Ga direct naar de content

Blokvorming, interblokvorming en de restanten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 21 1988

Blokvorming, interblokvorming
en de restanten
Het Internationale economische bestel is aan sterke veranderingen onderhevig. Binnen de
EG heeft het integratieproces een nieuwe impuls gekregen terwijl ook elders in de wereld
een proces van nauwere economische samenwerking aan de gang is. Deze ontwikkeling
heeft verstrekkende gevolgen voor afzonderlijke landen. Daarbij is duidelijk dat niet alle
landen in gelijke mate profiteren. Met name bepaalde categorieen ontwikkelingslanden
zouden buiten de boot kunnen vallen.

PROF. DR. F. VAN DAM*
De Internationale economische structuren veranderen
snel: Europa integreert, de EG en de Comecon hebben besloten tot onderhandelingen, Brazilie en Argentinie hebben afgesproken tot een gemeenschappelijke markt te komen, Japan en de VS overwegen een vrijhandelsverdrag te sluiten en
zo zijn er nog vele andere voorbeelden te noemen. ledereen
gordt zich ten strijde om deze vernieuwingen tegemoet te treden: bedrijven fuseren, departementen openen informatiebalies en de toegangsprijzen van congressen waar dit alles
wordt besproken stijgen exponentieel.
De gevolgen voor de ontwikkelingslanden zullen groot zijn
en zullen in belangrijke mate hun toekomstige plaats in de wereldeconomie bepalen. Toch lijkt ditde politici die zich binnen
en buiten het parlement met het ontwikkelingsvraagstuk bezighouden te ontgaan. Toen tien jaar geleden schimmige debatten werden gevoerd over een fictieve nieuwe intemationale economische orde overtroefden zij elkaar in betrokkenheid
en met verklaringen van steun. Nu er echt iets gebeurt op het
gebied van economische structuren zwijgen zij – op een enkeling na – als het graf.
Bij de veranderingen die thans in de Internationale economische betrekkingen plaatsvinden kunnen de vragen worden
gesteld door welke krachten deze worden veroorzaakt, hoe
de nieuwe patronen er zullen uitzien en ten slotte wat dit betekent voor de positie van de ontwikkelingslanden.

Oorzaken van veranderingen

____

In de Internationale handel tekent zich een aantal veranderingen af, zoals een trendmatige daling in de groei van het
handelsvolume en het formeren van economische blokken.
De groei van de Internationale handel was in de periode
1965-1973 per jaar 8,8%, van 1973-1980 4,4% en van 19801986 3,0%1. De jaren 1986 en 1987 gaven een herstel te zien,
maar het is onduidelijk of dit incidenteel dan wel structureel
zal zijn.
De formering van vrijhandelsblokken heeft enerzijds tot
doel het economisch verkeer tussen economieen van gelijk
niveau te bevorderen en anderzijds deze te beschermen tegen concurrentie van andersoortige economieen. Recent zijn
eerste stappen gezettot ‘interblokvorming’, waarmee bedoeld
wordt het maken van afspraken op het terrein van handel tussen blokken onderling. Aan deze trends ligt een reeks van factoren ten grondslag.

ESB 21/28-12-1988

In de eerste plaats zijn de lokatie van produktie en de lokatie van consumptie in toenemende mate gaan samenvallen.
Dit wordt primair veroorzaakt door veranderingen in de produktieprocessen. Zo zijn in vele takken van Industrie de loonkosten een geringer deel van de totale produktiekosten gaan
uitmaken. Dit betekent dat voor deze industrieen verplaatsing
van produktie naar lage-lonenlanden niet langer lucratief is en
dat derhalve veel bedrijven hun produktie terughalen naar de
industrielanden. Ohmae schat dat in de westerse Industrie het
percentage loonkosten gemiddeld is teruggelopen van rond
25 procent een tiental jaren geleden tot vijf a tien procent
thans2. Drucker noemt als voorbeelden de kleinere geTntegreerde staalfabrieken in de VS waar de loonkosten zijn teruggebracht tot tien procent en de grotere textielfabrieken
waarin deze tot het niveau van tien a twaalf procent zijn gedaald3.
Een bijkomende factor is dat door toepassing van verbeterde technieken het gebruik van grondstoffen per produktieeenheid scherp is verminderd: in de metaalindustrie veelal gehalveerd. Dit betekent dat het voordeel om grondstoffen op
de plaats van winning te bewerken, is afgenomen.
De geringere loonkosten en het verminderen van de grondstoffencomponent maken het mogelijk de produktiekolom op
de plaats van consumptie te integreren. Deze integratie is
wenselijk om automatisering, robotisering en computerisering
van het produktieproces te vergemakkelijken.
Ten slotte zijn in de hedendaagse concurrentie aspecten
als ontwerp, servicing en marketing een steeds belangrijker
plaats gaan innemen. Deze elementen kunnen het beste behartigd worden op de plaats van consumptie en ook dat roept
de wenselijkheid op produktie- en consumptieplaats te laten
samenvallen.
In de tweede plaats blijkt dat het voortzetten van het traditionele patroon van Internationale arbeidsverdeling met de
daarbij behorende Internationale handel problemen oplevert.
Deze arbeidsverdeling is in de koloniale periode tot stand gekomen en de facto na de dekolonisatie gecontinueerd. Seers

* De auteur is als hoogleraar verbonden aan de Rijksuniversiteit
te Leiden en aan het Institute of Social Studies te Den Haag.
1. Bran: Tabellen Wereldbank.
2. K. Ohmae, Triad, Veen, Utrecht, 1985, biz. 19.
3. P.P. Drucker, The changed world economy, Foreign Affairs, jg.

1986, biz. 768; Loonkosten spelen steeds geringere rol, NRC Handelsblad, 12februari 1988.

1229

stelt dat de voortzetting van dit patroon te hoge kosten met
zich brengt in de vorm van hulpgelden, oninbare kredieten,
onrendabele investeringen en militaire presentie4. Zo goed als
het koloniale systeem is losgelaten vanwege de zware financie’le lasten, zo zal ook het neo-koloniale systeem in zijn opinie dienen te worden geliquideerd. Enkele concrete ontwikkelingen wijzen in de richting die Seers aangeeft: de omvang
van de hulpverlening stagneert, de commercie’le kredieten
aan de ontwikkelingslanden zijn teruggelopen en hetzelfde
geldt voor de particuliere investeringen.
Seers betrekt zijn zienswijze met name op Engeland en
bepleit het loslaten van de banden met de vroegere Britse
kolonien en een sterkere orientatie van Engeland op de EG.
Een bijkomende reden acht hij de toenemende concurrentie
die de westerse industrielanden ondervinden van de export
van industrieprodukten uit de derde wereld waartegen het
westen zich alleen kan beschermen door blokvorming afgeschermd door buitentarieven of andere handelsbarrieres.
De notie neo-koloniale arbeidsverdeling is in de jaren zeventig vervangen door het van strekking gelijke begrip ‘interdependentie’. De idee was dat rijke en arme landen beide baat
zouden hebben bij toenemende produktiespecialisatie en
handel. Erzou een wederzijdse afhankelijkheid ontstaan. De
derde wereld zou voor de rijke landen een groot afzetgebied
vormen voor technologisch hoogwaardige produkten.
Deze droom is door twee oorzaken verstoord. Zo werd al
spoedig duidelijk dat de ontwikkelingslanden veel sneller dan
was vermoed zelf tot hoogwaardige technologische produktie in staat zijn. China schiet thans – tegen hoge betaling voor ontwikkelde landen commerciele satellieten de ruimte in.
Een tweede oorzaak wordt gevormd door de schulden van de
ontwikkelingslanden, die vooral na 1975 sterk zijn toegenomen. Deze schulden betekenen dat veel ontwikkelingslanden
het merendeel van hun exportopbrengsten moeten gebruiken
voor rentebetaling en aflossing van schulden. Dit leidt tot terugvallen van de import door de ontwikkelingslanden en daarmede kwam een einde aan het – vooral door de OESO gepropageerde – interdependentie-ideaal.
In de derde plaats is er gerede twijfel gerezen over de stelling dat maximale economische groei alleen bereikt kan worden door een ‘outward-looking’ handelspolitiek. In de discussie overde keuze tussen ‘inward-‘ en ‘outward-looking’ groeistrategie is het accent verschoven van een keuze ten principale naar criteria voor een optimale combinatie – die per land
bepaald moet worden -van exportproduktie en produktie voor
eigen gebruik. Dat kan betekenen dat landen als Taiwan en
Singapore gediend zijn met arbeidsintensieve exportproduktie en China en Brazilie hun produktiecapaciteit primair op hun
thuismarkt moeten richten. Landen en economische blokken
met een bevolking van 200 miljoen inwoners of meer blijken
heel goed te floreren op basis van een grotendeels autarkische economic. Bovendien is een veelvuldige hemaling van
de ontwikkelingsstrategie zoals die door de Oostaziatische
landen is gevolgd niet mogelijk, eenvoudigweg omdat de
vraag op de wereldmarkt te kort schiet om de daaruit voortvloeiende stroom van arbeidsintensieve exportprodukten te
absorberen.
In de vierde plaats is er een aantal redenen waardoor de
markten voor exporteerbare goederen in de toekomst trager
zullen groeien. In dit verband is van belang dat de groei van
de wereldeconomie ver onder het niveau van de periode
1950-1980 is komen te liggen. Het is zeer de vraag of op den
duur het groeitempo weer zal stijgen, omdat historisch gezien
het huidige tempo als ‘normaal’ kan worden beschouwd en
dat van het tijdvak 1950-1980 als uitzonderlijk hoog.
Een bijkomende factor is dat in de rijke landen de bevolking nauwelijks meer toeneemt en voor de komende decennia in een aantal Europese landen daling van het bevolkingstal mag worden verwacht. Dit zal niet alleen effect hebben op
de omvang van de markt, maar ook op de aard van de te consumeren produkten. Stagnerende bevolkingsgroei gaat ge-

1230

paard met vergrijzing en een vergrijzende bevolking zal additionele koopkracht eerder besteden aan niet-importeerbare
diensten dan aan industrieprodukten.
Voor de toekomstige marktomvang is ten slotte van belang
dat de VS en de EG besloten hebben om de overproduktie
van landbouwprodukten in te perken. Dat zal kunnen, leiden
tot hogere intemationale prijzen voor landbouwprodukten
waardoor de produktie in de ontwikkelingslanden zal worden
gestimuleerd en de import door deze landen navenant zal afnemen.
In de vijfde plaats is er een behoefte ontstaan aan grotere
beheersbaarheid van de veranderingen in de international
economische patronen. Deze veranderingen vloeien voort uit
de snelle wijzigingen in de comparatieve kostenvoordelen die
het gevolg zijn van de veranderingen in de produktieprocessen en de verplaatsbaarheid van de produktiefactoren. Het
tempo van wijzigingen is mede verhoogd door de grotere toepassingsgerichtheid van recente technologieontwikkeling.
Deze heeft ertoe geleid dat het concreet toepassen van nieuwe technieken in produktieprocessen tot een fractie van de
tijd is teruggebracht vergeleken met twintig jaar geleden5.
Deze tempoveranderingen leiden tot snelle verplaatsing
van produktieprocessen metdaarbij behorend kapitaalverlies
en het optreden van werkloosheid. Vooral in Europa is deze
laatste taai door de traditioneel geringe mobiliteit van de arbeid. Beheersing en tempoverlaging van deze ontwikkelingen
kunnen niet op mondiaal niveau plaatsvinden, omdat daarvoor de instrumenten ontbreken. Beheersing, met name door
middel van handelsbarrieres, kan alleen tot stand komen op
nationaal niveau of per economised blok.

Nieuwe patronen
Hoe gaat het nieuwe patroon van intemationale economische structuren er uitzien? Tot voor kort was het moeilijk op
deze vraag een zinnig antwoord te geven, omdat er weinig
concrete stappen waren gezet. De afgelopen twee jaar hebben in dit opzicht een radicale verandering gebracht. Zowel
op het terrein van blokvorming als interblokvorming tekenen
zich thans duidelijke contouren af.
Blokvorming
Op het niveau van blokvorming betreft dit zeven eenheden
in de vorm van blokken van landen en van zeer grote individuele landen.
Noord-Amerika. In de VS is sinds een aantal jaren een discussie gaande over de wenselijkheid om te zamen met Canada en Mexico een vrijhandelsgebied te vormen. De eerste
concrete stappen zijn gezet in 1987 in de vorm van een verstrekkende handelsovereenkomst met Canada en een overeenkomst van beperkter aard met Mexico. Economische integratie van de drie landen lijkt op den duur voor de hand te
liggen; zij beslaan gedrieen het gehele Noordamerikaanse
continent, hebben lange gemeenschappelijke grenzen en er
is de facto reeds van integratie sprake. Wat dit laatste betreft,
kan worden opgemerkt dat het merendeel van de Canadese
bevolking dicht bij de grens met de VS woont en dat de economie van Canada zich steeds meer op de VS richt: 80 procent van de Canadese export gaat thans naar de Verenigde
Staten. Door de verkiezingsoverwinning van de conservatieve partij op 22 november jl. is de weg vrij om tot een definitief
handelsverdrag met de VS te komen. De relatie met Mexico
is gecompliceerder. Enerzijds zijn de banden met de VS op
economised gebied nauw, anderzijds zijn er fricties vooral op
terreinen als migratie, schulden en drugsverkeer. Het oplossen van deze problemen is moeilijk op interstatelijke wijze en
lijkt meer bereikbaar in een intrastatelijk kader. Recent zei Kis4. D. Seers, Wanted – a new map of the world en A different kind
of fortress mentality, The Guardian, 28 mei en 16 juli 1982.
5. Ohmae, op.cit., biz. 24.

singer: ‘The issues that we face in Mexico are almost all domestic in character”6. Verdergaande economische samenwerking lijkt in het vooruitzicht te liggen. Bush heeft zich positief uitgesproken over een vrijhandelsverdrag. De nieuwe
Mexicaanse president Salinas opereert behoedzaam: hij wil
een stap-voor-stap-samenwerking omdat hij vreest dat de VS
economised een te dominante partner zijn en hij wil schuldverlichting aan een handelsovereenkomst verbinden.
Zuid-Amerika. De kern van economische integratie in ZuidAmerika wordt gevormd door de akkoorden die tussen Brazilie en Argentinie in 1986 zijn gesloten en die in mei, juli en november 1987 verder zijn uitgewerkt. De akkoorden zijn vastgelegd in twaalf protocollen gericht op vrijmaking van handel,
maatregelen ter stimulering van investeringen en binationale
ondernemingen, alsmede gezamenlijk beleid inzake energie,
biotechnologie en vliegtuigbouw. Dit jaar is Uruguay, dat tussen beide landen ingekneld ligt, tot de akkoorden toegetreden. Tijdens een evaluatie in april van dit jaar bleek dat de uitvoering van de akkoorden traag verloopt en is overeengekomen deze op te waarderen tot verdragen. Bovendien
zijn aanvullende afspraken gemaakt op het gebied van vrijmaking van vrachtverkeer. In november zijn de drie landen
ten principale overeengekomen om met ingang van het jaar
2000 tot volledige economische integratie over te gaan. Naast
de verdragen tussen Brazilie, Argentinie en Uruguay is in juli
van dit jaar een handelsakkoord gesloten tussen elf Latijnsamerikaanse landen. Dit zijn naast de genoemde drie: Mexico, Chili, Colombia, Venezuela, Peru, Bolivia, Ecuador en Paraguay. Het akkoord betreft handel in goederen, thans ter
waarde van $8 miljard, waarvoor de aangesloten landen tot
onderlinge tariefverlaging hebben besloten.
Europa. De EG streeft ernaar per 1992 tot volledige vrijmaking van het economische verkeer te komen.
Comecon. In 1987 heeft de Comecon een werkprogramma aanvaard dat voorziet in verdere economische integratie
van de lidstaten. Gegeven de huidige onoverzienbare ontwikkelingen in het Oostblok is het moeilijk te schatten in welke
mate en in welk tempo dit zal worden gerealiseerd.
China. In het rapport Discriminate deterrence dat in januari van dit jaar door het Pentagon is opgesteld, wordt de verwachting uitgesproken dat China over 20 jaar, na de VS en
Japan, de derde plaats in de rij van wereldeconomische
machten zal innemen7. Volgens het met Engeland gesloten
verdrag zal in 1995 Hong Kong deel van China uitmaken. Bovendien claimt China de soevereiniteit over Taiwan. Het is onduidelijk of en wanneer deze claim gerealiseerd zal worden.
India. Hoewel trager groeiend dan China ontwikkelt India
zich door zijn grote bevolking, het overwinnen van de problemen in de voedselproduktie en de geleidelijk op gang komende industrialisatie tot een belangrijke economic.
Japan.
Naast deze grote landen en blokken is er een aantal ontwikkelingslanden met een economic van aanzienlijke betekenis waarvan onduidelijk is of zij aansluiting bij een bestaand
blok zullen zoeken, of tot eigen blokvorming zullen komen, of
individueel zullen blijven opereren. Zo heeft Turkije herhaaldelijk te kennen gegeven aansluiting bij de EG te wensen,
maar heeft de EG toetreding vooralsnog afgewezen. Hetzelfde geldt voor Marokko.
Hoe het patroon in Oost-Azie eruit zal gaan zien is onduidelijk. Door een aantal snel ontwikkelende landen is in 1967
de Asean (Association of South-East Asian Nations) opgericht met de bedoeling tot een mate van economische samenwerking te komen. De resultaten zijn vooralsnog gering. Het
lidmaatschap is beperkt tot de zuidelijke landen van OostAzie – Indonesie, Maleisie, Singapore, Thailand, Filippijnen die economised weinig complementair zijn, waardoor de basis voor concrete integratie ontbreekt. Binnen de Aseangroep
neemt Indonesie een bijzondere plaats in gegeven de grootte en bevolkingsgroei van dit land. Geschat wordt dat de In-

ESB 21/28-12-1988

donesische bevolking per 2005 een omvang van 340 milipen
zal hebben bereikt en zich op dat niveau zal stabiliseren .
Japans toekomstige rol in Oost-Azie is onzeker. Sinds het
aantreden van premier Takeshita werpt Japan zich herhaaldelijk op als woordvoerder van Oost-Azie9. Of dit een economisch vervolg zal krijgen is onduidelijk. Intussen neemt de
handel van Japan met de Oostaziatische landen snel toe. De
groei van de import van Japan uit Korea, Taiwan, Hong Kong
en Singapore steeg de afgelopen twee jaar van 27 procent
naar 50 procent. Korea importeert thans meer uit Japan dan
uit enig ander land en Japan is voor Korea, na de VS, de tweede afzetmarkt.
Interblokvorming
Naast de blokvorming heeft zich in 1988 een nieuw fenomeen ontwikkeld, namelijk het maken van afspraken tussen
blokken onderling: interblokvorming. Deze afspraken verschillen in karakter en intensiteit, maar beogen alle economische conflicten tussen de blokken te beperken of te voorkomen en van elkaars marktruimte en produktiefactoren te profiteren. De belangrijkste stappen naar interblokvorming zijn tot
op heden de volgende.
VS-Japan. Sinds vele jaren zijn er conflicten tussen Japan
en de VS waarbij Japan wordt verweten produkten op de VSmarkt te dumpen en de eigen markt te veel gesloten te houden. Dit heeft geleid – na lange onderhandelingen – tot bilaterale afspraken tussen de beide landen voor onder meer de
handel in landbouwprodukten en halfgeleiders, alsmede toegang van de VS tot de Japanse bouwmarkt. Aan het begin
van de jaren tachtig is de idee ontstaan dat de VS en Japan
als de twee grootste economieen van de wereld zouden moeten komen tot een ‘economic partnership’, zoals Mansfield het
noemde10. De redenering is dat economische conflicten voor
beide partijen schadelijk en riskant zijn, dat onderhandelingen
per markt te langzaam gaan, dat Japan en de VS beide te maken hebben met een toenemend protectionistische EG, dat
een aantal onderwerpen beter hanteerbaar wordt als onderdeel van een ‘pakket’ (non- tarifaire fricties, kapitaalverkeer,
intellectuele eigendom) en dat derhalve naar een meer algemene vorm van samenwerking moet worden gezocht. In januari 1988 heeft de gedachte van een Japans- Amerikaans
vrijhandelsverdrag nieuw momentum gekregen tijdens het
bezoek van Takeshita aan Washington. Afgesproken is dat
beide regeringen een studie zullen maken van de voor- en nadelen. In Tokio wordt dit onderzoek gedaan door de ministeries van Financien en van Handel en Industrie. In de VS door
de ‘International Trade Commission’. Het voorstel om tot samenwerking te komen heeft de afgelopen maanden steun gekregen van Kissinger en Vance1 . Ook Baker, die weinig vertrouwen heeft in de Uruguay Ronde, pleit voor bilaterale verdragen met de grote handelspartners van de VS. Bush heeft
in vage termen voor een verdrag met Japan gepleit.
EG-Comecon. Na tientallen jaren elkaar genegeerd te hebben is op 27 juni van dit jaar een verklaring ondertekend waarin beide organisaties elkaar officieel erkennen. Op 26 juli hebben de EG-ministers zich positief uitgesproken over besprekingen met de Sovjetunie over een economisch akkoord nadat Moskou te kennen had gegeven een vergaande economische en technologische samenwerkingsovereenkomst met
6. H. Kissinger, C. Vance, An agenda for 1988, Newsweek, 6 juni
1988, biz. 17.

7. Fitchett, China seen a new economic power, International
Herald Tribune, 13 januari 1988.
8. World Bank, World Development Report 1988, Oxford University Press, 1988, biz. 274.

9. M. Richardson, P.L. Smith, Japan, changing image, moves into
role as Asia’s advocate, International Herald Tribune, 27 juni 1988;
W. Burger, Japan reaches out, Newsweek, 12 September 1988.
10. C.H. Farnsworth, Idea of US-Japan accord on free trade gains,
International Herald Tribune, 16 augustus 1988.
11. Idem.

1231

de EG te willen sluiten. Deze besprekingen zijn begin november begonnen. In de afgelopen maanden hebben Duitse, Italiaanse, Franse en Nederlandse banken de Sovjetunie ruim
$ 11 miljard aan kredieten toegezegd.
Japan-China. Op 29 augustus jl. hebben Japan en China
een akkoord gesloten – na acht jaar onderhandelen – over investeringsbescherming. Volgens dit akkoord worden Japanse investeringen in China qua behandeling gelijkgesteld aan
Chinese bedrijven. In geen van de investeringsakkoorden die
China tot nu toe heeft gesloten is een zo vergaande formule
opgenomen. Japan is reeds China’s grootste handelspartner
(afgezien van Hong Kong) en kapitaalverschaffer. Verhoudingsgewijs zijn de Japanse investeringen in China daarbij
achtergebleven. In het kader van het investeringsakkoord
heeft Japan aan China een lening verstrekt van $ 6,5 miljard
voor financiering van infrastructurele werken.

Positie ontwikkelingslanden___________
De vraag is wat de blokvorming en de zich aandienende
interblokvorming voor betekenis hebben voor de positie van
de ontwikkelingslanden. In concrete termen: hoe be’invloeden
zij nun exportmogelijkheden en hun kans op het aantrekken
van investeringen.
De factoren die tot blokvorming leiden – produktie op de
consumptieplaats, het loslaten van het tradrtionele patroon
van arbeidsverdeling, een meer autarkisch beleid door grote
landen, trage marktgroei en de behoefte tot beheersbaarheid
– hebben naar hun aard alle een negatief effect op de export
van derde landen. Dit geldt ook voor de blokvorming als zodanig. Vrije interne handel beschermd door een buitentarief
of andere barrieres stimuleert de produktie binnen het blok.
Bovendien zal het integratieproces onvermijdelijk leiden tot
verdergaande protectie dan doorde individuele lidstaten. Immers, om tot integratie te komen moeten de lidstaten het eens
worden over bij voorbeeld de hoogte van het buitentarief of
milieucriteria en er zal altijd een trend zijn het tarief of de norm
van de lidstaat die de hoogste eisen stelt te volgen.
Integratie is een moeilijk proces, niet alleen economisch
maar ook juridisch, sociaal en politiek. Het gevolg zal zijn dat
de blik naar binnen wordt gewend. Als er hulpverlening wordt
gegeven of preferentiele maatregelen worden genomen dan
zullen deze in de eerste plaats de achtergebleven lidstaten
binnen het blok betreffen: in de EG lerland, Portugal en Griekenland. Het gevolg is dat de derde wereld buiten beeld raakt.
Aarts, voorzitter van de Tweede-Kamercommissie voor Ontwikkelingssamenwerking, sprak hierover recent in uiterst
sombere woorden12.
Interblokvorming, die neerkomt op een verdere vergroting
van de blokken, zal deze factoren versterken en een vergroot
negatief effect hebben op de exportkansen van derde landen.
Ook op de mogelijkheid voor derde landen om investeringen aan te trekken heeft de blokvorming een negatief effect.
Van hettotale bruto wereldinkomen beschikken de zeven genoemde blokken (niet meegerekend de potentiele uitbreiding
van de Latijnsamerikaanse integratie van drie naar elf) over
ongeveer 90 procent. Dit betekent dat de afzetmarkten binnen de blokken liggen en derhalve het beschikbaar kapitaal
voor investeringen zullen aantrekken. De overige tien procent
is grotendeels geconcentreerd in een beperkt aantal niet-blokgebonden landen (Indonesie, Turkije, Zuid-Afrika, Korea,
Saoedi-Arabie en enkele Europese landen), hetgeen betekent dat voor investeringen in de resterende ontwikkelingslanden zeer weinig overblijft.
Opgemerkt kan worden dat er tegenkrachten en fricties
aanwezig zijn. Zo zullen de trage economische groei, de bevolkingsstagnatie en de vergrijzing in Europa en de VS – en
tot op zekere hoogte in Japan – in de toekomst een geringere marktexpansie tot gevolg hebben. Een ander probleem is
dat India, China en de Comecon met structurele kapitaalte-

1232

korten te kampen hebben en uit derde landen kapitaal zullen
moeten importeren.
Voor dit soort tegenkrachten en problemen biedt de interblokvorming als het ware een oplossing op maat. Een overeenkomst tussen EG en Comecon betekent het op elkaar
aansluiten van EG-kapitaal en EG-technologie op Comeconmarktruimte en Comecon-grondstoffen. Hetzelfde geldt voor
een verband tussen enerzijds Japan en anderzijds China. De
conclusie moet zijn dat interblokvorming de kans voor derde
landen om investeringen aan te trekken verder verkleint.
Terugkerend naar de vraag wat dit alles voor de ontwikkelingslanden betekent is het zinvol deze landen in vier categorieen onder te verdelen.
De eerste groep bestaat uit de zeer grote landen die op
zichzelf een ‘blok’ vormen, zoals India en China, en de ontwikkelingslanden die in een blok participeren. Deze laatste
betreffen vooral Argentinie, Brazilie en Uruguay in het Zuidamerikaanse blok en Mexico in het Noordamerikaanse blok.
Al deze landen zijn ‘geborgen’ en profiteren mee van de blokvorming.
De tweede groep bestaat uit ontwikkelingslanden die niet
volledig tot een blok behoren, maar daarmee wel in toenemende mate banden onderhouden. In Zuid-Amerika betreft
dit de acht landen die te zamen met Argentinie, Brazilie en
Uruguay eerste stappen naar een vrijhandelsverdrag hebben
gezet. Dit zijn potentieel geborgen landen.
De derde groep betreft landen die banden met blokken onderhouden, maar waarvan het karakter overwegend eenzijdig is. Een voorbeeld is de associatieovereenkomst van een
groot aantal ontwikkelingslanden met de EG. De eenzijdigheid is dat de EG unilateraal de vrije toegang van produkten
uit de geassocieerde landen kan beperken of stoppen als
deze te zeer met produktie binnen de EG concurreren. Een
consequentie hiervan is dat de omvang en structuur van de
export van de geassocieerde landen naar de EG sinds het tot
stand komen van het associatieakkoord nauwelijks zijn veranderd.
Een vierde groep bestaat uit landen die geen verbanden
met blokken onderhouden. Sommige van deze landen gaat
het zeer goed, zoals Korea en Indonesie; de meeste verkeren in grote moeilijkheden, zoals Bangladesh, Birma en vele
Afrikaanse landen.
Vanuit de optiek van het ontwikkelingsvraagstuk is de blokvorming en de interblokvorming bedreigend voor de derde en
vierde groep ontwikkelingslanden, bij elkaar ongeveer 1,5 miljard mensen, zijnde rand 30 procent van de wereldbevolking.
Op die grond heeft Prins Claus ervoor gepleit dat in het kader
van de Uruguay-Ronde van de GATT normen en criteria worden geformuleerd voor de blokvorming zelve, voor de handel
tussen de blokken en voor de handel tussen niet-blokgebonden landen, steeds met de bedoeling om de positie van de
derde en vierde groep veilig te stellen13.
Hij hield dat pleidooi in maart van dit jaar. Sindsdien zijn
blokvorming en interblokvorming in een stroomversnelling geraakt, terwijl het er naar uitziet dat de Uruguay Ronde vele jaren gaat duren. Wachten op afspraken tijdens de Uruguay
Ronde kan derhalve betekenen dat zij als mosterd na de
maaltijd komen. Het zou daarom te prefereren zijn als doorde
blokken, door de blokvormende landen en bij de interblok-afspraken van meet af aan met de consequenties voor de derde en vierde groep ontwikkelingslanden rekening wordt gehouden. Als dat achterwege blijft zal structurele marginalisering van deze groepen ontwikkelingslanden optreden die hun
ontwikkelingsmogelijkheden zeer zal schaden.

Ferdinand van Dam
12. H.J.B. Aarts tijdens CDA-congres Schuldenlast, KIT, Amsterdam, 10 September 1988.

13. Toespraak voor de Society for International Development te
New Delhi, 25 maart 1988.

Auteur