Ga direct naar de content

Het midden- en kleinbedrijf in 1987

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 14 1987

Het midden- en kleinbedrijf in
1987
Het gaat goed met de ruggegraat van de Nederlandse economie, het midden- en
kleinbedrijf (mkb). In dit artikel worden de ontwikkelingen voor 1987 geschetst. Dit jaar zal
het mkb, net als vorig jaar, een afzetgroei van 3% kunnen realiseren. Wel zijn er tussen de
diverse sectoren enige verschillen. Zo groeit de groothandel bij voorbeeld sterker dan de
horeca. De werkgelegenheid in het mkb zal dit jaar met 17.000 arbeidsjaren toenemen,
terwijl er een geringe stijging van de winstmarge plaatsvindt. Ter afsluiting van hun betoog
pleiten de auteurs voor een evenwichtiger spreiding van de inkomensgroei over de
verschillende bevolkingsgroepen, omdat dit de binnenlandse produktie ten goede komt.
Verder tonen zij zich, gelet op het grote betalingsbalansoverschot en de hoge
liquiditeitsquote, warme voorstanders van een stimuleringsbeleid. Hiermee zou een bres
in de nog altijd bedroevend grote werkloosheid geslagen kunnen worden.

DRS. H.H.M. PEETERS – DRS. W.H.J. VERHOEVEN
PROF. DRS. J.G. VIANEN*
Afzetverwachtingen
De economische ontwikkelingen in 1987zullen insterke
mate worden gedomineerd door de lage olieprijzen en de
lage dollarkoers, welke ingrijpende gevolgen hebben voor
de overheidsfinancien en daarmee voor het Nederlandse
bedrijfsleven. Omvangrijke ombuigingen en lastenverzwaringen worden nodig geacht om het financieringstekort niet te sterk doen oplopen. Ondanks deze binnenlandse problemen zal de afzet van het midden- en kleinbedrijf
in 1987 met hetzelfde tempo als in 1986 (3%) groeien 1).
Het groeipercentage ligt daarmee beduidend hoger dan in
de periode 1982-1985, toen gemiddeld per jaar 1% grpei
kon worden gerealiseerd. Ten opzichte van het overige
particuliere bedrijfsleven, waar de gevolgen van de dalende olieprijzen sterke invloed hebben op de energiesector,
zal de afzetontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf in
1987 circa 1 a 1,5% hoger liggen. Belangrijke oorzaken
voor deze voorsprong van het midden- en kleinbedrijf welke zich ook al in 1986 aftekende – zijn gelegen in de
sterk aantrekkende consumptieve bestedingen, de groei
van de toeleveringen aan andere bedrijven en.de hogere
afzet van investeringsgoederen. De groei van deze binnenlandse bestedingen in de jaren 1986 en 1987 ten opzichte van de jaren 1983-1985 is frappant. De groei van de
buitenlandse afzet daarentegen bevond zich in die periode
reeds op het niveau van 4,5% per jaar, een percentage dat
opnieuw in 1987 zal worden behaald (zie label 1).
De afzet van consumptiegoederen, die ongeveer een
derde deel omvat van de gehele afzet van het midden- en
kleinbedrijf, neemt in 1986 met f. 1,6 mrd. toe en in 1987
met f. 1,5 mrd., hetgeen in beide jaren ongeveer 22% is
van de toename van de totale afzet. De particuliere consumptieve bestedingen nemen in 1987 met 2,5% minder
snel toe dan in 1986, toen een groei van 3% mogelijk was.
Weliswaar ontwikkelt het totale ree’le beschikbare loon- en
uitkeringsinkomen zich in 1987 even gunstig als in 1986,
maar daar staat een negatieve bijdrage tegenover van de
consumptiegroei uit het overig inkomen.
Onder invloed van dalende sociale lasten, een toename

label 1. Afzetontwikkeling midden- en kleinbedrijf naar
bestedingscategorieen, in constante prijzen
Niveaus
1982
mrd.

gid.
Intermediate
leveranties
Consumptiegoederen
Investeringsgoederen
Export
Totale afzet

Groei
1983-1985
mrd.
gld.

1986

1987

mrd.

%

mrd.
gld.

%

gld.

%

0,75

2,4

3

2,5

3

1,6

2

1,5

2

76,3

0,6

70,5

-0,4

30,9
29,6

0,4

1,25
4,5

1.5

1,4

1.6

4,5
4

1,2
1,7

3,5
4,5

207,3

2,0

1

7,1

3

6,9

3

-0,5

a) Gemiddeld per jaar.

in loon- en inkomstenbelasting en afname van de kinderbijslag ziet de modale werknemer in 1987, evenals in 1986
zijn reele beschikbare inkomen toenemen met 2,5%. Dit
koopkrachtherstel blijkt duidelijk als naar de jaren 19831985 wordt gekeken, toen er gemiddeld per jaar een ach* De auteurs zijn verbonden aan het Economisch Instituut voor het
Midden- en kleinbedrijf te Zoetermeer. Laatstgenoemde is tevens bijzonder hoogleraar in economische en sociale vraagstukken in het
midden- en kleinbedrijf aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. Zij zijn de heer N.W. Hesse erkentelijk voor het verrichte
rekenwerk.
1) Tot het midden- en kleinbedrijf worden de particuliere bedrijven
gerekend met minder dan 100 werkzame personen, met uitzondering
van landbouw- en visserijbedrijven, de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening. Zie voor een gedetailleerde beschrijving van de ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf: EIM, Economische Verkenning Midden- en Kleinbedrijf 1987, Zoetermeer, September 1986. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de macro-economische prognoses in de Macro Economische Verkenning 1987 van het
Centraal Planbureau.

label 2. Ontwikkeling van net reele beschikbare inkomen
naar inkomensklassen in de marktsector, in procentuele
mutaties per jaar
1983-1985

Minima a)
Modale werknemers

-1,5a -2

1987

1 a 1,5
2,5
3 a 3,5

-2
-1

2x modaal

1986

2,5
3,5

1,5

a) Exclusief koopkrachttoeslag echte minima
Bran: CPB.

Tabel 3. Bestedingspatronen in 1983 bij verschillende inkomensniveaus in procenten

Voeding
Roken

Auto-accessoires
Rijwielen, bromfietsen
en motoren

f. 24.500
100

f. 35.750
100

21,8
1.4

21,2
1,4

19,2
1,2

17,9
1,0

23,2

Bruto inkomen
Consumptiequote

22,6

20,4

18,9

2,4

3,2

5,4

6,6

f. 70.100
87

f. 110.900
78

0,6

0,5

3,7

6,0

7,1

6,3
1,8
2,0
0,5
8,3

6,8
1,7
2,1
0,7
8,5

8,0
1.6
1,9
0,5
9,8

7,8
1,6
1,6
0,9
8,6

20,1

22,1

20,7

8,5
19,0

7,5
17,7

5,6
15,3

5,4
17,4

11,4

12,7

14,9

15,5

15,2
0,8

14,7
1,0

14,4
1,3

13,4
1,6

54,9

Verwarming, verlichting
Huur
Overige ontwikkeling/
ontspanning
Hygiene/
geneeskundige verzorging
Overig verbruik

0,5

19,1

Kleding, schoeisel,
Schrijfbeh. en lectuur
Radio, tv, grammofoon
Sport en spel, speelgoed
Overige woninginrichting

0,4
2,8

53,6

51,5

53,3

Bran: CBS-DBO, 1983.

teruitgang was van 1 %. De minima zullen in 1987 een toename kennen van 1,5%, hetgeen een fractie hoger is dan
in 1986. In de periode 1983-1985 werd deze groep geconfronteerd met een jaarlijkse teruggang van circa 2%. Deze
ontwikkeling, waarbij de hogere inkomens sterker groeien
dan de lagere, (zie label 2), heeft zijn uitwerking op het patroon van de consumptieve bestedingen en de besparingen.
Naarmate het inkomen hoger ligt wordt er minder uitgegeven aan voedings- en genotmiddelen, doch meer aan
duurzame en overige consumptiegoederen en wordt er
meer gespaard (zie label 3).
In 1987 zal de particuliere consumptie van voedings- en
genotmiddelen met een bescheiden 0,5% toenemen; de
consumptie van duurzame consumptiegoederen zal evenals in 1986 op een hoog groeipercentage uitkomen (4,5%).
De vaste lasten, waaronder energie, zullen met 1,5% stijgen en daarbij opnieuw achterblijven bij de totale consumptieve uitgaven.
Indien de importquote van de duurzame consumptiegoederen beduidend hoger ligt dan van voedings- en genotmiddelen, dan moet worden geconcludeerd dat de effecten van het koopkrachtherstel niet ten voile ten goede
komen aan het Nederlandse bedrijfsleven. Ter illustratie,
van de consumptieve bestedingen in de voedings- en genotmiddelensfeer wordt circa 15% ingevoerd (exclusief
handelsmarges en omzetbelasting), terwijl in de textiel-,
kleding-, leder- en schoenenindustrie dit percentage op
90% ligt; in de elektrotechnische Industrie op 76% en in de
transportmiddelenindustrie op 87%. Deze cijfers geven
overigens niet aan wat er additioneel via buitenlandse toeleveringen aan de Nederlandse Industrie naar het buitenland weglekt.

De intermediaire leveringen, met een aandeel van 37%
in de totale afzet de belangrijkste afzetcategorie, zullen in
1987 toenemen met f. 2,5 mrd.hetgeen praktisch gelijk is
aan de toename in 1986. Ten opzichte van de daaraan
voorafgaande jaren is dit een forse groei, gei’nduceerd
door de aantrekkende bedrijvigheid in het algemeen. Bovendien is er sinds enige jaren een duidelijke toename
waar te nemen in de mate waarin toeleveranciers worden
ingeschakeld. Hierbij doet de invloed van een groter
‘kostenbewustzijn’ in de recessie na 1979 en het huidige
streven naar grotere kwaliteitsbeheersing zich gelden. Bovendien zal men, nu de capaciteit weer optimaler wordt benut, eerder aandacht besteden aan uitbesteden dan aan
capaciteitsvergroting via investeringen. Werd gedurende
de periode 1960-1975 een daling geconstateerd van de intermediaire leveranties als aandeel van de produktiewaarde, in de periode 1979-1983 nam dit aandeel weer toe en
wel van 29,8% tot 31,1%, hetgeen erop duidt dat zich
structurele wijzigingen voltrekken in de produktiestructuur
en de mate van toeleveren 2).
De groei van de export door het midden- en kleinbedrijf zal
in 1987 iets hoger (4,5%) uitkomen dan in 1986 (4%). De
uitvoerprestatie van het midden- en kleinbedrijf blijft in zowel 1986 als 1987 enigszins ten achter bij die van het totale
bedrijfsleven als we de energie buiten beschouwing laten.
De uitvoer exclusief energie groeide onder invloed van de
dalende olieprijzen in 1986 met 5% en zal in 1987 met niet
minder dan 5,5% toenemen. In vergelijking met de periode
1983-1985 neemt de discrepantie tussen de uitvoergroei
van het midden- en kleinbedrijf en de gehele bedrijvensector af. De uitvoer exclusief energie door het gehele bedrijfsleven groeide in dit tijdvak met 6,5%, terwijl de uitvoer
door het midden- en kleinbedrijf daar met 4,5% ruimschoots bij achter bleef. Deze versterking van het middenen kleinbedrijf kan worden toegeschreven aan de volgende factoren:
– de verplaatsing van de economische groei van de Verenigde Staten naar Europa is voor de midden- en kleinbedrijven relatief gunstig, omdat deze bedrijven meer
naar West-Duitsland en Belgie exporteren;
– de verschuiving van de vraag in het buitenland van
grondstoffen en halffabrikaten naar eindprodukten
sluit beter aan bij het produktiepakket van het middenen kleinbedrijf.
– het midden- en kleinbedrijf heeft zich onder de conjuncturele druk in de jaren tachtig sterker op de buitenlandse markten gericht dan voorheen.
Dit heeft voor het industriele bedrijfsleven tot gevolg gehad dat in de periode 1980-1985 de export van het kleinbedrijf nominaal met 8,7% per jaar toenam, en het middenbedrijf zelfs een groei realiseerde van 11,5%. De groei van
het grootbedrijf bleef met 8,2% per jaar daar bij achter 3).
De groei van de afzet van investeringsgoederen zal in
1987 (3,5%) achterblijven bij die in 1986 (4,5%), doch
substantieel hoger zijn dan in de daaraan voorafgaande jaren. In vergelijking met de afname in de groei van de totale
bedrijfsinvesteringen in vaste activa van 9% in 1986 naar
4,5% in 1987, ontwikkelt het midden- en kleinbedrijf zich
op deze markt redelijkgoed. De investeringen in machines
laten samen met die in wegtransportmiddelen de grootste
groeivertraging zien, hetgeen voor wat de machines betreft samenhangt met de teruglopende investeringen in de
energiesectoren; wat de wegtransportmiddelen betreft is
de oorzaak gelegen bij de incidenteel forse uitbreiding van
de investeringen in kleine vrachtauto’s in 1986, waardoor
in 1987 een stabilisatie verwacht mag worden. De investeringen in bedrijfsgebouwen blijven omvangrijk toenemen,
hetgeen duidt op een optimistische verwachting van de
economische ontwikkeling. De investeringen in woningen
nemen evenals in 1986 met 2% toe. Weliswaar daalt het
aantal in aanbouw te nemen woningen, maar er treedt onder invloed van verbeterde inkomensvooruitzichten en
2) CBS, Nationale Rekeningen, meerderen jaren.
3) Th. v.d. Berg e.a., Exporterende mkb in Industrie en groothandel,
EIM, Zoetermeer, 1986.

de rente-ontwikkeling – een verschuiving op van gesubsidieerde – naarvrije-sectorwoningen. De vernieuwbouw
neemt in 1987 toe doordat de gesubsidieerde verbetering
van zowel voor- als na-oorlogse woningen wordt opgevoerd. De investeringen van de overheid lopen opnieuwterug en wel met 3%. Deze achteruitgang is voor een belangrijk deel geconcentreerd bij de waterbouwkundige
werken van het rijk. Ook de bezuinigingen van de lagere
overheden doen zich hier gelden: minder kantoorpanden
etc. De weg- en waterbouwkundige werken van de lagere
overheid blijven daarentegen wel op peil omdat hettweede
terugploegprogramma zich op deze sector concentreert.

Sectorontwikkelingen
In grove lijnen ontwikkelen de sectoren zich in 1987
overeenkomstig het patroon van 1986. Een lichte teruggang in de groei zal in alle sectoren optreden met uitzondering van de horeca, het vervoer en het verzekeririgswezen, en de zakelijke en overige dienstverlening, waar een
lichte groeiverbetering wordt verwacht. Ten opzichte van
de jaren 1983-1985 zijn de grootste verbeteringen te constateren in de bouwnijverheid en de detailhandel waar de
afzet gemiddeld per jaar afnam met respectievelijk
– 0,5% en – 3%. Ook de auto-, tweewieler- en reparatiesector en het verzekeringswezen en de zakelijke en overige dienstverlening laten thans een substantiate verbetering zien.
Tabel 4. Afzetvolume-ontwikkeling in het midden- en kleinbedrijfin 1983-1985 en 1986 en 1987in procentuele mutaties ten opzichte van het voorafgaande jaar a)
Sector

1983-1985

1986

1987

2
-0,5
2,5
-3
0,5
0,5
2

3,5
3,5
4
1,5
1,5
4
2

3
3
3,5
1
2
3
2,5

en overige dienstverlening

0,5

2,5

3

Midden- en kleinbedrijf

1

3

3

Industrie
Bouwnijverheid en -installatiebedrijven
Groothandel

Detailhandel
Horeca
Auto-, tweewieler- en reparatiesector
Vervoer
Verzekeringswezen, zakelijke

a) Afgerond op 0,5%.

b) Gemiddeld per jaar.

Voor 1987 wordt verwacht dat de afzet van het middenen kleinbedrijf in de Industrie met 3% zal toenemen, hetgeen een groeivertraging is ten opzichte van 1986. Het
grootbedrijf daarentegen laat een groeiversnelling zien.
Deze tegengestelde ontwikkeling is te verklaren uit de afzwakkende binnenlandse afzetgroei, terwijl de export bij
het midden- en kleinbedrijf slechts eenzelfde groei zal vertonen als in 1986. De afzwakking van de groei concentreert zich vrijwel volledig bij de voedings- en genotmiddelenindustrie. Ondanks de teruglopende afzet van investeringsgoederen, zal – onder invloed van toenemende exporten – de groei van de afzet van de metaalindustrie in
1987 gelijk kunnen blijven aan die in 1986. Dit geldt ook
voor de overige industriele sectoren, met dien verstande
dat de chemie zich zelfs door een goede exportontwikkeling wat beter zal ontwikkelen.
Ook de afzetgroei van de middelgrote en kleine bouwen bouwinstallatiebedrijven zal in 1987 enigszins minder
zijn dan in 1986. Deze afzwakkende groei komt op conto
van de wat achterblijvende investeringen in bedrijfsgebouwen, het onderhoud van woningen en de teruglopende
overheidsinvesteringen. Hoewel het aantal in aanbouw te
nemen woningen met 2.000 daalt, neemt het bouwvolume
daarvan licht toe. Dit is het gevolg van een verdere pakketverschuiving in de richting van al dan niet gesubsidieerde
koopwoningen. In 1987 zullen er 3.000 woningen meer in
34

Het midden- en kleinbedrijf knoopt de eindjes op creatieve
wijze aan elkaar
(foto Ad Visual)
de vrije sector in aanbouw worden genomen. Voor de vernieuwbouw wordt verwacht dat zich een lichte stijging zal
voordoen door een verhoging van het programma van de
stadsvernieuwing.
Naar verwachting zal de afzet van de midden- en kleinbedrijven in de groothandel in 1985 met 3,5% toenemen.
Het groeipatroon zal echter wel afwijken van dat uit 1986.
Vooral de groei in de afzet van investeringsgoederen zal
afnemen, terwijl er van de toenemende buitenlandse handel, zowel van de uit- als invoer, een positieve impuls zal
uitgaan. Enige vertraging zal er optreden in de afzetgroei
van de groothandel in consumptiegoederen en met name
die van voedings- en genotmiddelen.
De nominale omzet (exclusief btw) van het midden- en
kleinbedrijf in de detailhandel zal in 1987 gelijk blijven op
f. 51 mrd. In volume gemeten zal er een stijging optreden
van 0,5%, welke evenwel door een prijsdaling van 0,5%
teniet gedaan zal worden. In de midden- en kleinbedrijven
in de voedings- en genotmiddelendetailhandel zal ruim
f. 21 mrd. worden omgezet en in de detailhandel in duurzame en overige consumptiegoederen bijna f. 30 mrd. Bij
een marktaandeelverlies dat niet zo groot is als in 1986
daalt de omzet bij het midden- en kleinbedrijf in de
voedings- en genotmiddelendetailhandel met 0,5%. Voor
de midden- en kleinbedrijven in de detailhandel in duurzame en overige consumptiegoederen wordt verwacht dat er
opnieuw een marktaandeelverlies zal optreden. Gegeven
de toenemende consumptieve uitgaven voor kleding,
overige duurzame goederen en overige goederen, zal er
een volumestijging van de omzet te verwachten zijn van
1,5%.
In 1987 lijkt het midden- en kleinbedrijf in de horeca een
gunstige afzetontwikkeling te kunnen doormaken, omdat
ten gevolge van de toename van de reele beschikbare inkomens de consumptieve bestedingen in de horeca verder
kunnen toenemen. Eveneens kunnen door de aanhoudende produktiegroei in de bedrijvensector de zakelijke bestedingen in de horeca verder stijgen. Wat de – in1986negatieve – ontwikkeling van de toeristische bestedingen van
buitenlanders in Nederland betreft, wordt verwacht dat deze zich in 1987 zal ombuigen naar een lichte stijging. Voor
de horecabestedingen welke voortvloeien uit de vakanties
van Nederlanders in Nederland, wordt door de verdere
sterke groei van de toeristische bestedingen van Neder-

Tabel 5. Produktie, arbeidsproduktiviteits- en werkgelegenheidsontwikkeling in net midden- en kleinbedrijf in 1983-1985 en
1987 en 1987, mutaties in procenten per jaar
Produktie
19831985

1986

1987

19831985

Vervoer

2,5
-0,5
3
-3,5
0
1
3

3,5
4
5
1,5
1,5
4,5
2,5

3,5
3,5
4
1
2
3,5
2,5

4
1
2
0
0
2
2

Verzekeringswezen, zakelijke en
overige dienstverlening

-0,5

2,5

3

Midden- en kleinbedrijf

1

3,5

Totale bedrijvensector

2

2

Industrie
Bouwnijverheid en intallatiebedrijven
Groothandel
Detailhandel
Horeca
Auto- tweewieler- en reparatiesector

19831986

1987

1985

1986

2.5
1,5
2,5
1,5
1
1,5
1,5

2,5
3,5
2,5
1
1.5
1,5
2

-1,5
-1,5
0,5
-3
0,5
-1
0,5

1
2,5
2
0,5
0
3
1

1,5
0
0
0
0,5
2
1

-0,5

1

1,5

0,5

2

2

3,5

2

2

2

-1

1,5

1

2 a 2,5

3

0,75

1,25

-1

1,25

1

landers in het buitenland een daling voorzien.
Met afzetvolume van de midden- en kleinbedrijven in de
auto, tweewieler- en reparatiesector zal in 1987 iets minder sterk (3%) groeien dan in 1986 (4%). De verkoop van
nieuwe personenauto’s voor of particulier gebruik zal zich
onverminderd voortzetten. Een groot deel hiervan moet
worden gezien als vervangingsaankopen. Er zal een groeivertraging optreden in de verkopen van personenauto’s
voor zakelijk gebruik. Voor de tweedehands-verkopen
wordt een verdere stijging verwacht. De reparatie-activiteiten en onderhoudswerkzaamheden zullen een positieve
impuls krijgen van de verplichte periodieke autokeuring,
die in 1987 de auto’s van drie jaar en ouder betreft. De verkoop van autobrandstoffen zal ondanks een toenemend
jaarkilometrage, en een verdere toename van het autopark een groeivertraging ondergaan omdat de prijzen van
de brandstoffen weer zullen gaan stijgen. Het lichte herstel
in de tweewielerbranche zal zich komend jaar min of meer
kunnen voortzetten.
Het midden- en kleinbedrijf in de vervoerssector zal in
1987 met 2,5% toenemen. Zowel het beroepsgoederenvervoer over de weg als de scheepvaart (kleine handelsvaart en binnenvaart) ondervinden positieve impulsen van
de toenemende Internationale handel als van de gunstige
binnenlandse economische ontwikkeling. Bovendien zal
het eigen vervoer door bedrijven verder afnemen en worden uitbesteed aan daarvoor gespecialiseerde bedrijven.
Een versterkte groei in 1987 lijkt mogelijk voor het
midden- en kleinbedrijf in het verzekeringswezen, de zakelijke en overige dienstverlening. Deze groei zal zich sterker manifesteren op het expansieve terrein van de uitzendbureaus en computer-servicebedrijven. De makelaardij en
het verzekeringswezen zal zich verder gunstig kunnen
ontwikkelen door de aantrekkende koopwoningmarkt ten
gevolge van de gunstige inkomensontwikkeling en de dalende financieringslasten.

Werkgelegenheid
en arbeidsproduktiviteit

Arbeidsvolume in arbeidsjaren

Arbeidsproduktiviteit

__

De produktiegroei in het midden- en kleinbedrijf overtreft de afzetgroei in zowel 1986 als 1987 met een half procent. Enerzijds is dit een gevolg van het achterblijven van
de ontwikkeling van de vaste bedrijfskosten bij het verloop
van de afzet (betere bezettingsgraad), anderzijds speelt
ook de toename in de voorraden een rol. Dat de ontwikkeling van de produktie door het mkb die van het totale bedrijfsleven ovetreft, kan voornamelijk worden toegeschreven aan de negatieve ontwikkelingen in de grootschalige
energiesector. In de Industrie (exclusief olie-industrie) blijft
de ontwikkeling van de produktie in het MKB zelfs achter
bij die in het grootbedrijf.
De grotere produktiegroei in het midden- en kleinbedrijf
vertaalt zich in 1987 evenwel niet in een grotere creatie

1987

van arbeidsplaatsen, omdat de arbeidsproduktiviteitsontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf sneller verloopt
dan in het grootbedrijf. De groei van het aantal banen in
het midden- en kleinbedrijf bedraagt in 1987 circa 30.000,
hetgeen overeenkomt met een toename van het arbeidsvolume met 17.000 arbeidsjaren. Hierdoor komt de
totale werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf op
1.656.000 arbeidsjaren. Ter vergelijking nam in de periode
1983-1985 het arbeidsvolume gemiddeld per jaar met
16.000 arbeidsjaren af. In 1986 zijn er echter relatief veel
meer arbeidsplaatsen in het midden- en kleinbedrijf tot
stand gekomen, te weten 24.000 arbeidsjaren of 40 a
45.000 banen. De arbeidsproduktiviteitsontwikkeling in
het midden- en kleinbedrijf is ten opzichte van de jaren
1982-1983 in het geheel gelijkgebleven: 2% per jaar (label
5)Per sector varieert dit nogal. Terwijl bij de midden- en
kleinbedrijven in de industrie de groei van de arbeidsproduktiviteit afzwakt in de jaren 1986 en 1987, isbijdeandere sectoren juist sprake van een accres. Dit verschil kan
voor een belangrijk deel verklaard worden uit de conjunctuurfase waarin de sector zich bevindt. Immers, de arbeidsproduktiviteitsontwikkeling is in de opgaande fase
groter dan in de neergaande fase, waar ‘labour hoarding’
(onder andere bij zelfstandigen) een veel voorkomend verschijnsel is. Zodra de bezettingsgraad weer redelijk is,
neemt de arbeidsproduktiviteitsstijging weer af. In de detailhandel blijkt de aanpassing van het arbeidsvolume aan
de omzet bij de kleinere winkels zelfs trager te verlopen
dan bij de grote 4). Terwijl bij de midden- en kleinbedrijven
in de industrie reeds in 1984 een produktieherstel optrad,
was dit bij de kleine en middelgrote bedrijven die op de binnenlandse markt zijn gericht (o.a. bouwnijverheid, detailhandel) eerst in 1986 het geval.
Het verschil in arbeidsproduktiviteitsontwikkeling tussen het grootbedrijf en het midden- en kleinbedrijf in 1986
laat zich praktisch volledig verklaren uit de ontwikkelingen
in de grootschalige energiesector, welke de totale arbeidsproduktiviteitsontwikkeling nogal drukken. Voor 1986 is de
ontwikkeling in de tertiaire diensten en de bouwnijverheid
mede bepalend voor de hogere arbeidsproduktiviteit in het
midden- en kleinbedrijf. Na de jaren 1983-1985, waarin
over een breed front arbeidsplaatsen verdwenen, zien we
dat zich in 1986 en 1987 in alle sectoren in elk geval de
werkgelegenheid wordt gehandhaafd en in verscheidene
sectoren uitbreiding plaatsvindt.

Winstgevendheid
De kostprijs per eenheid produkt zal in 1987 met 1 °/o da-

4) A.R.ThurikenA. Kleyweg, Labour productivity and cyclical effects
in the retail industry, EIM, 1985.

Tabel 6. Bijdrage aan de kostprijsontwikkeling van de afzet
in het midden- en kleinbedrijf per kostencategorie, in
procenten
1983-1985

1987

1986

mutatie gemid-

mutatie ten opzichte van

deld per jaar

voorafgaand jaar

Kostprijs
Waarvan:
– grond- en hulpstoffen

– energie
– loonkosten
– kapitaalkosten
– overige kosten
Winstmarge a)

-1,4
-0,6

0,7
0,1
0.1
-0,2
0,7

Afzetprijs a)

_ 1

-2

1,5

-0,6
-0,1
0
-0,3
0

0,4

-0,3
-0,1

1,25

2

0,25

-0,75

0,5

-0,75

a) Afgerond op 0,25%.

label 7. Enige indicatoren van de winstgevendheid in het
midden- en kleinbedrijf
1983-1985
Ontwikkeling winst uit onderneming

Ontwikkeling gemiddeld reele beschikbare inkomen van de zelfstandige
Arbeidsinkomensquote

8,5
4,5
90,4 a)

1986
13
8
86,0

1987
3,5
1,5
86,5

a) 1983.

len, hetgeen voornamelijk valt te verklaren uit de lagere
kosten voor grond- en hulpstoffen en lagere rente. In tegenstelling tot het jaar 1986 zal de daling van de eerste
kostenpost geringer zijn, waardoor ook de kostprijs in zijn
geheel iets minder sterk zal dalen dan in 1986. Van de
loonkosten zal niet langer een opwaartse druk op de kostprijs uitgaan. De loonsom per werknemer zal in 1987 naar
verwachting toenemen met 1,8%, hetgeen geringer is dan
in 1986 toen er nog een toename van 2,7% werd gerealiseerd. Oorzaken daarvan zijn lagere sociale lasten voor de
werkgever en een iets lagere contractloonstijging, welke
tot stand kan komen onder invloed van de deflatoire ontwikkeling. In vergelijking met de periode 1983-1985 zijn de
dalende grond- en hulpstoffen opvallend, hetgeen samenhangt met de dalende dollarkoers en de lagere prijzen op
de internationale grondstoffenmarkt (zie label 6).
In 1987 zullen onder invloed van de internationale concurrentie de prijzen onder druk staan zodat de winstmarges nauwelijks zullen toenemen. Konden in de periode
1983-1985 nog grote winstmarges in het buitenland worden gehaald, thans blijkt dat niet langer mogelijk en moet
zelfs met lagere winstmarges worden gecalculeerd:
– 0,5% in 1987. Op de binnenlandse markt ligt de situatie
precies andersom. In 1986 en 1987 is er sprake van een
groei in de winstmarge, welke hoger ligt dan in de periode
1983-1985, zij het dat in 1987 de ruimte veel geringer lijkt
te zullen zijn dan in 1986. Gewezen dient te worden op een
zekere prijsstarheid naar beneden, waardoor er meer mogelijkheden liggen voor de ondernemers om winsten te behalen. In dit verband heeft Nooteboom empirisch aangetoond dat in de detailhandel de winstmarges toenemen bij
stijgende consumptieve bestedingen en dat bij een kleiner
wordend marktaandeel – zoals in het midden- en kleinbedrijf – de winstmarges weer enigszins worden gedrukt 5).
Er kunnen verscheidene indicatoren worden gehanteerd
voor de winstontwikkeling in het midden- en kleinbedrijf
(zie label 7).
Alle indicatoren wijzen op een afzwakkende groei in de
winstgevenheid in 1987 len opzichte van zowel het jaar
1986 als de daaraan voorafgaande drie jaar. Ondanks de
verdergaande groei in de produktie blijkt het niet langer
mogelijk de winstmarges zodanig te slellen dal een daarmee in de pas lopende winsl te boeken valt. Er zijn evenwel uitzonderingen: in de aulo-, Iweewieler- en reparaliebedrijven zal een omvangrijke winststijging ( +13,5%) ge36

realiseerd kunnen worden. Oil geldt ook voor de bouwnijverheid (+ 8%), waar de hogere arbeidsproduktiviteil in
1987 vertaald kan worden in een stijgende winstmarge. De
arbeidsinkomensquote in hel midden- en kleinbedrijf is
sinds 1983 geslaag gedaald, doch zal in 1987 een lichte
slijging vertonen. In vergelijking mel het grootbedrijf is de
daling in het midden- en kleinbedrijf veel beperkter van
aard. De arbeidsinkomensquole in hel groolbedrijf zal in
1987 op 81 uitkomen, terwijl in 1983 deze zich op 89 bevond. Dat het grootbedrijf in het gehele tijdvak 1983-1987
tot een betere winstgevendheid komt, is gelegen in de samenstelling naar secloren; de grole winstgevendheid in de
Industrie in de afgelopen periode was len gunste van het
grootbedrijf, terwijl het midden- en kleinbedrijf, gericht op
de binnenlandse markl, mel veel lagere winslcijfers genoegen moesl nemen. Bovendien was de arbeidsproduktivileilsonlwikkeling in hel groolbedrijf, in elk geval voor de
jaren 1983-1985, groter en kon het grootbedrijf, dal slerk
exportgericht is, profiteren van de ruime winslmogelijkheden op de Internationale markten.
Het reele beschikbare inkomen van de zelfstandige (in
1986: f. 43.980) zal in 1987 nog slechts toenemen met de
omvang van de prijsdaling van de gezinsconsumptie:
1,5%. Deze ten opzichte van de voorafgaande jaren geringe toename wordt naast de geringe winsten uit de bedrijfsvoering negatief bemvloed door de laslenverzwaringen in
de vorm van geringere fiscale ondernemersfacilileiten.
Met name de afschaffing van de voorraadaftrek en verlaging van de vermogensaflrek van 4% naar 1 % doet het beschikbaar inkomen van de zelfstandige met 1,8% of
f. 816, – per zelfstandige dalen. De aftrek op basis van de
voorraad is met name in de handelssectoren (waaronder
groot- en detailhandel) van grote betekenis, omdal de
voorraad hier vaak beduidend groler is dan hel (eigen)
ondernemingsvermogen.
Het vervallen van de regeling inzake de negalieve aanslag van de WIR heeft tol gevolg dat in 1986 circa f. 185 en
in 1987 circa f. 320 per zelfstandige gederfdwordl. Deconsequenlies van dil beleid drukken overigens slerk op de
laagsle inkomensniveaus. Circa 23% van de zelfstandigen worden lol de minimale inkomenslrekkers gerekend
mel een reeel beschikbaar inkomen van f. 10.600 in 1985.
Juisl deze groep ziet zijn posilie mede door hel genoemde
beleid mel 12% slerk teruglopen. De invloed van de btwverhoging per 1 oktober 1986 leidt tot een geringe daling
van de produktie mel 0,4% over 4 jaar. Als verondersleld
wordl dal de lonen niel mel de prijscompensatie zullen stijgen blijft de winsl onveranderd 6).

Besluit_____________________
Nu de economie zich, ondanks de slerk gedaalde olieprijzen, dollarkoers en staatsopbrengslen op een min of
meerslabielgroeipad lijkt tebevinden, kan het midden-en
kleinbedrijf ook meer groeien. Bleef in de periode
1983-1985 de groei van de produktie in het midden- en
kleinbedrijf achler bij die in hel groolbedrijf, in de jaren
1986 en 1987 liggen de rollen omgekeerd. Naast de positieve impulsen van de binnenlandse bestedingen op de afzet van hel midden- en kleinbedrijf en met name de detailhandel, tellen ook de negatieve onlwikkelingen in de groolschalige energieseclor len gevolge van de dalende olieprijzen.
Wat de winstgevendheid betreft, scoort over hel gehele
lijdvak 1983-1987 hel groolbedrijf beduidend beler. Oorzaken daarvoor zijn onder meer gelegen in de fasering van
de economische groei. Hel groolbedrijf kon zijn winslen op
de exportmarkt verruimen len tijde van de hoog gewaardeerde dollar, toen het midden- en kleinbedrijf nog niet
echt aan herstel loe was vanwege de achlerblijvende bin5) B. Nooteboom, A mark-up model of retail margins, Applied Economics 1985, jg. 17, biz. 647-667.
6) EIM, Het midden-en kleinbedrijf in 1985en 1986en vooruitzichten
voor 1986-1990, Zoetermeer, 1986.

nenlandse bestedingen. Thans, bij een veel lagere dollarkoers, is de concurrentie op de buitenlandse markt veel
geringer en op de binnenlandse markt zeker ook beperkt.
Daar komt bij dat de arbeidsproduktiviteitsstijging in het
grootbedrijf in de eerste jaren van het herstel relatief hoog
was, en die van het midden- en kleinbedrijf overtrof. Thans
ligt het midden- en kleinbedrijf iets voor wat de arbeidsproduktiviteitsstijging betreft. Ter vergelijking zijn de lonen
aanvankelijk minder of geheel niet gestegen, en daarna
geleidelijk dan wel nadrukkelijk toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat de grote bedrijven, met de hoge arbeidsproduktiviteit meer konden profiteren van de lage loonstijging
dan het kleinere bedrijf dat zich in de periode van herstel
geconfronteerd zag met alweer sterker stijgende lonen.
Een belangrijke negatieve impuls op de winstgevendheid bij de zelfstandige ondernemers komt voort uit de
lastenverzwaring ten gevolge van het kabinetsbeleid. De
veel geringer wordende voorraad- en vermogensaftrek is
hier de belangrijkste factor. Ofschoon het midden- en
kleinbedrijf zijn aandeel aan de werkgelegenheidscreatie
min of meer evenredig vervult – en als het aantal banen
wordt geteld in plaats van het arbeidsvolume, loopt het
midden- en kleinbedrijf zelfs voorop – moet de werkloosheidssituatie nog als bedroevend worden ervaren. Men
mag niet versagen dit probleem als centraal vraagstuk te
stellen voor zowel overheid als sociale partners.
Alhoewel dienaangaande een concrete doelstelling is
vastgelegd in het regeerakkoord, lijkt het belang van de
werkgelegenheid ondergeschikt te worden aan het financieringstekort. Een bredere kijk op de positie van ‘s lands
economie leert evenwel dat we al jaren te maken hebben
met structureel grote betalingsbalansoverschotten en een
al jaren toenemende liquiditeitsquote, hetgeen duidelijke
signalen van onderbestedingen zijn. Waarom wordt hier
niet op ingespeeld? Het bedrijfsleven ziet kennelijk gegeven de marktontwikkeling niet meer mogelijkheden tot investeren. De vraag rijst dan ook hoe deze te stimuleren. Alleen aandacht voor de winstgevendheid van het bedrijfsleven is niet toereikend. Er zullen betere marktperspectieven moeten worden gecreeerd. De bestedingen moeten
toenemen. Hoewel een belangrijker impuls blijft uitgaan
van een exportgroei, zal toch meer aandacht moeten uitgaan van de bestedingen van de consumenten. Gegeven
de inkomensontwikkeling grijpt de consument zijn kans
wel en stijgen de comsumptieuitgaven, zij het dat een be-

langrijk deel wegvloeit naar het buitenland door de sterk
toenemende uitgaven aan duurzame consumptiegoederen en buitenlandse reizen. Het effect op de binnenlandse
markt wordt daardoor afgeremd.
Een betere spreiding van de inkomensgroei zal gegeven
de bestedingspatronen van de verschillende inkomenscategorieen kunnen leiden tot een groter effect op de binnenlandse produktie. Waarom niet meer aandacht te besteden aan beleid gericht op verlaging van de loon- en inkomstenbelasting of verlichting van de sociale lasten voor
de werkgevers welke volgens het CPB tot interessante
werkgelegenheldsimpulsen leidt 7). Wel stelt het hoge financieringstekort grenzen aan deze beleidsoptie. De
overheid verklaart het financierings- of spaartekort tot
ideologie en wenst geen voortrekkersrol te vervullen om
de onderbesteding weg te werken. Er liggen vele mogelijkheden in de overheidsinvesteringssfeer om de beschikbare gelden op de kapitaalmarkt aan te wenden voor produktieve investeringen (infrastructuur, onderwijs e.d.), waar
op korte, maar zeker op lange termijn het particuliere bedrijfsleven van zal kunnen profiteren. De overheidsinveseringen worden teveel gezien als kasuitgaven en niet als
vergroting van economiscne kapitaalgoederenvoorraad of
potentieel. Bovendien is gebleken dat overheidsinvesteringen leiden tot complementaire investeringen door het
bedrijfsleven 8).
Kortom, de economie loopt het risico minder arbeidsplaatsen te creeren, nu verdiende gelden in het buitenland
worden geinvesteerd en niet in het binnenland. Bovendien
bemvloedt dit de binnenlandse inkomenscreatie en daarmee de financiering van de rijksoverheid negatief. De ontwikkeling van de binnenlandse economie, het midden- en
kleinbedrijf inbegrepen, mist hierdoor kansen om een grotere bijdrage te leveren aan de schepping van
werkgelegenheid.

Huub Peelers
Wim Verhoeven
Joop Vianen.

7) CPB, Centraal Economisch Plan 1986 en EIM, op.cit.

8) H. Roodenburg, Overheidsinvesteringen en economische groei,
CPB, onderzoeksmemorandum nr. 10, 1986.

Zonnige tijden voor het midden- en kleinbedrijf.

Auteurs