesloten. Het kabinet zit in de tang.
Natuurlijk zijn er vele instrumenten omde werkloosheid
te bestrijden. Er zijn keynesiaanse vraagstimulering, arbeidstijdverkorting, uitbreiding van de werkgelegenheid
in de kwartaire sector, loonmatigingen versterking van de
industriële structuur. Hoewel al deze instrumenten de afgelopen jaren afzonderlijk of in combinatie, in meer of
mindere mate, zijn toegepast, heeft dat detrendmatigestijging van werkloosheid en aantal WAO-ers toch niet kunnen tegengaan. Beide hebben sinds 1970 een vrijwel onafgebroken stijging te zien gegeven. Nu zou men wel – en
nog op goede gronden ook – kunnen betogen dat het
werkgelegenheidsbeleid allesbehalve optimaal is geweest,
maar dat kan niet alle twijfel wegnemen. Het is lang niet
zeker of een optimale inzet van alle genoemde instrumenten de voortdurende ongunstige tendenties I ) in de
verhouding tussen actieven en inactieven wel tengoede zou
kunnen keren en de opwaartsespiraalvan werkloosheid en
collectieve-lastendruk doorbreken.
Laten we ter toelichting eens een optimistisch scenario
voor het werkgelegenheidsbeleid schetsen.
1. Het kabinet voert een goed gedoseerd keynesiaans stimuleringsbeleid gericht o p de conjuncturele werkloosheid in de bouw en de metaal. Deze politiek leidt niet tot
knelpunten op de arbeidsmarkt en loonstijgingen die
zich door de gehele economie voortplanten. Van de vergroting van het financieringstekort gaat slechts een beperkt negatief effect uit.
2. Deeltijdarbeid wordt gestimuleerd en hier endaar vindt
vrijwillige arbeidstijdverkorting plaats gepaard met
looninlevering. Dit levert een aantal nieuwe arbeidsplaatsen op.
3. In de kwartaire sector worden extra arbeidsplaatsen gecreëerd gefinancierd uit een korting op de ambtenarensalarissen of -pensioenen.
4. Er komt een loonmatiging tot stand van 1 a 2% door
middel van een partiële loonmaatregel in de sfeer van de
vakantietoeslag of door middel van een ingreep in de
prijscompensatie. Daardoor treedt in de industrie geen
verdere afbrokkeling van de werkgelegenheid op. Het
koovkrachtverlies en de daarmee gevaard gaande vermindering van de consumptieve-b’estediñgen leiden
slechts tot een gering werk~elegenheidsverlies.
5. Er wordt een be~eid-~evo&d versterking van de inter
dustriële structuurconformdevoorstellenvande WRR.
De positieve effecten daarvan voor de werkgelegenheid
treden evenwel pas o p middellange termijn aan het licht.
Doordat extra aardgasbaten binnenvloeien leidt de
financiering van de investeringsimpuls niet tot negatieve werkgelegenheidseffecten.
6. Er wordt een volumebeleid gevoerd met betrekking tot
de sociale verzekeringen. Hoewel aan dit onderwerp

ESB 27-8-1980

door opvolgende kabinetten mooie woorden zijn gewijd, is er nog niets bereikt. Determ volumebeleid alleen
al is voldoende om in sociale-verzekeringskringen
schampere reacties o p te roepen, alsof men wel erg
simpel moet zijn o m daar iets van te verwachten.
7. De slechte aansluiting tussen vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt wordt door middel van eenarbeidsmarktbeleid enigermate verbeterd.
8. Van andere soorten beleid, zoals met betrekking tot de
betalingsbalans en de wisselkoers, gaan geen negatieve
invloeden o p de werkgelegenheid uit.
Zowel in het ontwerpverkiezingsprogramma van de
PvdA als in dat van het C D A wordt gesteld dat in de komende jaren 300.000 arbeidsplaatsen tot stand moeten
worden gebracht. Hoewel mijde mogelijkheden ontbreken
om het hierboven beschreven scenario voor het werkgelegenheidsbeleid te kwantificeren, betwijfel ik of het
voldoende is o m werkelijkeen begin te maken met het realiseren van deze doelstelling. De ervaring tot nu toe is dat al
dit beleid te weinig arbeidsplaatsen oplevert of dat het te
lang duurt voordat er resultaten zijn. Het ziet ernaar uit dat
wij moeten gaan erkennen, dat naast het inzetten van de
genoemde instrumenten forsere ingrepen en misschien
zelfs paardemiddelen noodzakelijk zijn, om uit de tang te
geraken.
Uitgangspunt daarbij moet zijn, dat hoe dan ook de stijging van het aandeel van de werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het nationaal inkomen tot
staan moet worden gebracht, om aan de steeds knellender
greep van werkloosheid en collectieve-lastendruk te ontkomen. Daartoe dient er een controle in het beleid te worden ingebouwd. Als alle instrumenten in de volumesfeer
zijn ingezet en om wat voor reden dan ook falen omeengeexpliciteerde doelstelling ten aanzien van de lastendruk te
realiseren, moet er in de nominale sfeer iets gebeuren. Als
het goedschiks niet lukt, dan maar kwaadschiks.
Het lijkt me daarbij heel goed mogelijk om de mate van
ingrijpen in de nominalesfeer te koppelen aan de resultaten
in de volumesfeer. Hoe minder resultaat bij het beperken
van het aantal uitkeringen, hoe meer er o p het niveau
moet worden gesnoeid. Dit dient te worden vastgelegd in
een expliciete uitkeringennorm, die dwingend oplegt dat
bepaalde grenzen niet mogen worden overschreden.
Binnendie norm zijn uiteraard allerlei variantendenkbaar
van de wijze waarop eventuele verlagingen van de
uitkeringen over specifieke groepen worden verdeeld.
De vraag hoe dit kan worden ingekleed en maatschappelijk aanvaardbaar gemaakt, laat ik graag aan politici
over. Wel is duidelijk dat politici bij het bestaan van een
uitkeringennorm gedwongen zullen zijn alles in het werk
te stellen om in de volumesfeer resultaten te boeken, als zij
pijnlijke ingrepen in de nominale sfeer willen voorkomen.
Er is veel moed voor nodig o m zich zelf een dergelijk
keurslijf aan te meten. Ongetwijfeld meer moed dan van
een kabinet in het laatste jaar voor de verkiezingen kan
worden verwacht. Het ziet er dan ook niet naar uit dat van
de komende begroting een bijdrage kan worden verwacht
om uit de tang te geraken. Met behulp van allerlei
kunstgrepen en lapmiddelen en dank zij een meevaller in
de aardgasbaten zal het kabinet wel weer proberen de
begroting o p het oog kloppend te maken. ledereen weet
echter dat de begrotingsvoorbereiding langzamerhand is
verworden tot ,,behang plakken overscheuren”(Wolfson).
Elk jaar weerdat pijnlijke keuzen wordenvermeden, wordt
dat een moeilijker proces, omdat de tang steeds vaster
wordt aangeknepen. Het is de tang zelf die zal moeten
worden gedemonteerd.
L. van der Geest
I) Hoe ongunstig die tendenties zijn blijkt b.v. uit de berekeningen van J. A. H. Bron, Arbeidsaanbod-projecties 1980-2000,
WRR, Voorstudies en achtergronden, ‘s-Gravenhage, 1980. Volgens deze studie zou bij een voortzetting van de huidige ontwikkelingde werkloosheid oplopen tot 15%van de beroepsbevolking
in het jaar 2000 en het aantal WAO-ers/ AAWers tot 1.3 mln.

937

Auteur