Ga direct naar de content

Biotechnologie in de procesindustrie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 4 1987

Biotechnologie in de
procesindustrie
Biotechnologische processen worden al meer dan 2000 jaar bij de produktie van voedsel
gebruikt. De laatste jaren is de belangstelling voor de biotechnologie gegroeid. De
toepassingsmogelijkheden in de geneesmiddelenindustrie zijn sterk toegenomen, terwijl
de perspectieven in de levensmiddelenindustrie en de chemische Industrie gunstig zijn. In
dit artikel worden de mogelijkheden die de biotechnologie in deze sectoren biedt
behandeld, waarbij ook wordt ingegaan op de mogelijke toekomstige ontwikkelingen. De
auteurs bepleiten samenwerking tussen Europese overheden, bedrijven en universiteiten
om de positie van Europa op deze veelbelovende markt veilig te stellen.

IR. R. KEUNING – PROF. DR. IR. WJ. SEEK*
Inleiding
Dit artikel gaat over wat we met een vrij algemene term
kunnen aanduiden als de procesindustrie, dat wil zeggen
bedrijven die grondstoffen omzetten in eindprodukten of
halffabrikaten door middel van chemische, fysische of biotechnologische processen. Hoewel biotechnologische
processen tot de oudste behoren die de mens kent – ze
worden immers al meer dan 2000 jaar bij de produktie van
voedingsmiddelen toegepast – zijn net toch de chemische en fysische processen die in de procesindustrie de
toon aangeven. De wetenschappelijke ontdekkingen van
de laatste tijd brengen echter grote veranderingen in de
klassieke biotechnologie teweeg, en we mogen verwachten dat de toepassing in de procesindustrie de komende
decennia snel zal toenemen. Ook de landbouw zal de invloed ondergaan van de ‘nieuwe biotechnologie’, en de al
bijzonder succesrijke technieken die bij net veredelen van
planter gebruikt worden zullen nog krachtiger worden
door de invoering van genenmodificatietechnieken. Verstaan we onder biowetenschappen in ruime zin het begrijpen en gebruiken van biologische principes, dan strekt de
invloed ervan zich ook uit over de gezondheidszorg, de informatica en het onderwijs. Daarom heeft de biotechnologie ook terecht een plaatsje in dit themanummer over strategische planning in het bedrijfsleven. Wij baseren ons in
dit artikel op een analyse die een kleine Internationale
groep heeft gemaakt van de positie van de biotechnologie
1).
Hoewel de biotechnologie zelfs in voorhistorische tijden
al ambachtelijk werd beoefend, waren het de natuurkunde
en de scheikunde die voor het eerst moderne bedrijven
voortbrachten. De natuurkunde, en met name het pionierswerk van Maxwell over de theorie van het elektromagnetisme en de praktische toepassing daarvan door Faraday en Edison, leidde tot de ontwikkeling van de elektrotechnische Industrie. Fossiele brandstoffen werden
omgezet in makkelijk te transporteren, schone elektrische
energie. De ontwikkeling van de scheikunde in de 18e en
19e eeuw stimuleerde de ontwikkeling van belangrijke industrieen voor de produktie van anorganische basischemicalien, kleurstoffen en farmaceutische produkten.
Deze industrieen en hun nakomelingen bepalen nog
steeds het gezicht van de huidige chemische en farmaceutische industrie.
De biologie heeft zich pas de laatste tijd ontwikkeld van
een fenomenologische wetenschap tot een wetenschap
1048

die gebaseerd is op het inzicht in fundamentele processen. Dat is vooral te danken aan het werk van Pasteur in de
microbiologie en aan de vorderingen in de natuur- en
scheikunde. Met de opkomst van de biochemie, de studie
van ultrastructuren en van moleculaire genetica heeft de
biologie een kwantitatief en voorspellend karakter gekregen; in de late 19e en in de 20e eeuw werd met de toepassing van de verworven inzichten een begin gemaakt.
Die ontwikkeling is voor sommigen aanleiding om te
voorspellen dat er op de bloeitijdperken van natuur- en
scheikunde nu een ‘eeuw van de biologie’ zou volgen;
men deed het daarbij voorkomen alsof uit de biologie op
zich zelf belangrijke industrieen zouden voortkomen.
Maar volgens ons is de echte uitdaging de biologie in te
passen in de meer traditionele procesindustrie. Laten we
dus eens nagaan wat er op dat gebied aan de gang is in
Europa, de VS en Japan.

De procesindustrie en de biotechnologie
Biotechnologie is het gemtegreerde gebruik van microorganismen en enzymen in industriele processen. Wij komen nu tot de toepassing van biotechnologie in drie sectoren, te weten de levensmiddelenindustrie, de chemische
industrie en de farmaceutische industrie. Voor elk daarvan
zal aan de hand van de grondstoffenstroom, de produkten
en de belangrijkste technieken die worden toegepast de
rol van de biotechnologie worden toegelicht.
Allereerst dan de levensmiddelenindustrie, misschien
wel de oudste verwerkende industrie. Haar voornaamste
taak, ontstaan in de loop van de eeuwen, is de scheiding
van de produktie en consumptie van levensmiddelen naar
tijd en plaats. De belangrijkste middelen daartoe zijn conserveermethoden, omzettings- en modificatietechnieken,
verpakking en vervoer. Zoals gezegd gebruikt deze industrie al duizenden jaren biotechnologische processen;
zelfs nu nog bestaat meer dan 90% van de biotechnologische produkten uit levensmiddelen en dranken. Tot de biotechnologische produkten behoren azijn, alcoholische
* De auteurs zijn verbonden aan het Unilever Research Laboratorium te Vlaardingen resp. de Unilever Research & Engineering Divisie
te Rotterdam.
1) Deze groep bestond uit W.J. Beek (Unilever), E.G. Dart (ICI), E.H.
Houwink (Akzopharma), R. Keuning (Unilever), R. van Montagu (Universiteit van Gent), K. Sergeant (EG), P.J. Strijkert (Gist-Brocades).

label. Wereldproduktie van op biotechnologie gebaseerde produkten in de levensmiddelensector, marktaandeel
in miljoenen dollars
1974
Aminozuren
Citroenzuur
Enzymen
Bakkersgist en startculturen
Bier
Kaas
Gelermenteerde voedingsmiddelen
Azijn
Wijn
Brood
Thee

290
132
380

1981

1990 a)

1.900
300
350
845

27.000
30.000
3.500
550

6.400
141.000
3.000

2.200
490
1.500

1.300
44.000
6.000
880
9.800
_

a) Schatting.
Bran: SRI, CBS, FAO, Sinskey enz.

dranken, zuurdesem, kaas, brood, thee, tempeh en yoghurt. De label geeft enkele cijfers. De grondstoffen die in
de levensmiddelenindustrie worden gebruikt zijn bijna per
definitie biologisch van aard, maar fysische technieken
spelen nog steeds de grootste rol.
De chemische Industrie gebruikt allerlei grondstoffen,
zowel fossiele als vervangbare. Fysische en vooral chemische technologieen hebben de overhand in deze sector:
de produktie van fijnchemicalien is een triomf van de organische scheikunde. De anorganische katalyse is hoog ontwikkeld en heeft bij voorbeeld de produktie van ingewikkelde polymeren mogelijk gemaakt. De biotechnologie, in het
bijzonder de synthese met enzymen als katalysator speelt
op sommige terreinen van deze Industrie een rol, bij voorbeeld in bepaalde fasen van de synthese van fijnchemicalien, oleochemicalien en landbouwchemicalien. De bijdrage van de biotechnologie aan de huidige produktie is echter nog zeer bescheiden.
De farmaceutische Industrie berust in sterkere mate op
de biotechnologie. Deze sector steunt op drie pijlers. Ten
eerste het verzamelen en zuiveren, soms ook enigszins
modificeren, van natuurlijke geneesmiddelen, zoals alkaloi’den. Ten tweede het synthetiseren van meer of minder
ingewikkelde moleculen, en het selecteren daarvan op
specifieke activiteit. De industrie heeft hiermee spectaculaire successen geboekt. In farmaceutische bedrijven past
men ook fermentatie toe om actieve stoffen te bereiden:
het bekendst zijn antibiotica en vaccins. De laatste tijd is
men genetische manipulatie gaan toepasssn om nieuwe
soorten geneesmiddelen te produceren. Daarbij worden
enzymprocessen gecombineerd met organische chemie,
bij voorbeeld voor de produktie van steroTdhormonen.
Sommige van de vermelde produkten (o.a. bakkersgist,
enzymen, antibiotica) worden gemaakt door gespecialiseerde fermentatiebedrijven die een hoge graad van verfijning hebben bereikt.
Hiermee is de huidige rol van de biotechnologie in enkele belangrijke industrieen aangegeven. De biotechnologische produkten varieren van in kleine hoeveelheden geproduceerde stoffen met hoge waarde tot grote produktievolumes met lage prijzen.

Toekomstige ontwikkelingen

__

In de jaren zeventig kwam de biotechnologie sterk in de
belangstelling. Dat kwam vooral door een reeks ontdekkingen uit die tijd, te zamen soms aangeduid als de ‘nieuwe
biotechnologie’. Voorbeelden van deze ontdekkingen zijn
recombinant dna, somatische celfusie, monoclonale antilichamen en proteine engineering. Andere factoren hebben
ook een rol gespeeld, zoals de vraag van de consument
naar natuurlijke consumptieartikelen, de behoefte van de
farmaceutische industrie aan nieuwe soorten geneesmid-

delen, en de strategische beslissing van veel chemische
bedrijven om van ‘bulk’-chemicalien over te gaan op wat
soms ‘performance chemicals’, chemicalien met een speciale functie, worden genoemd. Door die drie factoren is
de belangstelling voor zowel de klassieke als de nieuwe
biotechnologie toegenomen.
Dat de farmaceutische industrie vooropliep, is geen
wonder. De hoge kosten van de nieuwe technologieen waren immers het gemakkelijkst te dragen door de farmaceutische produkten met nun hoge toegevoegde waarde.
Door de farmaceutische industrie ontwikkelde immunochemische produkten zijn belangwekkend omdat daarbij
wordt uitgegaan van een nieuwe manier om ziekten te
bestrijden, namelijk door gebruik te maken van het eigen
verdedigingsmechanisme van het lichaam: het afweersysteem. Immunodiagnostica vormen een belangrijke,
snelgroeiende markt en de verzameling produkten wordt
steeds groter. Sommige ervan zijn al in de handel, andere
zijn in een klinisch proefstadium. Het is duidelijk dat deze
industrie de fundamentele technologieen goed beheerst
en de vaardigheid heeft verworven om deze produkten in
de gevraagde hoeveelheden te fabriceren. Het is echter
ook duidelijk geworden dat het afweersysteem ingewikkelder is dan aangenomen was en dat het knelpunt eerder ligt
in het fundamentele onderzoek op dat terrein dan in de biotechnologie als zodanig.
Tot de andere farmaceutische toepassingen van biotechnologie op wat langere termijn behoort de genentherapie, een moeilijke techniek waarvan slechts een voorbeeld is gerapporteerd, en dan nog slechts in laboratoriumexperimenten.
Verdere
toepassingen
van
biotechnologie zullen niet alleen in de menselijke gezondheidszorg te vinden zijn, maar ook in de diergeneeskunde.
Hoe snel de biotechnologie haar weg zal vinden in de
geneesmiddelenindustrie hangt vooral af van het inzicht
dat men verwerft in het ingewikkelde samenspel binnen
het organisme, en van de snelheid waarmee toestemming
wordt verleend nieuwe geneesmiddelen op de markt te
brengen. De drijfveer (de noodzaak om nieuwe geneesmiddelen te vinden) is echter sterk genoeg om snelle
wetenschappelijke vorderingen in deze industrie te garanderen.
De chemische industrie, vooral de produktie van fijn- en
semi-bulk-chemicalien, komtvervolgens aan debeurt voor
de toepassing van de nieuwe biotechnologie. In deze industrie worden al biokatalysatoren gebruikt om reacties
nauwkeuriger te sturen onder mildere condities. Naarmate
men vordert langs de leercurve zullen de kosten dalen en
zullen er meer processen economisch haalbaar worden.
Slechts een handvol enzymen wordt nu voor industriele
reacties gebruikt; de overige zijn niet toegankelijk, instabiel.teduurofzevereisendureco-factoren. Recombinantdna- (rec-dna)technieken zullen daarin verandering brengen: als genen die coderen voor nuttige enzymen worden
overgebracht naar geschikte micro-organismen, kan het
enzym beschikbaar komen. Enzymen kunnen worden gebruikt in een organisch oplosmiddel in plaats van in een
waterige omgeving, of met nieuwe substraten. Nog interessanter is dat het nu mogelijk is de eigenschappen van
een enzym te wijzigen door het gen met behulp van recdna-technologie te veranderen. Deze ontwikkelingen zullen de chemische industrie in staat stellen meer reacties
uit te voeren en het aantal geproduceerde verbindingen uit
te breiden. Ter illustratie twee gebieden waarop zo’n ontwikkeling mogelijk is: dat van de stereo-specifieke reacties, en dat van de tussenprodukten voor geurstoffen en
geneesmiddelen. Waarschijnlijk zal de symbiose van chemische katalyse en biokatalyse het doeltreffendst blijken.
In de chemische industrie, maar ook elders, hangt het
succesvolle gebruik van biotechnologie niet alleen af van
microbiologie en moleculaire biologie: er zijn ook vorderingen in de bio-procesvoering voor nodig, met name in de
procesbeheersing en de gegevensverwerking. Net als in
de farmaceutische industrie is er ook hier een sterke drijfveer, namelijk de noodzaak om functionele chemicalien te
ontwikkelen met een hoge toegevoegde waarde; de specificiteit van reacties met enzymen als katalysator is wat dat

Figuur. Verwachte marktpenetratie van nieuwe biotechnologie
Aantal

produkten

X

^

_f Diagnostica
f
Geneesmiddelen

60-

f

/
/

M

^^ *
X

f

/
*
X

Diergeneeskunde*

Landbouw
Milieubeheer
Hoogwaardige

BiomedJsche

chemische

*

uitrusting

f

produkten

/

.

/

Afvalverwerking

9

/

s*

Pulp en papier
Mineralen
Elektronica
Chemicalien

“^^

Voedselbestanddelen
=nzvmen
i


1985

/

*

X

1990

1995

2000

delen. Plant Genetic Systems heeft onlangs een onkruidbestrijdingssysteem ontworpen waarbij men in de oogstgewassen het gen inbrengt dat weerstand biedt tegen het
herbicide fosfinotrycine. Op die manier werkt het herbicide
alleen op het onkruid en is de oogst ertegen beschermd.
Zulke ontwikkelingen in de landbouw komen niet van de
ene op de andere dag tot stand, maar de voortgang is toch
sneller dan een paar jaar geleden was verwacht.
In de f iguur is weergegeven hoe volgens de verwachting
de biotechnologie, zowel klassiek als modern, in bepaalde
marktsectoren zal doordringen. Uit deze figuur blijkt dat de
produkten met hoge toegevoegde waarde het eerst aan de
beurt komen, en vervolgens de produkten die in grotere
hoeveelheden worden geproduceerd; uiteindelijk dringt
de biologie dan door in alle sectoren van de verwerkende
Industrie.

Bron: A.D. Little.

De positie van Europa
betreft veelbelovend.
In de op massaproduktie ingestelde anorganische chemische Industrie ligt de toepassing van de biotechnologie
verder in het verschiet, maar er zijn toch enkele mogelijkheden.
Ook in de levensmiddelenindustrie onderzoekt men
reeds het nut van nieuwe biotechnologische processen, in
het bijzonder voor de fabricage van ingredienten. Er is een
tekort aan het enzym chymosine, dat bij de kaasmakerij te
pas komt; men gebruikt er nu microbiele proteolytische enzymen voor, maar de daarmee gemaakte kaas smaakt anders dan die welke met kalverstremsel is bereid. Men heeft
daarom chymosine gekloneerd en is nu in staat het door
fermentatie te vervaardigen.
Er verschijnen thans smaakstoffen op de markt die met
klassieke biotechnieken zijn geproduceerd, evenals bindmiddelen, emulgatoren en kleurstoffen. Met nieuwe biotechnologische methoden kan men het aantal ervan uitbreiden. De drijfveren zijn de vraag van de consument
naar ingredienten waarvan het produktieproces zoveel
mogelijk lijkt op wat in de natuur gebeurt, en de verwachting dat die processen tot betere kwaliteit zullen leiden.
De invoering van nieuwe biotechnologieen in de levensmiddelenindustrie zal waarschijnlijk langzaam verlopen;
veranderingen in de produktie van levensmiddelen gaan
altijd langzaam, omdat de consument tijd nodig heeft om
nieuwe soorten voedsel en nieuwe processen te accepteren. Aan de levensmiddelenindustrie valt goed waar te nemen waar de beperkingen van de biotechnologie liggen.
Men veronderstelt nogal eens dat gisten en schimmels
aantrekkelijke bronnen voor de produktie van olien en vetten zijn, maar bij de huidige stand van de technologic en
de huidige prijs van de grondstoffen zou de prijs vijf tot tien
maal zo hoog worden als die van plantaardige olien, zelfs
als men aanneemt dat een vijfde van de biomassa uit lipiden bestaat. Voor massaprodukten van de landbouw, zoals olien en vetten, vormt de biotechnologie (nog) geen
vervanging. Anderzijds kan biotechnologie een goede
keus zijn voor speciale produkten.
Misschien moet men de belangrijkste ontwikkeling van
biotechnologie binnen de levensmiddelenindustrie wel
zoeken op het gebied van de landbouwprodukten. Deze
grondstoffen voor de voedingsmiddelenindustrie kunnen
in principe worden aangepast aan de eisen van de voedselverwerkende Industrie, aan de behoefte aan voedingsstoffen en aan de wensen van de consument. Zo kan men
bij voorbeeld het aantal en het type triglyceriden beheersen, de hoeveelheid factoren die de voedingswaarde van
peulvruchten verminderen, bei’nvloeden, bepalen welke
soorten aminozuren er in eiwithoudende gewassen zullen
voorkomen enz.
Biotechnologie zal ook de efficientie van het hele produktiesysteem kunnen verbeteren: doelmatiger (biologische) bestrijding van schadelijke insecten, de invoering
van gewassen die tegen droogte bestand zijn, gemakkelijker oogsten, nieuwe biologische onkruidbestrijdingsmid-

1050

In deze paragraaf wordt nagegaan hoe de biotechnologie er in de VS, Europa en Japan voorstaat.
De komst van de nieuwe biotechnologie bracht in de VS
een stroom van O&O-activiteit op gang. Tientallen O&O’boutiques’ werden opgericht, vaak door of in nauwe samenwerking met werkgroepen van een universiteit; som’mige ervan zijn uitgegroeid tot producenten en verkopers
van overwegend farmaceutische produkten. lets dergelijks is wat later ook in de landbouw gebeurd. Doordat risicodragend kapitaal makkelijk te krijgen was, konden deze
nieuwe-biotechnologiebedrijven allerlei projecten aanvatten, vaak doublures van wat andere bedrijven aan het
doen waren. Ze voeren ook heel wat fundamenteel onderzoek uit, lets wat in Europa meestal aan de universiteit
wordt gedaan. Grote producenten van farmaceutische en
chemische produkten en levensmiddelen in de VS gaan er
meer en meer toe over hun eigen onderzoek te doen, en
hun patentaanvragen overtreffen die van de kleinere
nieuwe-technologiebedrijven in aantal. Opvallend is vooral de snelle groei van O&O in de landbouw, ook wat betreft
de grote chemische bedrijven. De grote interesse voor de
biotechnologie heeft bedrijven aangetrokken die de nieuwe technologie naar alle waarschijnlijkheid niet in hun
bestaande activiteiten gaan toepassen maar er een mogelijkheid tot diversificatie in zien, soms door investering in
O&O-’boutiques’.
De positie van Europa op het gebied van de biotechnologie is tamelijk sterk. Zeer grote fermentatiebedrijven produceren 75% van het wereldverbruik van industriele enzymen, meer dan 50% van de bakkersgist en meer dan 50%
van de betalactam-antibiotica. Hun kracht is de enorme ervaring in fermentatie op grote schaal en in het op de markt
brengen van tussenprodukten en bulkprodukten. Er zijn
grote, winstgevende bedrijven op het gebied van levensmiddelen, gezondheidszorg, agrochemie en zaden in
Europa, in het bijzonder in het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Frankrijk en Duitsland. Deze bedrijven hebben op
hun gebied ruim voldoende mogelijkheden om de fundamentele ontdekkingen van de biowetenschappen toe te
passen, maar zij hebben wel behoefte aan een sterke Europese universitaire onderzoekbasis om toegang te hebben tot de fundamentele wetenschap.
Fundamentele ontdekkingen worden niet altijd snel genoeg commercieel uitgebaat. Zo is bij voorbeeld het werk
aan monoclonaleantilichamen, een Europeseontdekking,
het eerst toegepast in de VS. Toch is er niet veel verschil
tussen de VS en Europa wat betreft de invoering van de
eerste produkten die op de moderne biotechnologie steunen. De meeste grote bedrijven in Europa hebben midden
jaren zeventig activiteiten op het gebied van onderzoek en
ontwikkeling opgezet of uitgebreid. In het algemeen leggen zij zich toe op produkten en processen die passen in
hun traditionele activiteiten. Ook kopen ze succesrijke produkten, meestal van Amerikaanse firma’s op het gebied
van de nieuwe biotechnologie, en nemen die in hun produktenpakket op.

I
Japan heeft een sterke fermentatie-industrie, die in
hoofdzaak ingredienten voor levensmiddelen produceert,
zoals aminozuren. Deze Industrie heeft haar produktiviteit
voortdurend opgevoerd door de doeltreffende toepassing
van industriele microbiologie en procestechnologie. Japan is wat laat begonnen met in de nieuwe biotechnologie
te investeren. Sinds het zich daarvan een paar jaar geleden bewust werd, doet het zijn uiterste best om de achterstand in te halen, o.a. door werk uit te besteden bij Amerikaanse O&O-bedrijven. De doelstelling is nu de tweede
golf van de nieuwe biotechnologie (plantecelbiotechnologie, modificatie van enzymen) uit te buiten door veel geld
te steken in binnenlands onderzoek. Hierbij zijn ook de traditionele fermentatiebedrijven betrokken geraakt, met inbegrip van de levensmiddelen- en drankenindustrie, en
ook de chemische Industrie en bedrijven die nog geen biotechnologie toepasten. Mill heeft biotechnologie gedefinieerd als groeiterrein. De verrhoogde inspanning voor
O&O heeft een stroom nieuwe patenten voortgebracht.
De fermentatie-industrie heeft met goed gevolg de
recombinant-dna-techniek toegepast om het produktieproces van aminozuren te verbeteren; de Japanners behoren tot de eersten die recombinant-dna in de levensmiddelenindustrie zijn gaan gebruiken. Japanse bedrijven zijn
vanouds sterk in de techniek van de bioreactor; vreemd
genoeg heeft het aantal patentaanvragen geen gelijke tred
gehouden met de wetenschappelijke activiteit: daarin ligt
Japan achter op andere industrielanden.
Samengevat wordt de biotechnologie in de VS, in Europa en in Japan beschouwd als een belangrijk terrein voor
economische groei. Elk land volgt zijn eigen benadering,
bepaald door de traditie, de huidige industriele positie en
factoren als beschikbaarheid van risicodragend kapitaal
en de ontwikkeling van de industriele basis.

Onderzoek en ontwikkeling
In de biotechnologie worden basisdisciplines als microbiologie, biochemie, genetica, enzymologie, moleculaire
biologie en bioprocestechniek verenigd, maar het is van
belang dat de universiteiten naast het opleiden van studenten in de gei’ntegreerde aanpak die biotechnologie is,
ook hun onderzoek op al die afzonderlijke gebieden in
stand houden. Over het algemeen hebben de Europese
universiteiten programma’s die varieren van goed tot uitstekend, maar het is uiteraard onmogelijk voor een enkele
universiteit om op al deze vakgebieden voorop te lopen;
daarom zijn samenwerking en specialisatie van groot belang. In sommige landen, bij voorbeeld in Nederland, moedigt de regering via de Programmacommissie Biotechnologie die specialisatie en samenwerking aan.
De regeringen van de belangrijkste OESO-landen bieden geldelijke steun aan de biotechnologie. De regelingen
verschillen in bijzonderheden, maar allemaal stimuleren
ze de samenwerking tussen de universiteiten en het bedrijfsleven. De meeste universiteiten staan zeer positief tegenover die samenwerking en dat is goed, met twee voorbehouden: het bedrijfsleven moet de universiteiten niet
gebruiken als goedkope en makkelijke arbeidskrachten,
maar ze veeleer aanmoedigen om programma’s uit te voeren die een wetenschappelijke uitdaging zijn en voordeel
kunnen opleveren voor beide partijen. Het voordeel voor
de universiteiten is dat ze aan ‘echte problemen’ kunnen
werken, terwijl het bedrijfsleven gebruik kan maken van
bekwaamheden die het niet zelf kan ontwikkelen, en de
mogelijkheid krijgt goed opgeleid personeel aan te trekken. In de tweede plaats moeten de universiteiten het bedrijfsleven niet beschouwen als gemakkelijke geldbron,
door een buitensporig aandeel in de opbrengst te eisen.
De industriele partner draagt het grootste risico en de
meeste kosten worden gemaakt in het stadium dat volgt op
het basisonderzoek: de ontwikkeling en het op de markt
brengen van een concreet produkt. Met deze voorbehouden is de situatie in Europa zeer bemoedigend. Ondanks
de in principe positieve situatie van het academische on-

derzoek, baren de leemten in de universitaire programma’s zorgen, vooral wat het fundamentele onderzoek betreft. Voor Nederland heeft een commissie van ZWO de
leemten geanalyseerd.
De EG onderkent al lang de noodzaak van supranationale programma’s, en heeft nu een doeltreffend programma opgezet. Ook binnen Eureka zijn er besprekingen geweest over Europese biotechnologie-initiatieven, maar
daar is nog geen concrete actie uit voortgekomen. Naast
samenwerking tussen bedrijven en universiteiten zijn er
ook enkele gevallen van samenwerking tussen bedrijven
onderling bekend, waarbij traditionele fermentatiebedrijven en procesindustrieen proberen om samen biotechnologie te gaan bedrijven. Er zijn evenwel openingen voor samenwerking op ruimere schaal, misschien de hele bedrijfstak omvattend. Als voorbeeld moge gelden ‘enzyme
engineering’, een nieuwe techniek om genen zo te veranderen dat er eiwitten met andere, hopelijk betere eigenschappen ontstaan. Die benadering vraagt veel kapitaal
en kennis, en er is geen enkel bedrijf (en nauwelijks enig
Europees land) dat op eigen kracht een centrum kan opzetten dat groot genoeg is. De VS overheersen op dit terrein en het gevaar bestaat dat Europa de boot mist. Ook
Japan steekt al veel geld in de ‘enzyme engineering’. De
regeringen en het bedrijfsleven in Europa moeten overwegen of een network voor ‘enzyme engineering’ wenselijk
is, met voldoende capaciteit en met toegang tot geavanceerde faciliteiten.
Om deze paragraaf af te sluiten: het academische onderzoek op het gebied van de biotechnologie in Europa
staat op hoog niveau, en de universiteiten en het bedrijfsleven werken in het algemeen goed samen, maar er zijn
leemten in de fundamentele wetenschappen. Omdat het
zelfs per land niet mogelijk is alle betrokken gebieden te
bestrijken, moet men overwegen de taken op Europees niveau onder de universiteiten te verdelen. Het is van belang
dat de steun van regeringen en van de EG aan O&O niet te
spoedig wordt stopgezet: de economische beloften zijn
duidelijk aanwezig, maar de verwezenlijking duurt langer
dan aanvankelijk was gedacht.

Strategische vragen
Tot slot nog op een aantal Strategische punten. Eerst de
tijdschaal waarop biotechnologie zich zal ontwikkelen. Na
de ontdekkingen van het midden van de jaren zeventig
heerste er een zekere euforie ten aanzien van de biotechnologie. Men dacht bij voorbeeld dat daarmee alle economische en medische problemen en milieukwesties uit de
wereld geholpen konden worden. Toen het duidelijk werd
dat er eerst nog een groot aantal wetenschappelijke en
technische vragen moesten worden beantwoord, keerden
de teleurgestelde investeerders, vooral in de VS, zich af;
men sprak zelfs van de ‘bio-zeepbel’. De werkelijkheid is
uiteraard noch het een, noch het ander. Biotechnologie is
een evolutie, geen revolutie. Het bedrijfsleven moet ervoor
zorgen dat de biotechnologie realistisch wordt benaderd
en voortgaan doelen die de moeite waard zijn, op te sporen
en na te streven. De regeringen moeten ervoor zorgen dat
de onderzoekbasis intact blijft en dat het academische onderzoek in het gebied doorgaat en op peil blijft.
Het volgende punt is dat van de wetgeving, de harmonisatie en de algemene aanvaarding van de nieuwe biotechnologie. De discussie over de regelgeving richt zich nu op
industriele fermentatieprocessen waarbij het gaat om
recombinant-organismen, en op de goedkeuring van de
produkten die ermee gemaakt worden. Het is van het
hoogste belang dat in de gehele EG en liefst ook in de gehele OESO dezelfde regels gelden. De OESO heeft al het
initiatief genomen om richtlijnen voor industrieel gebruik
op te stellen, maar het tweede punt (de goedkeuring van
produkten) heeft nog niet evenveel aandacht gekregen.
Het bedrijfsleven zou een werkzamer aandeel moeten ne(vervolg op biz. 1060)

baarheid van ondernemingen rechtstreeks op de kapitaalmarkt. Afgelopen maand is duidelijk gebleken dat effectenkoersen ook kunnen dalen, en fors zelfs! De traditionele bemiddeling door banken zal daarom naar mijn mening niet verdwijnen. Ik sluit zelfs niet helemaal uit dat het
bankkrediet weer een wat grotere vlucht kan nemen. Dat is
mogelijk als de economische groei in de wereld zou accellereren en de enorme liquiditeit die nu de kapitaalmarkten
kenmerkt, zou afnemen. Dat betekent natuurlijk niet dat de
banken er straks nog net zo zullen uitzien als vandaag. De
harde concurrentiestrijd blijft, zodat banken voortdurend
zullen blijven investeren in nieuwe markten en produkten,
maar ook in mensen, in organisatie en technologie. Op die
wijze zullen banken ernaar blijven streven hun bemiddelingsfunctie voortdurend aan te passen aan de behoeften
van de markt.
Ik geloof dat in zo’n klimaat van voortdurende veranderingsprocessen de banken met een beperkt, gespecialiseerd dienstenpakket te kwetsbaar zullen zijn. Universele
banken zijn hier waarschijnlijk in het voordeel. Zij kunnen
immers hun kosten over een groter aantal produkten verdelen, en minder winstgevende produkten subsidieren
met andere, wel rendabele produkten. Ze zijn minder
kwetsbaar voor tegenvallende resultaten in een bepaalde
sector. En voor hun clienten is het aantrekkelijk dat zij over
een breed dienstenpakket kunnen beschikken. Ik verwacht dan ook dat het bankwezen in de wereld zich zal
gaan ontwikkelen in de richting van universele banken, zoals Nederland en West-Duitsland die al lang kennen. In het
Verenigd Koninkrijk is de trend in die richting al duidelijk
zichtbaar en ik verwacht dat deze zich op termijn ook in de
VS en Japan zal gaan manifesteren. Overigens moet men
– zoals ik zoeven in ander verband al neb opgemerkt bij de term universele banken niet uitsluitend denken aan
structuren zoals die nu in Nederland of West-Duitsland
bestaan. Het is ook mogelijk dat de banken als holdingcompanies gestructureerd worden, met daaronder een
groot aantal juridisch gescheiden, veelal sterk gespecialiseerde, bankdiensten, op hoofdmarkten, maar ook in

‘niches’.
De internationalisatie van banken leidt onvermijdelijk tot
overcapaciteit op sommige markten. Een aantal banken
zal de race niet zelfstandig kunnen volhouden. Maar ook
sterkere banken zullen in dit klimaat van mondiale concurrentie hun positie pogen te versterken door met anderen te
gaan samenwerken of samensmelten. In geval van transnational samenwerking ligt het daarbij voor de hand dat
de partners elkaars nationale jachtveld respecteren, en
hun krachten bundelen bij de internationale activiteiten en
ten behoeve van de aanwezigheid in de grote financiele
centra. Het is realistisch te verwachten dat er tussen nu en
het jaar 2000 belangrijke concentraties en hergroeperingen in het bankwezen zullen komen. Ik denk daarbij overigens niet alleen aan combinaties van banken, maar ook
aan combinaties van banken met andere financiele instellingen en aan combinaties van financiele en niet-financiele
bedrijven. Ik sluit niets uit. Of een fusie of overnamekandidaat al dan niet uit de EG afkomstig is, zal een belangrijk
criterium zijn, maar ik geloof niet dat dit van doorslaggevend belang is voor een Europese bank die zijn positie in
de wereld wil versterken.
Rest de vraag, of we al eerder, dat wil zeggen eind 1992,
in Europa een interne markt zullen hebben gerealiseerd.
Het lijkt mij geen vanzelfsprekendheid. Ondanks het herwonnen enthousiasme en de grote inzet is Europa achter
op het schema. Bovendien resteren er nog vele, niet gemakkelijk op te lossen problemen. Dat betekent naar mijn
mening dat het wel eens bijzonder moeilijk zou kunnen
worden om dat tijdstip te halen. Gezien echter het enorme
belang van een verenigd Europa, zowel voor Europa zelf,
als voor zijn handelspartners, zullen politic!, toezichthouders en ook banken hun uiterste best moeten doen om deze doelstelling toch tijdig te realiseren. Als men wil kan er
veel. Dat heeft ons de recente geschiedenis in Europa wel
geleerd.

Th.A.J. Meys

(vervolg van biz. 1051)
men in het streven naar geharmoniseerde wetgeving. De
toepassing van recombinant-dna in de landbouw, waarbij
vaak recombinant-organismen in het milieu terechtkomen, is in de VS een voorwerp van hevige discussie. Ook
binnen de Gemeenschap en op nationaal niveau zou men
er aandacht aan moeten besteden en verstandige regels
moeten opstellen. Hetzelfde geldt voor de aanvaarding
door het publiek: er moet een debat komen op basis van
goede informatie, waarbij het bedrijfsleven en consumentengroepen gezamenlijk de problemen bespreken.
Eerder is al gesteld dat de regeringen O&O moeten blijven steunen totdat de basisproblemen die de ontwikkeling
van de nieuwe biotechnologie in de weg staan, zijn opgelost. Het bedrijfsleven moet zijn aandeel leveren aan de investering in het onderzoek, en geleidelijk althans een deel
overnemen van wat nu de regeringen erin steken.
Nog een enkel woord over fermentatie-grondstoffen. De
invloed van de prijs van de grondstoffen is heel verschillend voor de onderscheiden industrieen, en hangt af van
de toegevoegde waarde. De grondstofprijs is van beslissende betekenis voor semi-bulk-produkten, waartoe enzymen en antibiotica behoren; tot voor kort waren de bedrijven binnen de EG ernstig in het nadeel wegens de hoge
prijs van suikermolasse, glucose en graan. Er is nu een
nieuw stelsel opgezet dat de moeilijkheden enigszins verzacht, maar als gevolg van de CAP blijft het Europese bedrijfsleven in het nadeel, in het bijzonder ten opzichte van
sommige ontwikkelingslanden waar de grondstoffen erg
goedkoop zijn. De kloof tussen de EG-prijzen en de prijzen
op de wereldmarkt is kleiner geworden, maar bestaat nog
steeds.

1060

Het laatste punt is de internationale samenwerking. In
dit themanummer gaat het over de beleidsplannen voor
Europese ondernemingen, en men zou in de verleiding komen de biotechnologie in een nauw Europees perspectief
te beschouwen. De nauwe relaties tussen bedrijfsleven en
universiteiten in de VS hebben wel eens geleid tot beperking van de informatiestroom uit sommige universiteiten.
Het zou verkeerd zijn dat te aanvaarden en gelijksoortige
beperkingen te leggen op kennis die door Europese universiteiten is ontwikkeld. Wetenschap is internationaal en
moet dat ook blijven. Bovendien is op een terrein waar de
ontwikkeling zo snel gaat en waarop nog zoveel te verwachten valt, internationale samenwerking en de vrije uitwisseling van kennis een noodzaak. Trouwens, veel op dit
gebied werkzame ondernemingen zijn internationale
maatschappijen die betrokken zijn bij de activiteiten van
diverse landen. In tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij
door de Gemeenschap gefinancierde projecten, stellen
nationale regeringen bij het verlenen van steun aan O&O
door bedrijven dikwijls de eis dat de resultaten alleen in het
betrokken land mogen worden toegepast. Hoewel dit op
het eerste gezicht van nationaal standpunt of van dat van
de belastingbetaler redelijk lijkt, houdt zo’n beperking
geen rekening met het internationale karakter van de ontwikkelingen in biotechnologie, en zou ze contraproduktief
kunnen worden.

R. Kenning
W.J. Beek

Auteurs