ItBffW?
Het basisinkomen als basis
voor ondernemerschap
Voor de startende ondememer is het moeilijk om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Stimulering van de kleinschalige bedrijvigheid is
een vergeten argument in de discussie over het basisinkomen.
In de huidige discussie over het basisinkomen mis ik een niet onbelangrijk
argument dat ik jaren geleden heb
aangevoerd, en dat wellicht een herinnering waard is .
In velerlei vormen van dienstverlening treedt een zg. kostendrempel op
in de exploitatie van een vestiging .
Gedurende de openingstijd moet
iemand een beschikbaarheidsnut
leveren: achter een kassa of toonbank in de detailhandel, een kapper,
een ober in het restaurant. Bij lage
omzetten wordt die drempelcapaciteit slechts ten dele benut.
Kleine bedrijven kunnen daardoor
nog slechts bestaan als de leegloop
gedurende tussenpozen van klantenbezoek kan worden benut voor kortcyclische produktieve activiteiten.
Denk aan de schoenlapper/sleutelmaker en de ober die tussendoor afwast,
opruimt of eten voorbereidt. Vroeger
werd het beschikbaarheidsnut zonder
vergoeding verleend door de echtgenote of de kinderen van de kleine
ondernemer, die woonden boven de
winkel. Zij verschenen als de winkelbel ging. Dat verdween toen woonhuis en bedrijfspand werden geschei-
den, en kinderen huiswerk moesten
maken. In Engeland bestaan nog
kleine winkels van Pakistanen omdat
daar vrouw en kind nog ondergeschikt zijn aan het bedrijf.
Het basisinkomen zou functioneren als vergoeding voor de drempelarbeid in kleinschalige zelfstandige
dienstverleningsbedrijven, waardoor
die weer zouden kunnen bestaan.
Men kan terecht zeggen dat dat
inefficient is, maar het kan de aanspraak op sociale voorzieningen
verminderen omdat die bedrijven nu
levensvatbaar worden. Het kan
voorts gunstige externe effecten hebben vanwege meer dienstverlening
dichterbij en daardoor minder vervoersbewegingen.
Meer in het algemeen, ook buiten
de dienstverlening, vergt nieuw
ondernemerschap een aanloopperiode zonder winstinkomen, voor
het opzetten en op gang brengen van
exploitatie. Het duurt drie tot vijf jaar
voordat winst gemaakt wordt (of het
bedrijf failliet gaat). Terwijl men wel
financiering kan krijgen voor investeringen, met name in vaste activa, is
dat voor het levensonderhoud gedu-
rende de startfase heel wat moeilijker, mede omdat het geen onderpand
geeft. Dit geeft een drempel voor het
nieuw ondernemerschap. Het basisinkomen geeft hiervoor een compensatie.
Aldus draagt het basisinkomen bij
tot de bestaansmogelijkheid van
kleinschalige bedrijven in de dienstverlening, en verlaagt het de drempel
tot ondernemerschap in het algemeen. Dit stimuleert de dynamiek
van de economic, vergroot de werkgelegenheid, draagt daardoor bij tot
een geringere aanspraak op sociale
voorzieningen en heeft gunstige
externe effecten. Het geeft ook de
mogelijkheid voor afschaffing of
reduktie van sommige bestaande
regelingen voor zelfstandigen (zoals
de ‘BTW regeling kleine ondernemers’). Het totale effect is moeilijk te
schatten maar ongetwijfeld van
belang, en geeft een belangrijk
argument voor een basisinkomen.
B. Nooteboom
De auteur is hoogleraar externe organisatie aan de faculteit Bedrijfskunde, Rijksuniversiteit Groningen.
1. Zie B. Nooteboom: Basisinkomen: prikkel voor de kleine zelfstandige, NRCHandelsblad, 6 juli 1981; Basisinkomen: nieuwe kans voor de kleine schaal, NRC Handelsbladl juli 1981; Hoe het basisinkomen er toch kwam, Intermediate, 10 augustus 1984; Basic income as a basis for
small business, International Small Business Journal, jg. 5, nr.3, biz. 10-18; J.M.
Dekkers en B. Nooteboom: Het gedeeltelijk basisinkomen, SMO, Scheveningen,
1988.
2. Zie B. Nooteboom: A new theory of retailing costs, European Economic Review,
jg. 17, 1982, biz. 163-186; Threshold Costs
in Service Industries, Service Industries
Journal, jg. 7, 1987, biz. 65-76.