ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
De onbetaalde sector
Met de hardnekkigheid een betere zaak waardig, steekt
telkens weer de idee van een gegarandeerd basisinkomen
voor ieder die niet wil of kan werken, in de publiciteitsmedia de kop op. Tot de jongste voorstanders van het
garanderen van een arbeidsloos inkomen heeft zich onlangs ook de voorzitter van de Voedingsbond FNV,
Cees Schelling, verklaard. Hoewel in zijn eigen vleeswarensector tijdens de loonpauze toeslagen voor vuil en
onaangenaam werk noodzakelijk zijn om het werk nog
gedaan te krijgen, is hij van mening dat het recht op
basisloon de werking van de arbeidsmarkt zou kunnen
vergemakkelijken. Helaas is er in bijna alle sectoren
heel wat werk te doen, waarvoor een psychische beloning
in de vorm van arbeidsvreugde niet erg toereikend is.
Het recht op een basisinkomen zou daarom leiden tot een
drastische terugval van de produktie en/ of tot een sterke
verhoging van de arbeidskosten. Beide ontwikkelingen
lijken niet datgene in te houden waar de Nederlandse
economie op dit moment behoefte aan heeft.
De gedachte aan een recht o p basisinkomen is Schelling
ingegeven door zijn wens de stigmatisering van inactieven
te doorbreken. Omdat het er in een stelsel van gegarandeerd inkomen niet toe doet of iemand niet wìl of niet kan
werken, wordt het inactief zijn teallen tijdegelegitimeerd.
Het is de vraag of niet op minder ingrijpende manier en
met minder ongunstige neveneffecten een oplossing kan
worden gevonden voor degenen die gebukt gaan onder de
doem van het niet-actief zijn.
In plaats van het legitimeren van inactiviteit denk ik
dan aan het stimuleren van activiteit. Als in de publieke
of marktsector geen arbeidsplaats kan worden gevonden,
zou meer dan nu gebeurt kunnen worden gedacht in de
richting van werk in de onbetaalde sector. Vrijwilligerswerk kan zowel vanuit individueel als maatschappelijk
gezichtspunt een heel zinvol alternatief zijn. Economen
en politici hebben echter in het algemeen weinig oog voor
onbetaald werk 1). Hun gezichtsveld beperkt zich tot wat
er in de markt- en publieke sector gebeurt. De economie
van de onbetaalde sector is nog goeddeels onontgonnen
terrein. In hoge mate lijkt o p dit gebied te gelden: wat niet
meet, wat niet deert.
Door het Ministerie van C R M is onlangs een poging
ondernomen om te komen tot een inventarisering en
beleidsbepaling inzake het vrijwilligerswerk in Nederland 2). Uit daarvoor gebruikte gegevens van het Sociaal
en Cultureel Planbureau blijkt dat bijna 40% van de
Nederlandse bevolking boven de 18 jaar (ca. 3,8 mln.
personen) wel eens vrijwilligerswerk verricht. Het kan
daarbij gaan om zulke uiteenlopende activiteiten als
burenhulp, bejaardenverzorging en kinderopvang en onbetaald werk in de politiek, op godsdienstig gebied, in
het onderwijs, hobby of sport. Opmerkelijk echter is dat
de deelname aan vrijwilligerswerk door degenen die geen
betaalde werkkring hebben (W.O.gepensioneerden, werklozen, arbeidsongeschikten) aanzienlijk lager ligt dan bij
beroepsbeoefenaars. Arbeidskracht die zou kunnen worden ingezet voor werk dat persoonlijke bevrediging en
maatschappelijk nut oplevert, blijkt ongebruikt te worden
gelaten.
Hoe verhoudt zich nu het onbetaalde werk tot arbeid in
de betaalde sfeer? O m te beginnen moet worden geconstateerd dat sociale dienstverlening in toenemende mate een
staatsaangelegenheid is geworden. De uitbouw van de
verzorgingsstaat na de tweede wereldoorlog heeft ertoe
geleid dat vele vormen van dienstverlening die voordien
in de onbetaalde sector plaatsvonden, zijn geprofessionaliseerd en geïnstitutionaliseerd. De rol van de vrijwilliger
ESB 13-8-1980
is sterk teruggedrongen. Ongetwijfeld waren aan deze
ontwikkeling vele positieve kanten verbonden. Thans
echter beginnen velen zich af te vragen of de professionalisering en bureaucratisering niet te ver zijn voortgeschreden 3). Professionalisering is immers beslist niet
altijd een ga;antie gebleken VOO; kwaliteitsverbetering.
De sterke ookomst van b.v. zelfhulo~roeoenoo allerlei
terrein wijsi erop dat lacunes in de iulp’verle~ingzijn
gevallen die door professionele hulpverleners niet konden worden opgevuld. De verzorgingsstaat lijkt in de
welzijnssector soms zijn doel voorbijgeschoten 4).
O m daarin verandering te brengen, moet echter een
jarenlange trend van afschuiven en afkopen van verantwoordelijkheid in de sociale sfeer worden omgebogen.
Het feit dat de uitbreiding van de kwartaire sector thans
o p financiële grenzen stuit, hoeft daarbij niet uitsluitend
als ongunstig te worden opgevat. Het zou een extra
stimulans kunnen betekenen voor activiteiten in de onbetaalde sector 5 ) . We zullen slechts even moeten wennen aan de idee dat ook zonder economische groei maatschappelijke vooruitgang kan worden geboekt. De substitutie van betaalde naar onbetaalde arbeid die zich onder
invloed van de hoge arbeidskosten reeds geruime tijd in
de secundaire en tertiaire sector voltrekt (doe-het-zelf,
afnemende dienstverlening) zou zich nu ook in de kwartaire sector kunnen gaan manifesteren.
Voor de inactieven zou daarbij een belangrijke rol kunnen zijn weggelegd. Barrières, zoals dreigend verlies van
uitkeringen, moeten dan echter uit de weg worden geruimd. Daarnaast moet worden gerekend op een zekere
weerstand van de kant van de officiële hulpverlening
(vergelijk de weerstand die in delen van de officiële
medische wereld heerst tegen alternatieve geneeswijzen
en die van de gangbare landbouw tegen de alternatieve).
Hoewel het dikwijls om aanvullende vormen van dienstverlening zal gaan, zouden soms betaalde functies op de
tocht kunnen komen staan. In die zin zijn van de kant van
de vakbeweging dan ook al waarschuwende geluiden
gehoord tegen een uitbreiding van het vrijwilligerswerk.
Voorzichtigheid is inderdaad geboden.
Een belangrijk punt is dat een goede organisatie van het
vrijwilligerswerk in het leven wordt geroepen. Bij veel
inactieven lijken drempelvrees en een afwachtende houding te bestaan, die misschien niet zo gemakkelijk kunnen
worden overwonnen. Maar het is de moeite waard een
voortdurend groter wordende groep uit een sociaal
isolement te halen en te betrekken bij maatschappelijk
zinvol werk.
L. van der Geest
I) Onbetaald werk omvat ook huishoudelijk werk. Zie over
enkele economische aspecten daarvan: H. Priemus. Over de
huishoudelijke sector, ESB, IOjanuari 1979ende daar genoemde
literatuur. Ik beperk me hier echter tot vrijwilligerswerk.
2) Ministerie van CRM, Vrijwilligersheleid. Eerste deelrapport
van de Interdepartementale Commissie Vrijwilligersbeleid.
Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1980.
3) Zie b.v. A. C. M. de Kok. Welzijn uit balans, ESB, 30 januari
1980.
4) Zie ook J . A. A. van Doorn en C. J . M. Schuyt (red.), De
siagnerende verzorgingssiaat, Boom, Meppel, 1978.
5) Een aardig boekje hierover is: Meerten ter Borg, Maurits
Henkemans en Erik-Hans Klijn, Toekomsi van de verzorgingssiaai, Studiestichting voor radikale politieke vernieuwing(PPR).
Amsterdam. 1980.
885