debat
Van Damme nog niet bekeerd – Rolf Schöndorff
Jammer. Even heb ik gedacht dat Eric van Damme zich eindelijk
dan toch had bekeerd tot het ruime, formele, subjectivistische welvaartsbegrip. Dit meende ik te lezen in zijn column in ESB 4512,
waarin hij opgave 4 van het eindexamen vwo 2007 bespreekt. Ik
heb me volgens Van Damme vergist. “Van bekering is geen sprake.
Ik heb nooit een ander welvaartsbegrip geleerd, nooit een ander
gebruikt, nooit een ander gedoceerd.†stelt hij in zijn naschrift.
Terwille van de lezer die zich afvraagt wat hier aan de hand is:
het gaat om de manier waarop welvaart wordt gedefinieerd in het
concept voor een nieuw examenprogramma economie havo/vwo.
Dit concept is afkomstig van een commissie onder leiding van Coen
Teulings. Ook Eric van Damme maakte van de commissie deel
uit. Aanvankelijk hanteerde het concept een aantal definities van
welvaart door elkaar. Inmiddels zijn we zover dat expliciet afstand
wordt genomen van bijvoorbeeld het bbp als welvaartsmaatstaf.
Welvaart, zo zegt het concept nu, is gelijk aan de som van consumenten en producentensurplus. Het surplus zoals in het concept
examenprogramma naar voren gebracht, wordt afgeleid met behulp
van een vraag- en aanbodgrafiek. Het bevat bijgevolg alleen geprijsde goederen en laat goederen zonder prijs buiten beschouwing,
zoals bijvoorbeeld collectieve goederen en zaken als het milieu.
Alleen behoeften die kunnen worden uitgedrukt in koopkracht spelen mee, terwijl deze koopkracht ook nog eens ongelijk is verdeeld.
Er is alle aanleiding het examenprogramma te verbeteren en de
commissie Teulings heeft hiervoor een aantal nuttige  andreikingen
h
gedaan, maar dit is een niet aanvaardbare verslechtering ten
opzichte van het huidige programma, dat het ruime welvaartsbegrip
centraal stelt. Ik ben hartstochtelijk pleitbezorger van het formele,
ruime welvaartsbegrip: welvaart is de mate waarin wordt voorzien
in de behoeften van consumenten door omgang met schaarse
alternatief aanwendbare middelen. Een definitie die het subjectieve
karakter van de behoeften respecteert en die in zich draagt dat het
in de economie om meer gaat dan op geld waardeerbare zaken. Het
gaat om een formeel begrip in die zin dat alles ertoe behoort wat
geacht wordt ertoe te behoren. (Heertje, 2007)
De omschrijving impliceert eveneens dat men de behoeften van
de ene groep van consumenten niet kan vergelijken met die van
een andere groep consumenten. Vervelend, lastig voor onderÂ
zoekers die met behulp van kosten-batenanalyse hapklare beleidsÂ
adviezen willen geven aan de politieke besluitvormers. Die de
plussen en minnen in euro’s willen kunnen uitdrukken en uitrekenen of er een positief of negatief saldo is. Ik stel daar tegenover
dat er zaken zijn die niet in euro’s kunnen worden uitgedrukt,
zoals bijvoorbeeld de waardering voor een leefbare omgeving, een
schoon landschap. Onjuist, stelt Van Damme. Moderne economische technieken stellen ons in staat ook die zaken op geld te
waarderen. Hij verwijst daarbij o.a. naar Hanemann (1994) die er
met behulp van de contingent valuation techniek achter komt hoe
mensen  ijvoorbeeld geluid inder waarderen. Wat Van Damme
b
h
niet vermeld is dat Hanemann in hetzelfde artikel deze Âechniek
t
sterk relativeert: “While I believe in the feasibility of using
c
 ontingent valuation to measure people’s value for the environment,
I do not mean to  dvocate a narrow benefit-cost analysis for all
a
environmental policy decisions, nor to suggest that everything can
or should be quantifiedâ€.
604
ESB
5 oktober 2007
Ook laat hij onvermeld de vernietigende kritiek die Diamond en
Hausman (1994) in hetzelfde nummer aan dit type empirisch
onderzoek hebben gewijd. Hun conclusie luidt: “We believe that
contingent valuation is a deeply flawed methodology for measuring
non-use values, one that does not estimate what its proponents
claim to be estimatingâ€.
Tot zover het wel of niet tot geldbedragen kunnen herleiden van
behoeften van consumenten.
Maar is dit nu niet typisch een geval van academische haarkloverij
of een semantische kwestie? Volgens mij zeker niet. Het gaat er in
wezen om dat economen en met name economische beleidsadviseurs oog hebben voor hun beperkingen. Dat zij en ook de samenleving hun uitspraken weten te relativeren en dat bij de besluitÂ
vorming het primaat bij de politiek ligt.
Van Damme schrijft nooit een ander dan het ruime welvaartsbegrip
te hebben geleerd en gebruikt. Dit is aantoonbaar onjuist. Leest u
even mee?
• “…dat wil zeggen het maximaliseren van de totale welvaart, de
som van consumentensurplus en winst…†en “…de totale welvaart
bestaat uit de som van producentenwinsten en het consumentenÂ
surplus.†(1998)
• “De Ramsey-prijzen maximaliseren wel het surplus van de
mobiele bellers maar daarmee nog niet automatisch het totale
consumentensurplus (…) of de welvaart.†(2002)
• “Geen wonder dat deze week zowel Schiphol als de Raad voor
Verkeer en Waterstaat ertoe opriep snel meer ruimte te creëren. De
wedstrijd tussen economie en milieu moet snel beëindigd worden,
met de economie als winnaar.†(2005)
• “De bescheiden ambities met betrekking tot het consumentensurplus zijn opmerkelijk: was de hele operatie niet bedoeld om
lagere prijzen en meer welvaart te realiseren?†(2005)
En nu maar wachten tot Van Damme zich echt bekeert.
LITERATUUR
Damme, E. van (1998) Concurrentievervalsing door de overheid. Tilburg: CentER for Economic Research.
Damme, E. van (2002) Regulering van de markt voor
mobiele telefonie, in: Dalen, H. van en F. Kalshoven (red)
Meesters van de welvaart. Amsterdam: Balans.
Damme, E. van (2002) Regulering van de markt voor
mobiele telefonie. ESB 87(4382), 800–805.
Damme, E. van (2005) De prijs van lawaai. Algemeen
Dagblad, 2 juli.
Damme, E. van (2005) Kosten-batenanalyse liberalisering
elektriciteitsmarkt gewenst. ESB, 90(4464), D7–D10.
Diamond, P.A. en J.A. Hausman (1994) Contingent
Valuation: Is some number better than no number? The
Journal of Economic Perspectives, 8(4), 45-64.
Hanemann, W.M. (1994) Valuing the environment trough
contingent valuation. The Journal of Economic Perspectives,
8(4),19-43.
Heertje, A. (2007) Echte Economie. Nijmegen: Valkhof Pers.
debat
Met discussie beter begrip welvaartsbegrip – Eric van Damme
Rolf Schöndorff vleit mij door te laten zien dat hij gepoogd heeft
een aantal van mijn artikelen en columns serieus te lezen. Die
populariserende publicaties doen niets anders dan standaardtechnieken uit de internationale literatuur toepassen op microeconomische beleidsproblemen in Nederland, waarbij steeds het
consumentensurplus centraal staat. Veel te vaak blijft in onze
beleidsdiscussies dit cruciale element van welvaart nog buiten
beschouwing. Ik hoop daarom dat velen in Schöndorffs voetsporen
zullen treden, en dat ik hen wel zal kunnen overtuigen.
Belangrijker dan mijn eigen schrijfsels of overtuiging is echter de
vraag hoe goed economieonderwijs op de middelbare school te
garanderen. Hoe scholieren de basisbegrippen uit de economie en
de economische wetenschap bij te brengen en hen daardoor een
beter inzicht in het functioneren van de maatschappij te geven?
Bescheidener: hoe te voorkomen dat die scholieren een verkeerd
beeld krijgen van waar het in de economie om gaat? De discussie
gaat hierover, waarbij het begrip welvaart als scharnier functioneert.
In het huidige, verouderde, examenprogramma worden twee
zeer verschillende welvaartsbegrippen gehanteerd: het enge
welvaartsbegrip, gerelateerd aan het bbp per hoofd en het ruime
Hennipmaniaanse dat betrekking heeft op de mate waarin de
behoeften bevredigd worden. Ons intuïtieve begrip sluit beter aan
bij het tweede: als we mogen kiezen in welke samenleving we ons
vestigen, oriënteren we ons eerder daarop dan op de financiële
waarde van de markttransacties. Omdat niet alles dat van waarde
is via de markt verhandeld wordt, sommige markttransacties
slechts dienen om ongunstige uitgangssituaties te corrigeren, en
niet altijd alle kosten worden meegenomen, kan bezwaarlijk worden volgehouden dat bbp per hoofd een goede welvaartsmaat is.
Mijn ervaring met scholieren en economiestudenten is echter dat
deze boodschap niet goed, of helemaal niet, overgekomen is, met
alle gevaren van dien. Het misverstand dat economen proberen
(de groei van) het bbp per hoofd te maximaliseren is ook bij het
grote publiek wijdverbreid. Dit wijst op het tekortschieten van het
huidige economische onderwijs, en de noodzaak tot actie.
Klaarblijkelijk krijgt het ruime welvaartsbegrip en de rol die dat
speelt in de economie, of in de economische politiek te weinig
aandacht, of is dat begrip te lastig te doorgronden. Bij dat laatste
speelt zeker ook een rol dat haar pleitbezorgers, zoals Heertje en
Schöndorff, de zaak moeilijker voorstellen dan zij is. Wat moeten
we aan met de constatering dat het “gaat om een formeel begrip in die zin dat alles ertoe behoort wat geacht wordt ertoe te
behoren� Sommigen hebben behoefte aan sex met kinderen, of
dieren; anderen willen Geert Wilders vermoorden, of Nederland
omvormen tot een islamitische staat. Hoe houden we rekening met
de mate waarin deze behoeften bevredigd worden?
Mensen willen wat ze willen en het ruime welvaartsbegrip is
daarom subjectivistisch, maar dat wil niet zeggen dat men de
behoefte van de ene consument nooit kan vergelijken met die
van een andere. Als Adam, met Eva als tegenpartij, vrijwillig een
appel voor een peer ruilt, heeft Adam klaarblijkelijk meer behoefte
aan een peer dan aan een appel, terwijl voor Eva het omgekeerde
geldt. Hoe men het ook wendt of keert: hier vindt een vergelijking plaats. Mijn conclusie is dat het ruime welvaartsbegrip meer
aandacht verdient, maar dat het die aandacht alleen zal krijgen
als aan minstens twee voorwaarden voldaan is: het begrip wordt
geconcretiseerd, en het wordt ontdaan van de verhullende en misleidende mist die eromheen hangt.
Op het microniveau van specifieke markten is dergelijke concretisering mogelijk. In een partiële analyse geeft het consumentensurplus precies weer in welke mate de behoeften op deze markt
bevredigd worden. Goed begrip van micro-economisch beleid is
alleen met kennis van dit surplus mogelijk. Zo stelt Neelie Kroes:
“Consumer welfare is now well established as the standard the
Commission applies when assessing mergers and infringements
of the Treaty rules on cartels and monopoliesâ€. Het concept heeft
het voordeel van de eenvoud, zodat het middelbare scholieren kan
worden bij gebracht. Als zij het in partiële context kennen, zullen
ze het ook in andere contexten herkennen. Op zijn minst kan dan
verwacht worden dat ze aan de bel trekken als dat surplus niet
benoemd wordt. Dit was bijvoorbeeld het geval in het examen van
dit jaar, waarop leerlingen gevraagd werd te beoordelen of sluiting
van een luchthaven gewenst was, zonder dat daarbij het nutsverlies van de reizigers ter sprake kwam.
Terecht, en in lijn met de internationale wetenschappelijke literatuur, definieert de commissie Teulings, in een marktcontext, de
t
Âotale welvaart overigens als de som van het consumentensurplus
en het productensurplus, dat wil zeggen als de mate waarin de
waarde van de productie de kosten daarvan overstijgt. Producenten
zijn immers ook consumenten. Zo komt ook het bbp weer in beeld,
en zo bezien is het nieuw voorgestelde begrip een welkome brug
tussen de twee bestaande. Schöndorff maakt een belangrijke
denkfout. Uit het feit dat de commissie Teulings haar welvaartsbegrip in een marktcontext illustreert, leidt hij af dat het concept
alleen in die context gedefinieerd is. De stelling dat het concept
alleen geprijsde goederen bevat en dat goederen zonder prijs buiten
beschouwing blijven, is onjuist. De individuele (of collectieve)
betalingsbereidheid is ook voor niet marktgoederen een goed gedefinieerd begrip, het gaat immers slechts om de vraag naar indifferentie tussen twee toestanden. Een belangrijke vraag is hoe die
betalingsbereidheid in het geval van niet-marktgoederen bepaald
kan worden. Schöndorff poneert hier slechts “Ik stel daar tegenover
dat er zaken zijn die niet in euro’s kunnen worden uitgedruktâ€. Deze
stelling is theoretisch niet houdbaar. Empirisch is de vraag hoe iets
dat bestaat zichtbaar en meetbaar gemaakt kan worden. De discussie tussen Hanemann en Diamond/Hausman, waarnaar Schöndorff
verwijst, maakt zeker duidelijk dat hier voetangels en klemmen
liggen en dat naïeve methoden geen garantie op succes bieden.
De lezer kan zich zelf een oordeel vormen. Wel moet hij bedenken
dat die discussie gevoerd werd tegen de achtergrond van de ramp
met de Exxon Valdez in Alaska en dat sommige deelnemers aan
dat debat destijds als experts en adviseurs voor bepaalde betrokken partijen zijn opgetreden. Dat het destijds lastig was de waarde
van de milieuschade te bepalen impliceert niet dat het onmogelijk
is om nu, bijvoorbeeld, de waarde van een natuurgebied als het
Naardermeer te bepalen, op zijn minst bij benadering. De wetenschap heeft vooruitgang geboekt en niet alle problemen zijn even
ingewikkeld. Categorisch stellen dat iets niet kan, is niet wetenschappelijk, beneemt scholieren het zicht op de wetenschappelijke
methode, en belemmert de vooruitgang. Eppur si muove.
ESB
5 oktober 2007
605