Deflatie?
Het kabinet-Lubbers heeft voor het nieuwe jaar goede
voornemens. Zo wil het de koopkracht voor bijna de gehele bevolking in 1987 laten toenemen. Deze belofte deed de
regering althans enige maanden geleden bij de presentatie van de Miljoenennota. Terwijl de werknemers in de
marktsector al langere tijd de vruchten plukken van het
economische herstel, streeft de overheid er naar dit jaar
ook ambtenaren en uitkeringsgerechtigden weer te laten
delen in ‘s lands economische groei. Volgens de Macro
Economische Verkenning 1987neem de koopkracht van
de modale werknemer in de bedrijvensector met 2,5% toe
en die van de modale ambtenaar en de sociale minima met
ongeveer 1,5%.
Aan het voornemen tot een algemene koopkrachtstijging ligt de veronderstelling ten grondslag dat het prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie in 1987 met 1,5% zal
dalen. Dat zou bijzonder zijn, want het is lang geleden dat
zich in ons land een situatie van deflatie voordeed. In 1952
en 1953 daalde het prijsindexcijfer voor het laatst met 0,3
resp. met 0,5%. Een grotere prijsdaling dan de nu voorspelde anderhalf procent heeft zich alleen voorgedaan tijdens de grote depressie in de jaren dertig. Het is de vraag
of het realistisch is om voor 1987 van een deflatie van
1,5% uittegaan. DeOESO voorspelt in dezojuistverschenen Economic outlook voor ons land slechts een deflatie
van een half procent. Van verschillende zijden is reeds gewaarschuwd dat een prijsdaling in het geheel niet zal
plaatsvinden. Het Konsumenten Kontakt bij voorbeeld veronderstelt dat de prijzen dit jaar constant blijven, terwijl de
ABN een lichte inflatie van 0,5% het meest waarschijnlijk
acht. Volgens deze voorspellingen zou er van de koopkrachtbelofte van het kabinet weinig terechtkomen.
Het is moeilijk het prijsindexcijfer goed te voorspellen,
zelfs voor de periode van een jaar. In de jaren 1962-1982
heeft het CPB het consumptieprijspeil systematisch onderschat 1). Een snelle blik in de recente Macro Economische Verkenningen leert dat er in de jaren daarna eveneens sprake is van een fors verschil tussen ramingen en
realisaties. De kwaliteit van voorspellingen hangt af van de
gehanteerde veronderstellingen. In het volgende passeren de belangrijkste determinanten van de consumptieprijsindex de revue. In de eerste plaats is dat de olieprijs.
Voor 1987 wordt de gemiddelde jaarprijs op $ 15,50 per
vat geraamd. Het CPB zit met deze schatting aan de lage
kant. Deskundigen beweren dat $18 dollar de prijs is
waartegen de olieproduktie in Noord-Amerika en in de
Noordzee op lange termijn nog net rendabel is. Op korte
termijn kan de prijs lager liggen – zoals vorig jaar het geval was – omdat dan alleen de marginale kosten tellen.
Verder is het zo dat de OPEC-lidstaten (uitgezonderd Irak)
onlangs een akkoord hebben gesloten om door middel van
een vermindering van de produktie dit jaar een vaste olieprijs van $ 18 per vat af te dwingen. Sceptici kunnen er op
wijzen dat pogingen van het oliekartel om een hogere prijs
tot stand te brengen tot nu toe vaak mislukten. Het huidige
akkoord verschilt echter wezenlijk van voorgaande produktieafspraken. In het verleden besloten de OPEC-landen veelal achteraf tot een produktieverlaging wanneer de
gewenste prijs niet werd gerealiseerd. Dit keer heeft het
oliekartel evenwel zelf het initiatief genomen en op basis
van realistische marktprognoses prijs- en produktie-afspraken gemaakt. Het ziet er naar uit dat het recente akkoord het beoogde effect heeft. Bijna onmiddellijk na het
besluit tot produktiebeperking is de prijs gestegen tot ongeveer $ 18. Sommige insiders verwachten een verdere
prijsstijging tot $ 20 per vat.
Een tweede, zo mogelijk nog moeilijker te schatten determinant van de consumptieprijzen, is de dollarkoers.
Voor 1987 wordt een gemiddelde koers van f. 2,25 voorspeld. Ook hier kan weer betwijfeld worden of deze schatting niet te laag is. Momenteel schommelt de dollar weliswaar rond de f. 2,15, maar in de eerste plaats rijst de vraag
of de dollar niet op politieke gronden ondergewaardeerd
wordt. De recente koersval van de dollar is voor een deel te
wijten aan de Iran-affaire. Hierdoor zijn beursspeculanten
en beleggers zenuwachtig geworden en wordt er gevlucht
in goud. Deze vertrouwenscrisis kan evenwel van korte
duur zijn. In de tweede plaats kan erop worden gewezen
dat volgens het Amerikaanse ministerie van buitenlandse
handel de sterke groei van het handelstekort in november
jl. te wijten is aan incidentele factoren. Voor 1987 verwacht
het ministerie een aanzienlijke verbetering van de handelsbalans met ca. $ 40 mrd., vooral dank zij de export van
high-techprodukten.
Verder is een zwakke dollar niet in het belang van de
EG, Japan en andere belangrijke handelspartners van de
VS. Hunconcurrentiepositieverslechtertdaardoor. Debetrokken landen is er dus veel aan gelegen om de dollar te
steunen. Ten slotte kan in dit verband worden opgemerkt
dat er in de VS steeds meer naar protectionistische maatregelen gezocht wordt om het enorme handelstekort te
verminderen. De recente sterke tariefsverhogingen op
landbouwprodukten uit de EG tot 200%, die op 30 januari
hun beslag moeten krijgen – tenzij Europa concessies
doet – en het feit dat de VS invoerbelasting gaan heffen
op produkten uit Taiwan, Zuid-Korea en zes andere nieuw
opkomende industrielanden, zijn hier voorbeelden van.
Het saldo op de lopende rekening zou zo zonder een depreciatie van de dollar verbeterd kunnen worden. Als gevolg van de tekortreductie zou dus appreciate kunnen
plaatsvinden.
Een laatste belangrijke factor die genoemd moet worden is het loonindexcijfer. Het Planbureau raamt voor de
marktsector een contractloonstijging van 1% en een incidentele loonstijging van 1 a 1,5%. Hierbij is rekening gehouden met een arbeidsduurverkorting van 0,5%. De
loonstijging zou echter gemakkelijk hoger kunnen uitkomen. In de eerste plaats eist de vakbeweging een vergroting van de loonruimte om verdergaande arbeidsduurverkorting te kunnen financieren. Wanneer de werkgevers dit
blokkeren, zal zij, zo heeft voorzitter Pont herhaaldelijk laten weten, forse looneisen stellen. In de tweede plaats is er
op sommige segmenten van de arbeidsmarkt een toenemend tekort aan arbeidskrachten. De lonen in de betreffende bedrijfstakken komen daardoor onder druk te staan,
en na verloop van tijd zou ook het loonpeil in andere bedrijfstakken be’i’nvloed kunnen worden.
Zoals uit een recent themanummer van ESB is gebleken, heeft het voorspellen van economische grootheden
veel weg van koffiedikkijken 2). Zoveel veronderstellingen,
zoveel voorspellingen. Met zekerheid is weinig te zeggen.
Het is echter niet onwaarschijnlijk dat de olieprijs volgend
jaar hoger uitkomt dan het CPB verwacht, dat de dollar
maar tijdelijk zo laag is en dat de contractloonstijging boven de 1% uitkomt. In dat geval gaat het kabinetsvoornemen, net als de meeste nieuwjaarsvoornemens, in de loop
van het jaar in rook op.
J.H. Hoogteijling
1) J.L. van der Leeuw, Detoekomstinretrospectief. Overdevoorspelkwaliteit van de Macro Economische Verkenning, ESB, 15 februari 1984, biz. 160-163.
2) Voorspellingen. Wat heb je er aan?, ESB, 26 november 1986.