Ga direct naar de content

ICT-gebruik, productiviteit, groei en waardecreatie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 22 2006

internationaal

ICT-gebruik, productiviteit,
groei en waardecreatie
Gezien de complexe wijze waarop ICT-gebruik en
productiviteit inwerken op de prestaties van de
onderneming is het niet verwonderlijk dat meer
ICT zich niet automatisch vertaalt in betere macroe
­ conomische prestaties.

M

Bart van Ark,
Robert Inklaar en
Gjalt de Jong
Groningen Growth and
Development Centre,
Rijksuniversiteit
Groningen

16

et de opleving van de economische groei in Nederland en het
daarmee gepaard gaande herstel
van de productiviteitsgroei betreden we wellicht een nieuwe fase van optimisme
over de rol van technologie en innovatie in
relatie tot groei. Toch is het onwaarschijnlijk dat
dezelfde overspannen sfeer van hoge investeringen in informatie- en communicatietechnologie
(ICT) van de late jaren negentig zal terugkeren.
De mate van digitalisering van de economie
is inmiddels veel verder gevorderd dan aan
het eind van de jaren negentig. Er is nu geen
sprake van een millenniumvraagstuk en er is
inmiddels veel meer bekend over de mogelijkheden en onmogelijkheden van ICT in relatie tot
de bedrijfsvoering van ondernemingen.
Ook op het terrein van het wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen ICT en
productiviteit is inmiddels veel vooruitgang geboekt. Met behulp van datasets met gegevens
voor individuele bedrijven wordt doorgaans een
significant positief verband tussen ICT-investeringen en productiviteitsgroei aangetoond
(Brynjolfsson & Hitt, 2000; Van Leeuwen
& Van der Wiel, 2003). Er zijn tevens veel
aanwijzingen in de literatuur dat het verband
tussen ICT en productiviteitsgroei mede beïnvloed wordt door niet-technologische innovaties in bedrijven, variërend van investeringen
in opleiding en training tot organisatorische
innovaties (Brynjolfsson, 2003).
Waar nog wel steeds veel onduidelijkheid over
bestaat is over de vraag hoe het kan dat de

ESB september

2006

waargenomen relatie tussen ICT en producti­
viteitsgroei op het niveau van individuele bedrijven, veel minder duidelijk te zien is op het
niveau van bedrijfstakken en de geaggregeerde
economie. Dit blijkt met name het geval te zijn
voor continentale Europese landen (Van Ark &
Inklaar, 2005).
Teneinde de verschillen tussen de macro- en
microresultaten beter te begrijpen, proberen
we in dit artikel nader inzicht te verschaffen
in hoe de interactie tussen ICT en productiviteit inwerkt op de (financiële) prestaties
van de onderneming en wat dit impliceert
voor de macro-economische groeiprestaties.
In het eerste deel van dit artikel geven we
een geactualiseerd beeld van de productiviteitsprestaties van de Nederlandse economie
in relatie tot investeringen in ICT tot 2004.
Hierbij concentreren we ons in het bijzonder
op de marktdienstensector van de economie,
aangezien de bedrijfstakken binnen deze
sector gerekend kunnen worden tot de grootste investeerders in ICT. Uit de analyse blijkt
dat er – tenminste tot 2004 – nog steeds
weinig resultaat te zien is geweest van ICT op
macro-economische productiviteitsgroei van
de continentale Europese landen.
In het tweede deel van dit artikel gaan we op
een meer conceptuele wijze in op de vraag
hoe de relatie tussen ICT, productiviteit en de
ondernemingsprestaties kan worden opgevat.
We beschrijven eerst hoe de productiviteitsgroei beter kan worden begrepen wanneer deze
wordt onderscheiden in de bijdrage van een
verbetering in operationele efficiëntie en technologische vooruitgang. Vervolgens schetsen we
een conceptueel raamwerk dat de relatie tussen
productiviteit en waardecreatie op het niveau
van individuele bedrijven expliciet maakt. Met
behulp van dit raamwerk kunnen een aantal valkuilen worden opgemerkt die de relatie tussen

ICT, productiviteit en waarde kunnen beïnvloeden. In de afsluitende opmerkingen keren we
dan terug naar het macro-economische niveau
en gaan we kort in op de uitdagingen voor ICTgebruik in de komende periode.

ICT en productiviteit op
verschillende niveaus
Volgens de meest recente CBS-cijfers heeft de
arbeidsproductiviteitsgroei van de Nederlandse
economie zich sinds het midden van de jaren
negentig rond de 1,5 procent per jaar bewogen,
met forse schommelingen voor individuele jaren
variërend van zeer hoge groei rondom 1999 en
2000 tot negatieve groei in 2001 en een licht
herstel sinds 2002. Gedurende de afgelopen drie
jaar bevindt de Nederlandse productiviteitsgroei
zich weer iets boven het gemiddelde voor de
EU-25 van 1,3 procent maar ruimschoots onder
het gemiddelde van de Verenigde Staten van
2,7 procent sinds 2002 (TCB/GGDC, 2006).
De geaggregeerde arbeidsproductiviteitsgroei
kan op diverse manieren worden gedesaggregeerd naar bijdragen van individuele componenten van groei. De eerste desaggregatie in tabel
1 is gebaseerd op groeirekeningen, waarbij de
arbeidsproductiviteitsgroei wordt opgesplitst in
de bijdragen van kapitaalverdieping en totale
factorproductiviteitsgroei (TFP-groei). De
bijdrage van kapitaalverdieping kan vervolgens
verder worden opgesplitst in ICT en overige
kapitaal, en de TFP-groei in TFP afkomstig van
ICT-productie en ‘overige TFP’-groei (Timmer &
Van Ark, 2005). Tabel 1 laat een aantal interessante ontwikkelingen zien voor Nederland
in vergelijking met de EU-15 (de ‘oude’ EU-lid­
staten) en de Verenigde Staten:
• sinds 2000 is de bijdrage van ICT-kapitaal
aan de arbeidsproductiviteitsgroei afgenomen en ongeveer teruggekeerd tot het
niveau van vóór 1995 (in Nederland zelfs
minder dan vóór 1995);
• de bijdrage van de aan ICT-productie
gerelateerde TFP-groei is het hoogst in de
Verenigde Staten, maar het verschil tussen
de landen is sinds 2000 sterk afgenomen;
• de bijdrage van ‘overige TFP’ is sterk gestegen in de Verenigde Staten, terwijl deze
juist is afgenomen in de Europese Unie (en
in Nederland).

tabel 1

Groeidecompositie van arbeidsproductiviteitsgroei, Nederland,
EU-15 en Verenigde Staten, 1987-2004

 

1987-1995

1995-2000

2000-2004

Nederland

 

 

 

Arbeidsproductiviteit,
totale economie
waarvan:

1,6

0,8

0,7

 

 

 

ICT-kapitaal per gewerkt uur

0,4

0,5

0,2

Overige kapitaal per gewerkt uur

0,1

-0,4

0,2

ICT-productie gerelateerde TFP

0,2

0,2

0,1

Overige TFP

0,9

0,5

0,1

 

 

 

 

Europese Unie-15

 

 

 

2,3

1,8

1,1

 

 

 

Arbeidsproductiviteit,
totale economie
waarvan:
ICT-kapitaal per gewerkt uur

0,4

0,6

0,3

Overige kapitaal per gewerkt uur

0,8

0,4

0,5

ICT-productie gerelateerde TFP

0,2

0,4

0,2

Overige TFP

0,9

0,4

0,0

 

 

 

 

Verenigde Staten

 

 

 

1,2

2,3

2,8

 

 

 

0,5

1,0

0,6

Overige kapitaal per gewerkt uur

0,1

0,2

0,5

ICT-productie gerelateerde TFP

0,4

0,7

0,3

Overige TFP

0,2

0,4

1,4

Arbeidsproductiviteit,
totale economie
waarvan:
ICT-kapitaal per gewerkt uur

a Deze cijfers zijn gebaseerd op basisreeksen uit de nationale rekeningen van het CBS en de OECD
STAN-database van vóór juni 2005, zodat nationale rekeningen revisies na juli 2005 hierin niet
zijn verwerkt. Volgens de recente CBS revisies ligt de arbeidsproductiviteitsgroei sinds 1995
enkele decimalen hoger dan hier aangegeven. Experimentele, niet gepubliceerde, cijfers van het
CBS suggereren een herstel in TFP groei sinds 2003.

Bron: Timmer & Van Ark (2005), geactualiseerd met behulp van gegevens op
www.ggdc.net/dseries/growth-accounting.shtml.

Er zijn diverse verklaringen voor een afname in de ‘overige TFP’-groei,
die is verkregen als een residu uit de groeirekeningen (Van Ark, 2006).
Een van deze verklaringen wijst op een verband tussen TFP en de economische prestaties van marktdiensten. Wanneer we de resultaten uit
tabel 1 vergelijken met een decompositie naar sectoren (tabel 2) blijkt
dat de bijdrage van de marktdiensten aan de arbeidsproductiviteitsgroei
voor de totale economie in de continentale Europese landen sterk is afgenomen sinds het midden van de jaren negentig. Ondanks dat er grote

ESB september

2006

17

tabel 2

Groeidecompositie van arbeidsproductiviteitsgroei in markteconomie, en bijdragen van marktdiensten en onderliggende
bronnen van groei Nederland, Frankrijk, Duitsland, Verenigd
Koninkrijk en Verenigde Staten, 1987-2003

 

NL

1987-1995

F

D

UK

VS

 

 

 

 

 

Arbeidsproductiviteit, marktsector

1,7

2,7

2,8

2,9

1,9

Bijdrage van marktdiensten:

0,5

0,7

0,8

1,0

0,9

 

 

 

 

 

ICT-kapitaal per gewerkt uur

0,3

0,2

0,2

0,3

0,5

Overige kapitaal per gewerkt uur

0,2

0,2

0,3

0,5

0,2

Kwaliteit van arbeid (scholing)

0,1

0,1

0,1

0,4

0,2

-0,2

0,2

0,2

-0,3

0,1

 

 

 

 

 

 

1995-2003

 

 

 

 

 

Arbeidsproductiviteit, marktsector

1,7

2,0

2,0

2,7

3,0

Bijdrage van marktdiensten:

0,7

0,6

0,2

1,5

1,8

waarvan:

TFP

waarvan:

 

 

 

 

 

ICT-kapitaal per gewerkt uur

0,6

0,3

0,4

0,5

0,9

Overige kapitaal per gewerkt uur

0,3

0,0

0,2

0,4

0,3

Kwaliteit van arbeid (scholing)

0,1

0,2

0,0

0,1

0,1

-0,3

0,1

-0,3

0,4

0,6

TFP

Bron: O’Mahony & Van Ark (2003), geactualiseerd met behulp van gegevens op
www.ggdc.net/dseries/60-industry.shtml

verschillen zijn tussen bedrijfstakken, is er in Nederland bijvoorbeeld
duidelijk een trend waar te nemen in de richting van een afnemende
TFP-groei in marktdiensten, zoals in de detail- en groothandel, de zakelijke dienstverlening en onderdelen van de financiële dienstverlening.
Daarentegen is de TFP-groei in de marktdienstensector in Engeland en
de Verenigde Staten sterk verbeterd sinds 1995.
Er is veel gespeculeerd over de redenen voor de vertraging van de arbeidsproductiviteitsgroei in de marktdiensten in continentaal Europese
landen (Van Ark, 2006). Hiervoor bestaat een diversiteit aan redenen,
variërend van gebrekkige (veelal niet-technologische) innovatie in
de dienstensector, een traag tempo van hervormingen in arbeids- en
produktmarkten, een tekort aan adequaat geschoolde (laag en hoog­
opgeleide) arbeid, en een macro-economisch beleid dat het investeringstempo in ICT teveel heeft afgeremd

ICT en productiviteit bij individuele ondernemingen
Wat tevens opvalt in de literatuur is dat het micro-economische onderzoek, dat is gebaseerd op gegevens voor individuele ondernemingen
of vestigingen, doorgaans veel positievere resultaten oplevert inzake

18

ESB september

2006

de relatie tussen ICT en productiviteitsgroei
dan de studies op macro-economisch en
bedrijfstakniveau die hiervoor zijn gepresenteerd. Dit blijkt zowel uit studies voor de
Verenigde Staten (Brynjolfsson & Hitt, 2000;
Brynjolfsson & Hitt 2003), Nederland (Van
Leeuwen & Van der Wiel, 2003) als uit internationale verge­lijkingen (OESO, 2004).
Er zijn diverse verklaringen mogelijk voor het
verschil in resultaten tussen de macro- en
microresultaten, waaronder diverse kwesties
van methodologische aard, zoals de steekproefselectie, aggregatie van bedrijven naar macroniveau, meetproblemen met betrekking tot de
productie van marktdiensten, et cetera (Van Ark
& Inklaar, 2005). In het vervolg van dit artikel
kiezen we een andere insteek door nauwkeuriger te kijken naar hoe de relatie tussen ICT en
productiviteit op het ondernemingsniveau nu
precies moet worden opgevat en wat de betekenis hiervan is voor de (financiële) prestaties
van de onderneming. In de conclusies zullen
we vervolgens de implicaties voor het macroe
­ conomisch niveau nader beschouwen.
Ondanks het belang van ICT voor de productiviteitsgroei van individuele bedrijven, is het
opvallend dat er door ondernemingen vanuit
strategisch oogpunt weinig waarde wordt gehecht aan hun eigen ‘productiviteit’ (Van Ark
& De Jong, 2004). Winst, groei, waardecreatie
of andere financiële doelstellingen staan veel
centraler dan reële effecten, zoals de invloed
van ICT op productiviteit. In industriële bedrijven heeft het productiviteitsbegrip wellicht
nog enige betekenis voor het meten van de
efficiëntie van bepaalde onderdelen van het
productieproces (bijvoorbeeld de productie
per manuur aan een bepaalde machine). Met
name in dienstenbedrijven wordt het meten
van productiviteit echter bemoeilijk door de
steeds grotere heterogeniteit en variëteit
in het aanbod waardoor een maatstaf voor
de productiehoeveelheid veelal ontbreekt.
Productiviteit voor de onderneming als geheel wordt soms nog wel gemeten aan de
hand van de verkoop- of productiewaarde per
werknemer. Deze maatstaf heeft als nadeel
dat deze zowel het effect van de prijzen als
van de hoeveelheden weerspiegelt. Bovendien
representeren de meeste maatstaven op

ondernemingsniveau alleen arbeidsproductiviteit, zodat de effecten van inputs (zoals ICT
investeringen) en totale factorproductiviteit
(de efficiëntie waarmee ICT wordt benut) niet
kunnen worden onderscheiden. Bij de analyse
van de relatie tussen ICT en productiviteit op
ondernemingsniveau zijn daarom zeker nog
wel een aantal vraagtekens te plaatsen.

Totale factorproductiviteit
op ondernemingsniveau
Toch zou vooral het totale factorproductiviteitsconcept vanuit managementperspectief
een veel belangrijkere rol kunnen spelen dan
het momenteel doet. Volgens de economischtheoretische benadering wordt een toename in
TFP veelal geïnterpreteerd als een verbetering
in technologie. Hierbij wordt verondersteld dat
er geen inefficiënte bedrijven bestaan en dat
verschillen in TFP uitsluitend het gevolg zijn
van verschillen in technologieniveaus. In de
praktijk zijn er echter veel bedrijven die niet
‘kosten minimaliserend’ of ‘outputmaximerend’
opereren. Volgens Färe et al. moet TFP daarom
worden gesplitst in een gedeelte dat technologische vooruitgang vertegenwoordigt en een
deel dat is te herleiden op een verbetering in
de operationele efficiëntie van bedrijven die
niet de lokale ‘best practice’ vertegenwoordigen
(Färe et al., 1994).
Slechts een deel van de gemeten TFP-groei
betreft dus daadwerkelijke technologische
vooruitgang. In figuur 1 is dit weergegeven
als het naar boven uitschuiven van de productiefunctie die de lokale ‘best practice’ in
de oorspronkelijke lokale situatie vertegenwoordigt. De bedrijven die zich op de productiefunctie bevinden slagen er in om de beste
bestaande combinatie van output bij gegeven
inputs verder te verbeteren. De term ‘technologische frontier’ in figuur 1 is een erfenis uit
het industriële verleden die de nadruk legt op
verbeterde prestaties van nieuwe machines en
apparaten. Voornamelijk in dienstverlenende
bedrijven, waar het belang van immateriële
activa zoals menselijk en organisatorisch kapitaal een grotere rol speelt, kan het uitschuiven
van de ‘frontier’ evenzeer het resultaat zijn van
een innovatie van niet-technologische aard die
nog niet eerder is toegepast.

In figuur 1 zijn de bedrijven die zich beneden de onderste productie­
functie bevinden degenen die met een gegeven hoeveelheid inputs
minder produceren en een lagere efficiëntie hebben dan de bedrijven die
zich op de productiefunctie bevinden. In een omgeving waar volledige
concurrentie heerst kunnen dergelijke inefficiënte bedrijven vanzelfsprekend niet bestaan. Maar afhankelijk van de daadwerkelijke concurrentiedruk en imperfecties, kunnen inefficiënte bedrijven voor kortere of langere tijd in de markt actief blijven. Ook toetredende bedrijven zullen zich
in eerste instantie vaak beneden de lokale productiefunctie bevinden.
Bedrijven kunnen om allerlei redenen operationeel inefficiënt zijn.
Zo kan bijvoorbeeld de organisatie van het productie- of managementproces nog onvoldoende aangepast zijn aan de nieuwste technologieën,
zoals ICT, die recentelijk zijn geadopteerd. Er kan nog overbodig personeel op de loonlijst staan of de onderneming is er niet in geslaagd
om het benodigde nieuwe personeel met specifieke vaardigheden in
te huren. Naast deze interne oorzaken voor operationele inefficiëntie
kunnen er ook externe oorzaken bestaan voor een lage gemiddelde
productiviteit, zoals bijvoorbeeld verschillen in toegang tot de regionale
arbeidsmarkt of specifieke regels voor toetreding of bedrijfsvoering in
het marktsegment waarin men opereert.
Er is overigens nog een derde aspect van efficiëntie dat gerelateerd is
aan de prijzen waarmee de output en inputs worden afgezet respectievelijk ingekocht. Wanneer de combinatie van inputs en de prijzen hiervan
zodanig is dat er tegen minimale kosten gewerkt kan worden gegeven de
outputprijzen, is het bedrijf ook allocatief efficiënt. Dat hoeft echter niet
per definitie het geval te zijn. Dus zelfs als een bedrijf de ‘best practice’
vertegenwoordigt door de maximale hoeveelheid output te produceren bij
een gegeven combinatie van inputs, kan het haar allocatieve efficiëntie
(en daarmee haar financiële prestaties) nog steeds verbeteren door een
figuur 1

Verbeteringen in operationele en technische efficiëntie als bron
van productiviteitsgroei

Productie
toegevoegde
waarde

Technologische frontier

X
X

X

Lokale best practice
X

X
X
X
X

Inputs

Verbetering in operationele efficiëntie
Verbetering in allocatieve efficiëntie
Technologische vooruitgang

Bron: Van Ark & De Jong (2004)

ESB september

2006

19

andere combinatie van inputs te gebruiken. Met andere woorden, een
bedrijf dat operationeel efficiënt is, is niet noodzakelijkerwijs ook winstmaximerend. Dit verschil is van belang om de bijdrage van productiviteit
aan de ondernemingsdoelstellingen goed te kunnen begrijpen.

ICT, productiviteit en waardecreatie
op ondernemingsniveau
Met behulp van de traditionele micro-economische productietheorie
kan het verband tussen productiviteit en kosten gemakkelijk worden
bepaald door outputmaximering en kostenminimalisering aan elkaar te
relateren. Door deze restrictie los te laten wordt het vanuit strategisch
oogpunt van een onderneming echter realistischer om te zien hoe haar
succes door drie belangrijke zaken wordt bepaald:
• de activiteiten die de onderneming uitvoert (‘wat je doet’);
• de in- en verkoopprijzen van de goederen en diensten
(‘tegen welke prijs je het doet’);
• de productiviteit waarmee de inputs worden omgezet in output
(‘hoe je het doet’).
Deze effecten, die door Grifell-Tatjé en Lovell zijn gedefinieerd als het
activiteiteneffect, het prijseffect en het productiviteitseffect (GrifellTatjé & Lovell, 1999), hebben alle drie een directe invloed op de financiële doelstelling van de onderneming, namelijk de verandering in de
winst. Bij wijze van benadering van de winst kan men ook de groei van
de onderneming of, in het geval van figuur 2, de waardecreatie van de
onderneming als doelstelling kiezen. In dit raamwerk kan productiviteit
worden opgevat als de resultaten van de inzet van inputs (mensen en
figuur 2

De bronnen voor het creëren van waarde

Verbetering in
operationele efficiëntie

Toename in
technologische
verandering

Productiviteit

Toename
in schaalvoordelen

Waardecreatie

Daling in
input prijzen
Prijzen

Activiteiten
Verbetering
in output
mix

Stijging in
output prijzen

Verbetering in
input mix

Bron: Van Ark & De Jong (2004), gebaseerd op Grifell-Tatjé & Lovell (1999)

20

ESB september

2006

materiaal) en de keuze van de technologie.
Voor een verbetering van de productiviteit
maken we gebruik van het eerder besproken
onderscheid tussen (i) een verbetering in de
operationele efficiëntie, en (ii) technologische
vooruitgang of de introductie van een doorbraakinnovatie. Het prijseffect heeft betrekking
op een daling van de kosten voor de gebruikte
inputs of een stijging van de verkoopprijzen.
Het activiteiteneffect ten slotte bestaat uit drie
onderliggende factoren. Een verandering in de
output mix (of differentiatie) kan tot een toename in de waardecreatie leiden door middel
van het commercialiseren van nieuwe producten of diensten, terwijl de input mix met een
verandering in de structuur van de inputs te
maken heeft. Schaal heeft betrekking op een
schaalvergroting van de bestaande activiteit
waardoor er meer waarde gecreëerd wordt.
Een belangrijk punt met betrekking tot het
onderscheid tussen activiteits-, prijs- en productiviteitseffecten is dat het prijs- en productiviteitseffect niet met elkaar moeten worden
verward. Zoals eerder opgemerkt, worden productiviteitswinsten door ondernemingen soms
gerapporteerd door middel van productie- of
verkoopwaarde, zodat productiviteitseffecten
abusievelijk worden verward met prijseffecten.
Hoewel elk van de in figuur 2 weergegeven
factoren de waardecreatie van de organisatie
kan beïnvloeden, kunnen de effecten ervan
elkaar ook opheffen. Zo kan de productiviteit
van veel diensten zonder twijfel flink worden
verhoogd door meer ICT-gebruik en volledige
standaardisatie. Maar het negatieve effect
op service, comfort of het ‘custom-made’
karakter van de dienst kan dusdanig sterk zijn
dat de vraag naar deze dienstverlening wegvalt. Dienstverleners zullen ICT daarom vaak
inzetten om modules te produceren, zodat de
voordelen van standaardisatie en klantspecifieke wensen kunnen worden gecombineerd.
Een andere mogelijkheid is dat ICT schaalvergroting mogelijk maakt en de verkoopprijs kan
drukken, maar dat er zoveel additionele inputs
noodzakelijk zijn om dit te realiseren dat er
productiviteitsverliezen gaan optreden.
Ook door de tijd heen kunnen de effecten die
de waardecreatie beïnvloeden in relatief belang
verschillen. Zo kan de ontwikkeling van een

nieuwe activiteit (een nieuw product of dienst)
de waardecreatie van de onderneming doen
stijgen, zonder dat de productiviteit direct toeneemt. Dit was bijvoorbeeld het geval ten tijde
van de ‘ICT-hype’ in de tweede helft van de
jaren negentig, toen veel jonge bedrijven zich
in ICT-gerelateerde activiteiten stortten die in
eerste instantie hoge opbrengsten opleverden
(het prijseffect) maar met een lage productiviteit werden voortgebracht. Door een toename
in de concurrentie en een vertraging in de
conjunctuur na 2000 bleek dat tal van bedrijven de verwachtingen niet waar konden maken.
De prijzen kwamen onder druk te staan,
waarbij bedrijven die hun nieuwe investeringen
in ICT ook dusdanig hadden geïntegreerd in de
organisatie dat productiviteitswinsten konden
worden behaald zich in een betere positie
bevonden om ook in moeilijke tijden het hoofd
boven water te kunnen houden.

langstelling blijven staan. Dit is in het bijzonder relevant voor bedrijfstakken in de dienstensector die op geaggregeerd niveau nog steeds
weinig versnelling in productiviteitsgroei laten zien. Voor individuele
ondernemingen in de dienstensector zal het belang van productiviteitsgroei snel toenemen. Door toenemende concurrentie (bijvoorbeeld door
de invoering van de EU-dienstenrichtlijn) en snel opkomende innovaties, zullen bedrijven steeds sneller moeten inspelen op nieuwe marktmogelijkheden en zullen hun prijzen voortdurend onder druk staan. In
zo’n situatie van hyperconcurrentie zal de productiviteitsbasis van de
onderneming steeds meer bepalend worden voor de selectie van bedrijven die in deze omstandigheden kunnen overleven en groeien.

Literatuur
Ark, B. van (2006) Does the European Union Need
to Revive Productivity Growth? In: Mundschenk,
S. Stierle, M.H. Stierle-von Schütz, U. Traistaru, I. (eds.)
Competitiveness And Growth In Europe. Lessons and Policy
Implications for the Lisbon Strategy. Cheltenham: Edward

Implicaties voor het macroeconomisch verband tussen
ICT, productiviteit en groei

Elgar Publishers, 101-124.

Uit het vorenstaande blijkt dat de relatie tussen
ICT en productiviteit op een complexe wijze
inwerkt op de prestaties van de ondernemingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze
zich niet automatisch vertaalt in verbeterende
macro-economische prestaties. Bijvoorbeeld,
het meten van productiviteit op ondernemingsniveau als verkoopwaarde per gewerkt uur
houdt geen rekening met de prijsontwikkeling
in de markt. Als de prijzen relatief hoog blijven,
bijvoorbeeld vanwege een rigide marktomgeving, zal de macro-economische productiviteit
niet noodzakelijkerwijs stijgen. Als de input
maatstaf alleen betrekking heeft op een afnemend aantal gewerkte uren, zal het effect van
een mogelijke toename in andere (immateriële)
inputs niet apart worden onderscheiden.
Tenslotte kan de restrictieve marktomgeving
zelf er toe leiden dat veel bedrijven die zich
onder de produc­tiviteitsfrontier bevinden nog
langere of kortere tijd in de markt actief kunnen
blijven, zelfs als ICT ook in die bedrijven wel
leidt tot enige productiviteitsverbetering.
In de komende periode zal de aandacht voor
een productief gebruik van nieuwe technologie, waaronder ICT, zonder twijfel in de be-

Studies.

Ark, B. van & G. de Jong (2004) Productiviteit in dienstverlening, deel I: Wat het is en waarom het moet, Assen:
Koninklijke Van Gorcum & Stichting Management
Ark, B. van & R.C. Inklaar (2005) Catching Up or Getting
Stuck? Europe’s Troubles to Exploit ICT’s Productivity
Potential. Research Memorandum GD-79. Groningen:
Groningen Growth and Development Centre
(via www.ggdc.net/pub/gd79.pdf)
Brynjolfsson, E. & L. Hitt (2000) Beyond computation:
information technology, organizational transfor­
mation and business performance. Journal of Economic
Perspectives, 14(4), 23-48.
Brynjolfsson, E. & L. Hitt (2003) Computing productivity: firm-level evidence. Review of Economics and
Statistics, 85 (4), 793-808.
Färe, R., S. Grosskopf, M. Norris & Z. Zhang (1994)
Productivity Growth, Technical Progress, and
Efficiency Change in Industrialized Countries.
American Economic Review, vol. 84(1), 66-83.
Grifell-Tatjé, E. & C.A.K Lovell (1999) Profits and
Productivity. Management Science, 45(9), 1177-1192
Leeuwen, G. van & H. van der Wiel (2003) Do ICT
spillovers matter? Evidence from Dutch firm-level
data. CPB Discussion Paper 26. Den Haag: Centraal
Planbureau.
OESO (2004) The Economic Impact of ICT, Measurement,
evidence and implications. Parijs: Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling.
Timmer, M.P. & B. van Ark (2005) Does Information
And Communication Technology Drive Productivity
Growth Differentials? A Comparison Of The European
Union Countries And The United States. Oxford
Economic Papers, 57(4), 693-716.

ESB september

2006

21

Auteurs