Het minimumloon en de werkgelegenheid
Aute ur(s ):
Koeman, J. (auteur)
Werkzaam b ij directie Algemene Economische Politiek van het ministerie van Economische Zaken. De auteur dankt Eric Bartelsman, Cees
Kortleve, Hans Vijlbrief en Wouter Roorda voor commentaar.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4232, pagina 902, 3 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, arbeidsmarkt
Het minimumloon is schadelijk voor de werkgelegenheid, zo luidt een van de bekendste economenwijsheden. Deze hypothese is
gebaseerd op een wereld van volledige mededinging, waarin het minimumloon boven het evenwichtsloon ligt dat weer een afspiegeling
is van de marginale productiviteit van werknemers. Empirisch onderzoek bood echter tot nu toe geen sterke steun voor deze hypothese.
Enkele onderzoeken wezen er zelfs op dat een verhoging van het minimumloon positieve werkgelegenheidseffecten zou kunnen
hebben 1.
Theoretische onderbouwing voor positieve effecten is te vinden in modellen waarin werkgevers, bijvoorbeeld als gevolg van
zoekfricties, monopsonie-macht hebben. Zij kunnen dan een loon bieden dat beneden de marginale productiviteit van een werknemer ligt.
Een verhoging van het minimumloon leidt in dat geval tot een hoger loon, maar – zolang het minimumloon beneden de marginale
productiviteit blijft – niet tot minder maar zelfs tot meer werkgelegenheid. Dat laatste komt doordat een hoger loon een stijging van het
arbeidsaanbod uitlokt. Overstijgt het minimumloon de productiviteit, dan daalt de werkgelegenheid wel. Er is dus sprake van een
optimaal minimumloonniveau dat gelijk is aan het evenwichtsloon dat bij volledig vrije mededinging tot stand zou komen.
Monopsoniemacht is dus een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde voor een positief werkgelegenheidseffect; het
minimumloon dient daarnaast ook beneden het evenwichtsloon te liggen.
De aanwezigheid van monopsonie wordt vaak indirect afgeleid uit het bestaan van een ‘piek’ in de loonverdeling – een groot aantal
werknemers dat het minimumloon verdient. Bij monopsonie ontstaat een piek als een verhoging van het minimumloon ertoe leidt dat
bestaande werknemers, die aanvankelijk het oude minimumloon ontvingen, meer betaald krijgen. Traditionele modellen kunnen een piek
niet verklaren, omdat de verhoging van het minimumloon meteen tot ontslag van de werknemers leidt. Echter, met aanpassingskosten is
een piek ook wel met deze modellen te verklaren; werkgevers zijn dan gedwongen de niet-rendabele werknemers het hogere minimumloon
te betalen. Na verloop van tijd zal de kans op ontslag voor deze werknemers wel toenemen.
De ontwikkeling van de ontslagkansen van werknemers met een inkomen dat voor de stijging onder het niveau van het nieuwe
minimumloon lag geeft daarom interessante informatie. Alleen als de ontslagkansen na de verhoging gelijk blijven of afnemen ten
opzichte van andere werknemers, heeft een verhoging van het minimumloon geen respectievelijk positieve werkgelegenheidseffecten en
kunnen we concluderen dat de arbeidsmarkt monopsonistisch is. Neemt de ontslagkans toe, dan weten we alleen dat het minimumloon
hoger is dan het evenwichtsloon.
Tot voor kort lieten de beschikbare data dergelijke analyses niet toe. In een recent onderzoek maken Abowd et al. gebruik van een unieke
dataset, waarmee dat wel mogelijk is 2. Deze dataset bevat individuele longitudinale gegevens voor onder andere loon en
werkgelegenheid. De auteurs bestuderen de arbeidsmarktpositie van werknemers in Frankrijk en de Verenigde Staten in de periode 19811989, toen het reële minimumloon in het eerste land fors is gestegen, terwijl het in de VS aanzienlijk is gedaald.
Zij vinden dat een Franse werknemer, wiens reële loon aan het begin van de periode tussen het oude en het nieuwe reële minimumloon
lag, een substantieel lagere kans had om na de verhoging nog steeds een baan te hebben dan een werknemer wiens loon ook
aanvankelijk al vlak boven het nieuwe niveau lag. Omgekeerd had een Amerikaanse werknemer, wiens loon zich na de daling tussen het
nieuwe en het oude minimumloon bevond, voor de verlaging veel vaker geen baan dan een werknemer wiens loon aan het einde van de
periode vlak boven het oude minimumloonniveau lag. Het effect is in beide landen ongeveer even groot, en is het sterkst onder jongeren.
De resultaten wijzen erop dat het minimumloon in beide landen boven het evenwichtsloon ligt. In dat geval is het mogelijk noch nodig
vast te stellen of sprake is van monoposonie; beide modellen voorspellen dan dat het minimumloon banen kost.
Wat betekent dit voor Nederland? Het Nederlandse minimumloon ligt tussen het niveau in beide genoemde landen in. Als zelfs het lage
minimumloon in de vs al boven het evenwichtsloon ligt, is er (met enige voorzichtigheid) geen reden om te verwachten dat dit in
Nederland anders zal zijn.
Het onderzoek illustreert dat we in deze tijd van ‘nieuwe economie’ de oude economische wijsheden, ook op het terrein van de
arbeidsmarkt, niet te snel moeten afschrijven. Een verhoging van het minimumloon, zoals Van Soest onlangs opperde 3, is in dit licht dus
niet verstandig.
1 Zie voor een overzicht C.N. Teulings, E.H.W.M. Vogels en L.G.M. van Dieten, Minimumloon, arbeidsmarkt en inkomensverdeling,
Sdu uitgevers, Den Haag, 1998.
2 J.M. Abowd, F. Kramarz en D.N. Margolis, Minimum wages and employment in France and the United States, NBER Working Paper
6996, 1999.
3 A.H.O. van Soest, Het minimumloon is te laag , ESB, 27 augustus 1999, blz. 604.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)