Ga direct naar de content

De demografische tijdbom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 9 1994

Arbeid

De demografische tiidbom
De sterke groei van de
paard gegaan met een
En nu de werkloosheid
tikt een demografische

werkgelegenheid in de afgelopen jaren is niet gehogere arbeidsparticipatie van oudere mannen.
toeneemt, verslechtert hun positie verder. Hier
tijdbom.

Van belang is daarnaast de ontwikkeling per leeftijdsklasse: in de afgelopen jaren zijn, betrekkelijk ongemerkt, de eerste stappen naar de
vergrijzing van de arbeidsmarkt gezet
(tabel 2). Alvorens iets dieper op de
positie van ouderen in te gaan, sta ik
eerst stil bij de verhouding tussen
werkloosheid en uitkeringen.

… maar ook van werkloosheid
Soms wordt gesteld dat de toename
van de werkgelegenheid van de afgelopen vijf jaar in minder dan een jaar
weer teniet is gedaan2. Dat is niet helemaal juist (zie tabel 3). Het probleem van de Nederlandse arbeidsmarkt zit dieper: de werkloosheid
ontwikkelt zich ongunstiger dan de
werkgelegenheid,
en de uitkeringen
hebben weer de neiging zich ongunstiger te ontwikkelen dan de werkloosheid.

verschil aan het toenemende aantal
zelfstandigen is te danken. Gezien de
nieuwe definitie van de beroepsbevolking gaat het hierbij voor het merendeel om ‘echte’ banen: baantjes
van minder dan twaalf uur per week
worden niet langer meegerekend. In
deze zesjarige periode is ook de
werkgelegenheidsgraad
fors toegenomen: van 52,5% naar 56,9% van de
potentiële beroepsbevolTabel 2. Jaarlijkse mutatie arbeidsparticipatie
king (de bevolking van
naar leeftijdsgroep (in %), 1987-1993
15-64 jaar). De werkloosheid daalde eerst,
Beroepsbev.
Werkloosh.
Werkgel.
maar steeg in 1993 zo
-2,7
-2,4
-4,0
snel dat het gemiddelde
15-24 jaar
Sterke groei werkgelegenheid. ..
+2,4
+1,0
+2,5
in 1993 (481.000) nage25-44 jaar
+4,0
+3,9
noeg gelijk is aan dat
+3,9
45-64 jaar
In de periode 1987-1993 is de werkvan 1987 (485.000 pergelegenheid met 667.000 personen
Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking.
sonen); in procenten
toegenomen, dat wil zeggen met
van de beroepsbevol111.000 personen per jaar. Ondanks
De werkgelegenheidsgroei
was tot
king is de werkloosheid wel gedaald.
eerdere verwachtingen was er ook in
en met vorig jaar zeer robuust. De ge1993 nog van een (geringe) groei
weldige werkgelegenheidstoename
Wat zijn de structurele ontwikkelinsprake, met 40.000 personen. In sepover de hele periode ging per saldo
gen die achter deze macrocijfers vertember 1993 voorspelde het CPB nog
echter nauwelijks gepaard met een
scholen gaan? Meestal wordt daarbij
een daling van 18.000 personen. Het
werkloosheidsdaling
en zelfs met enigekeken naar de positie van bepaalCBS vermeldt dat een deel van dit
ge stijging van het aantal werkloosde ‘doelgroepen’ die
heidsuitkeringen. Indien we dat laatop de arbeidsmarkt in
Tabel 1. Relatieve arbeidsmarktpositie van verschilste wat nader bezien valt op hoezeer
lende groepen, 1987 en 1993 (gem. Nederland = 100)
een achterstandsposiin 1993 het aantal uitkeringen voor
tie verkeren, zoals
Niet-actievenl
Werkloosheid/
ontslagwerklozen sneller toenam dan
vrouwen, etnische minberoepsbevolking
werkgelegenheid
dat van alle geregistreerd werklozen
derheden of jongeren.
1987
1993
1987
1993
ouder dan 25 jaar. Indien we aanneIn tabel 1 wordt de remen dat er bij de werklozen jonger
latieve ontwikkeling
141
138
146
164
Vrouwen
dan 25 jaar relatief weinig ontslagvan de werkloosheid
141
123
165
165
Leeftijd 15-24 jaar
werklozen zijn, is dit een aanwijzing
en de participatiegraad
131
133
70
62
45-64 jaar
voor een mogelijke verdere verslechvoor een aantal groe132
117
Minderhedena
375
390
tering van de relatie werklozenluitkepen gepresenteerd,
167
155
230
205
Opleiding BO
waarbij het nationale
154
152
138
175
VO
gemiddelde op 100 is
106
112
103
101
LBO
gesteld. Per saldo blijkt
1. Het jaar 1987 is gekozen vanwege defi67
68
65
61
MBO
nitiekwesties.
De beroepsbevolking
is rede situatie voor vrou46
45
70
HBO+
74
cent door het CBS geherdefinieerd
als iewen en jongeren sterk
der die twaalf uur of meer werkt dan wel
verbeterd en die voor
7,5
8,5
Werkloosheid
(%)
voor zo’n periode werk zoekt. Terwille
etnische minderheden
61,5
57,3
Participatiegraad
(%)
van de vergelijkbaarheid
zijn door het
achteruitgegaan. Ook
CBS de cijfers conform deze definitie tot
ongeschoolden zagen
a. Turken, Marokkanen,
Surinamers, Antillianen en mensen
en met 1987 omgerekend.
hun positie verder verafkomstig uit overige Middellandse
Zee-landen.
2. Zie bij voorbeeld NRC Handelsblad,
Bron: berekend naar CBS, Enquête beroepsbevolking.
hoofdredactioneel,
28 januari 1994.
slechteren.

Nu het CBS de eerste cijfers over
werkgelegenheid en werkloosheid in
1993 heeft gepubliceerd, is het mogelijk de balans op te maken van een
periode die enerzijds één van de
meest succesvolle perioden van werkgelegenheidsgroei was, terwijl anderzijds de structurele problemen van
onze arbeidsmarkt sterker dan ooit
aan het licht kwamen. In deze korte
bijdrage zal de blik worden gericht
op de periode 1987-1993 waarbij in
het bijzonder aandacht aan de positie
van ouderen zal worden geschonken.

ringen. Dit zou eens te meer een
voortzetting zijn van een al langer
waarneembare trend. In februari 1988
waren er 1,36 maal zoveel werkloosheidsuitkeringsgerechtigden
als geregistreerd werklozen; in februari 1993
waren het er al 1,67 maal zoveel.

Steeds minder oudere
mannen werken
Hoewel dit verschijnsel vele oorzaken heeft, is een van de belangrijkste
die van de positie van ouderen op de
arbeidsmarkt. Helaas vermeldt het
CBS voor 1993 nog geen cijfers van
ouderen volgens de nieuwe definities, maar over 1992 zijn deze wel beschikbaar. De indruk die ze geven is
dat ondanks de sterke toename van
de arbeidsparticipatie in de afgelopen
jaren met name de positie van oudere mannen is verslechterd. In 19871992 daalde de participatiegraad van
mannen boven de 50 jaar, ondanks
de sterke verbetering van de werkgelegenheid. En in 1985-1991 bleef het
aandeel niet-werkenden in de beroepsbevolking van 50-64 jaar constant, terwijl dat van jongeren bijna
halveerde. Hetzelfde is het geval met
de aandelen langdurig werklozen in
het werkloosheidsbestand.
Ouderen
hebben, kortom, weinig van de gouden werkgelegenheidsperiode
in ons
land geprofiteerd, terwijl nu hun positie het eerst verder verslechtert. Ten
dele is dit een specifiek Nederlands
fenomeen: met België en Luxemburg
hebben wij de laagste arbeidsparticipatie van ouderen (zowel mannen als
vrouwen) in de EG (42%, tegen 50%
in de EG gemiddeld en 56% in WestDuitsland). In feite zijn deze cijfers
nog vertekend door het grote aandeel zelfstandigen onder de werkende ouderen. Dat komt wel heel pregnant naar voren als we de arbeidsmarktsituatie van mannen tussen de
60 en 65 jaar nader bezien (tabel 4).
Nog maar 8% van deze oudere
mannen werkt in een min of meer
Tabel 4. Arbeidsmarktpositie

mannen, 1992, in % bevolking
Zelf-

In loondienst
<35u
60-64 jaar
Totaal

a

>35u

standig

Werk-

Buiten

loos

ber. bev.

b

8b

8

1

80

5

58

9

4

24

3

a. Aantal uren per gebruikelijke
werkweek.
b. Schatting op basis van 1991.
Bron: CB,S, Enquête Beroepsbevolking.

ESB 9-2-1994

voltijdse baan in loonTabel 3. Arbeidsmarktontwikkelingen (1987-1993,
gem. mutatie x 1000per jaar)
dienst. In feite kan
dus gesteld worden
1987-’92
1992-’93
1987-’93
dat de leeftijd van uittrede op de NederWerkgelegenheid
landse arbeidsmarkt
126
personen
40
111
-Sb
de facto niet meer 65
84
aIbeidsjarena
70b
jaar is. Wat is de oorWerkloosheid
zaak van deze situatie?
werklozen
-15
70
-5
Er lijkt van een combiwv geregistreerd
25-64 jr.
55
c
natie van ‘pull’- en
-11
uitkeringen
2c
72
c
‘push’-factoren sprake
wvWW
90
te zijn3. In groten getale hebben arbeidsorgaa. Banen.
b. Eerste helft 1993 ten opzichte van idem 1992.
nisaties ouderen, met
c. Januari-november
1993 ten opzichte van idem 1992.
een ongunstige proBron: CBS.
duktiviteitlbeloningsverhouding uit het arsociale-zekerheidsstelsel
ontbreekt
beidsproces gestoten. Hoewel het imdeze dimensie. Wellicht is niet alleen
mers geenszins bewezen is dat met
de macro replacement rate (de gemidhet klimmen der jaren de produktividelde verhouding tussen uitkering en
teit daalt, is wel zeker dat de loonkosten met de leeftijd toenemen. De
relevante beloning) een belangrijke
‘pull’ wordt daarbij gevormd door regraadmeter voor de werking van de
arbeidsmarkt. Ook de factoren die de
latief gunstige uittredingsarrangemenloonlproduktiviteitsverhouding
van
ten. Die zullen vooral verklaren dat
in de jaren tachtig de participatieouderen beïnvloeden en het totstandkomen van mogelijkheden voor pengraad van hoger opgeleiden het
sioenopbouw die niet op het eindmeest is gedaald, en eveneens dat
loonbeginsel zijn gebaseerd, zijn van
het aandeel werkende zelfstandigen
bij de 60-64-jarigen vier maal zo
groot belang 4. Zolang de huidige gunstige uitkeringsarrangementen
voor
groot is als gemiddeld.
in het bijzonder deze groep bestaan,
valt echter van arbeidsorganisaties
Tijdbom
geen sterk ontwikkeld ‘ouderenbeleid’ te verwachten. Ze zullen daarin
In het verdere verloop van de jaren
niet snel investeren, wanneer vanuit
negentig kan deze lage participatie
de individuele optiek het alternatief
van ouderen ons nog lelijk opbreken.
goedkoper is. De eerste zet moet dus
Het CBS verwacht dat er in de komenvan de overheid komen.
de tien jaar 600.000 vijftigers bij zuIHet voordeel van ‘ontgroening’
len komen. Als de structurele verhouen ‘vergrijzi ng’ is dat je ze ziet aandingen op de arbeidsmarkt blijven
komen. Alle kans voor een gunstige
zoals nu het geval is, zal deze ontwikbeleidsreactie!
keling als een loden last op ons drukken. Een eenvoudig rekensommetje
Pieter Boot
leert dat bij de huidige arbeidsparticipatieverhoudingen
en uitkeringsDe auteur is werkzaam bij het Ministerie
afhankelijkheid, uitsluitend om demovan Economische
Zaken. Hij schrijft dit artigrafische redenen het aantal uitkekel op persoonlijke
titel. Met dank aan
ringsgerechtigden in de komende
Henk Lindner en Jan van Eck.
twintig jaar met 40 tot 50% zal toenemen. In de huidige discussie over het

3. Een uitvoerig overzicht over de situatie
van ouderen is te vinden in Ministerie van
SZW, Kwartaalbericht Arbeidsmarkt
1993, nr. 3 en OSA, Werkdocument
112,

Vervroegd uittreden of ouderenbeleid,
1994.
4. SCP, Ouderen tussen pensioen en bijstand, Rijswijk, 1992.

Auteur