Ga direct naar de content

De rol van het wetenschappelijk onderwijs

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 4 1987

De rol van het wetenschappelijk
onderwijs
In de jaren zestig en zeventig groeide de kloof tussen universiteiten en het bedrijfsleven.
De laatste jaren worden de banden echter weer aangehaald. In dit artikel wordt gepleit
voor een ondernemende, marktgerichte universiteit, die niet naast (of bpven) de
maatschappij staat, maar zich in dienst stelt van de samenleving. De universiteit zou zich
daarbij niet alleen moeten richten op opdrachten van grote bedrijven. Ook het midden- en
kleinbedrijf is een belangrijke doelgroep. De universiteit kan daarbij een voortrekkersrol
vervullen, zoals blijkt uit de succesvolle ‘spin-offs’ bij de Universiteit Twente. Alleen door
zich creatief en ondernemend op te stellen kan de universitaire wereld volgens de auteur
het vertrouwen van de maatschappij herwinnen.

PROF. DR. IR. H.H. VAN DEN KROONENBERG*
Inleiding
Een van de opvallendste problemen waar de Europese
Industrie mee kampt is het gebrek aan tempo bij het introduceren van nieuwe technologie in produkten, processen
en diensten. Bovendien spelen de kleine en middelgrote
ondernemingen, dietoch als een belangrijke bron van toekomstige werkgelegenheid worden gezien, als geheel
hierin nog nauwelijks een rol, ondanks het feit dat sommige van hen uitblinken 1).
De wetenschappelijke en technologische kennis die in
het Europese hoger-onderwijssysteem wordt gegenereerd, wordt niet zo effectief omgezet in rendabele produkten en diensten als in de Verenigde Staten. Dat kan niet alleen de universiteiten worden verweten, de versnipperde
Europese markt, het gebrek aan Europese standaarden
en de hoge kosten van arbeid zijn eveneens verantwoordelijk voor deze ongunstige situatie.
De bijdrage van de universiteiten aan de Europese economische ontwikkeling zou veel prominenter kunnen zijn,
maar de universiteiten zijn niet gewend zo’n rol te spelen.
Een fundamentele verandering van houding is vereist omdat de universiteit traditiegetrouw meer gericht is op het
uitvoeren van een ‘culturele missie’ dan aan het tegemoetkomen aan de behoeften van de industrie. Traditionele
universiteiten hebben steeds voorrang gegeven aan het
verdedigen van hun culturele waarden en hebben een
nogal beperkte blik als het gaat over de rol die ze kunnen
spelen bij de ontwikkeling van de samenleving. Universiteiten kunnen nauwelijks begrijpen en aanvaarden dat in
de samenleving diepe twijfels heersen over de culturele
waarde van de universiteit. Daardoor verliezen ze de steun
van het publiek en van de politiek. Daarom moeten de universiteiten hun traditionele culturele missie verdedigen
door er nieuwe taken aan toe te voegen om op die wijze de
steun van de samenleving terug te winnen. De noodzakelijke ondersteuning vanuit de samenleving zal alleen worden gegeven als wetenschappers duidelijk kunnen aantonen wat het resultaat van hun werk is en hoe dat de samenleving ten goede kan komen. Aangezien de universiteiten

1042

over strategische bronnen als ‘manpower’ en ‘information’ beschikken moeten ze een antwoord geven op de
noden van de samenleving door nieuwe taken aan de traditionele taken toe te voegen, waardoor deze strategische
bronnen voor de gehele samenleving ter beschikking
komen.
Een veel meer naar buiten gerichte houding van het
hoger-onderwijssysteem is vereist. De banden tussen de
universiteiten en de industrie waren aan het einde van de
jaren zestig en in de jaren zeventig nagenoeg geheel doorgesneden. Ofschoon er tekenen zijn dat de relaties tussen
universiteit en industrie weer worden hersteld kan worden
gezegd dat veel engere banden nog steeds nodig zijn om
te verzekeren dat kennis die in de universiteit is gegenereerd, in een veel kortere tijd resulteert in toepassingen in
de praktijk en dat de noden van de samenleving op de
juiste wijze worden gei’dentificeerd door de universiteiten
en worden opgenomen in hun onderzoekprojecten en hun
onderwijsprogramma’s.

De orientatie van universitair onderzoek
In veel Europese landen is kennis de enige vernieuwbare grondstof. Om die bron te exploiteren is een effectief
hoger-onderwijssysteem onontbeerlijk. Een veel grotere
bijdrage van het hoger onderwijs aan de economische welvaart van Europa is noodzakelijk. Als we kijken naar de
hoofdactiviteiten van de universiteit, te weten onderwijs en
onderzoek, kunnen we constateren dat universitair onderwijs resulteert in een aantal afgestudeerden en universitair
onderzoek resulteert in nieuwe kennis. Als we nauwkeuriger kijken naar de invloed van deze resultaten in de
samenleving met inbegrip van de toepasbaarheid van de

* De auteur is rector magnificus van de Universiteit Twente.
1) E.M. Walsh, Trends in technology transfer, Discussion paper nr. 1
van de achtste Algemene IMHE Conferentie, 8-10 September 1986,
Parijs.

T
inspanningen van het hoger onderwijs in de Industrie, kunnen we vaststellen dat het resultaat vrij pover is. Dit is met
name het geval voor de kleine en middelgrote ondernemingen.
Het onderzoek op de universiteiten kan globaal worden
verdeeld in fundamenteel onderzoek en toepassingsgericht onderzoek. De ‘impact’ van het onderzoek in de universiteiten op de industrie is wisselend:
– alleen grate ondernemingen kunnen een deel van de
resultaten van het fundamentele onderzoek opnemen;
– de kleine en middelgrote ondernemingen kunnen
slechts een deel van het toepassingsgerichte onderzoek absorberen terwijl de grote ondernemingen hier
geen moeite mee hebben;
– er is slechts een marginale verbinding tussen fundamenteel onderzoek en toepassingsgericht onderzoek.

kunnen worden toegepast.
De kwaliteit van ongericht fundamenteel vrij onderzoek
kan worden gemeten in termen van wetenschappelijkheid.
Toepassingsgericht onderzoek, dat eveneens zeer fundamenteel kan zijn, moet worden gemeten in termen van zowel wetenschappelijkheid als utilisatie. Beide typen onderzoek zijn nodig. Het is niet een zaak van of het ene 6f het
andere, maar het blijkt van vitaal belang te zijn dat zowel
fundamenteel gerichte als toepassingsgerichte activiteiten in voldoende omvang worden ontplooid. In dat geval is
interactie mogelijk. Ze vullen elkaar dan aan en versterken
elkaar.

Voor de universiteiten is het van belang te werken aan
een betere relatie tussen universiteit en industrie en een
betere interactie tussen fundamenteel onderzoek en toepassingsgericht onderzoek.
Deze schets van de huidige situatie in Europa laat zien
dat het hoger-onderwijs- en onderzoeksysteem nog niet
goed is afgestemd op de belangrijkste noden van de Europese samenleving. Tot nu toe waren de universitaire taken
voornamelijk onderwijs en onderzoek. Om op de nieuwe
uitdaging in te kunnen gaan is een aanvullende universitaire functie nodig, namelijk kennistransfer. Kennistransfer heeft altijd al een, zij het passieve en impliciete, rol
gespeeld, maar dient nu als een expliciete en actieve functie te worden geformuleerd 2). In Nederland is deze functie
onlangs dan ook expliciet in de wet opgenomen. In zo’n actief technologie-transfersysteem worden resultaten van
universitair onderzoek zodanig vertaald dat meer toepassingen zichtbaar worden. Het kunnen toepassingen zijn
die nog ver weg liggen, maar enig zicht op toekomstig gebruik zou mogelijk moeten zijn.
De onderzoekresultaten worden overgedragen naar de
samenleving in het algemeen en naar de industrie in het
bijzonder. In zo’n dynamisch universitair researchsysteem
dat gericht is op de industrie als een belangrijke markt,
dient de rol van het fundamentele onderzoek afzonderlijk
te worden beschouwd. Het is van groot belang dat fundamentele onderzoekgroepen, die zich richten op fundamenteel en basisonderzoek in contact komen (of blijven)
met ofwel universitaire researchgroepen die toepassingsgericht onderzoek uitvoeren ofwel met industriele onderzoek- en ontwikkelingslaboratoria. Door dat te doen wordt
de kans op interactie tussen fundamentele ontdekkingen
aan de ene kant en practische interesse aan de andere
kant vergroot. Om die reden zouden voorstellen voor dit
soort academisch onderzoek vergezeld moeten gaan van
een transferplan waarin is aangegeven op welke wijze de
resultaten van het fundamentele onderzoek een station
verder kunnen worden gebracht op het traject van fundamenteel onderzoek naar toepassing in de praktijk. Zo’n
nauwe samenwerking tussen toepassingsgericht onderzoek en fundamenteel onderzoek kan worden gerealiseerd door gezamenlijke projecten waarin de noodzaak
van fundamenteel onderzoek mede wordt geformuleerd
door de toegepaste wetenschappers 3). Dit betekent dat
aan intensieve samenwerking tussen universiteit en industrie hoge prioriteit moet worden gegeven.
Sommige universiteiten wensen de banden met de industrie niet te verstevigen omdat ze bang zijn nun onafhankelijkheid en vrijheid te verliezen. Samenwerking met
de industrie hoeft echter niet te betekenen dat de universiteit niet langer een culfurele missie heeft. De culturele missie van de universiteit is uniek en waardevol en dient zorgvuldig te worden beschermd. Maar naast deze traditionele
missie zal de universiteit in de toekomst nog meer moeten
doen. Daarom moet een nieuwe definitie van de kwaliteit
van onderzoek worden geformuleerd. De traditionele standaard voor de onderzoekkwaliteit is wetenschappelijke
kwaliteit. In de toekomst is daarenboven (en niet in de
plaats ervan) ook de utilisatie als maat nodig. Onder utilisatie wordt verstaan de kans dat de onderzoekresultaten

De hoofdvraag is hoe onderzoekresultaten kunnen worden omgezet in praktische toepassingen. Ofschoon er een
redelijke kennisstroom van de universiteit naar de industrie loopt, niet alleen in de directe vorm via onderzoekresultaten, maar ook door afgestudeerden die de universiteit verlaten en een functie in het bedrijfsleven aanvaarden, is de groep kleine en middelgrote ondernemingen in
zijn geheel nauwelijks een partner in dit spel. Als er onderscheid wordt gemaakt tussen grote ondernemingen
enerzijds en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo)
anderzijds, kan worden gesteld dat de invloed van de universiteit op die laatste groep minimaal is, zoals hiervoor al
is gesteld. Er zijn slechts enkele tientallen grote ondernemingen in Europa en vele tienduizenden kleine en middelgrote bedrijven. De groep kmo is van groot belang voor
toekomstige werkgelegenheid, vooral als deze bedrijven
hoogwaardige technologie toepassen. Slechts een klein
deel van de tienduizenden bestaande kmo horen tot de
high-tech-groep die in staat is op bevredigende wijze met
universiteiten samen te werken.
Het antwoord op de vraag hoe kennis moet worden overgedragen naar de kmo betekent in feite dat meer kennisdragers als ‘ontvangers’ in de bestaande kmo geplaatst
moeten worden. Alle mogelijke overheidsmaatregelen en
andere stimuleringsvormen voor het opnemen van kennisdragers in de kmo zouden moeten worden aangemoedigd
als een van de meest effectieve vormen van kennisoverdracht naar de bestaande kmo. We moeten echter niet alleen het oog laten vallen op de bestaande kleine en
middelgrote ondernemingen, ook de toekomstige ondernemingen kunnen van belang zijn. Een speciale toekomstige kmo-groep wordt gevormd door de ‘spinoff-ondernemingen van de universiteiten. Het starten van
een nieuwe onderneming door universitair personeel en
door afgestudeerden kan worden beschouwd als een zeer
originele manier om kennis naar de kleine onderneming te
brengen.
In de Universiteit Twente is dit al enkele jaren een opmerkelijk verschijnsel. Afgestudeerden starten hun eigen
firma en realiseren op die manier een fascinerende vorm
van kennisoverdracht van universiteit naar industrie. Tot
nu toe zijn op die manier meer dan 120 spin-off-bedrijven
ontstaan in de omgeving van de universiteit. Meer dan
85% van deze ondernemingen maakt gebruik van de
know-how van de universiteit op het gebied van technologie voor hun onderneming terwijl 80% nog steeds nauwe
contacten onderhoudt met de universiteit. Het grote aantal
starters is verbazingwekkend voor een kleine universiteit,
terwijl eveneens het lage mislukkingspercentage van minder dan 15% opvalt. Dit komt doordat deze universitaire
starters zorgvuldig worden begeleid door mensen van de
universiteit en door regionale ondernemers. Het startersprogramma verschaft afgestudeerden of personeelsleden die een onafhankelijke ondernemer willen worden

De kleine en middelgrote industrie

2) J. Starnick, Trends in technology transfer, Discussion paper nr. 2
van de achtste Algemene IMHE Conference, 8-10 September 1986,

Parijs.
3) M.N. Richter, Industrial funding of faculty research, Society for Social Studies of Science Meeting, 12 juni, 1984, Gent.

een half-tijdse baan op de universiteit voor de tijd van een
jaar. In dat jaar hebben ze de gelegenheid om hun eigen
bedrijf te ontwikkelen. Gedurende dat jaar kunnen ze profiteren van:
– ondersteuning van universitaire expertise;
– het gebruik van technische faciliteiten;
– het relatienetwerk van de universiteit;
– huisvesting en kantoorfaciliteiten;
– ondersteuning door een regionale mentor;
– ondersteuning bij het schrijven van een bedrijfsplan.
Oil startersprogramma heeft aanzienlijk bijgedragen tot
het ondernemende klimaat van de Universiteit Twente en
de regionale industrie is hierdoor meer gericht op hoogwaardige technologie, waardoor een network van nieuwe
en bestaande high-tech-ondernemingen rond de universiteit is opgebouwd. Het is van het grootste belang dat het
aantal kleine en middelgrote ondernemingen dat met de
universiteit kan samenwerken wordt vergroot. Zo’n samenwerking met de universiteiten en met het universitaire
personeel kan tot een zeer effectieve kennisoverdracht leiden. Om in Europa een situatie te creeren waarbij een nauwe samenwerking tussen universiteit en industrie bestaat
is een verandering van houding van de universiteiten nodig. Tegenwoordig zijn de universiteiten te zeer gefixeerd
op uitsluitend fundamenteel onderzoek. Dit type onderzoek moet zonder twijfel een van de specialiteiten van de
universiteiten blijven, maar meer interesse in praktische
toepassingen van fundamentele research resultaten is
hard nodig. Slechts als dat het geval is, kan sprake zijn van
succesvolle kennistransfer van de universiteiten naar de
industrie met inbegrip van de kmo. Bovendien betekent
samenwerking tussen universiteit en industrie dat universitaire curricula en onderzoekprogramma’s bemvloed
kunnen worden door de wensen vanuit de praktijk, waardoor onderwijs en onderzoek aan de universiteit realistischer worden.

De ondernemende universiteit
De meeste maatregelen die nodig zijn om kennistransfer tussen universiteit en industrie te verbeteren kunnen
automatisch worden gerealiseerd wanneer wordt gekozen
voor het concept van de ondernemende universiteit. De
ondernemende houding van een universiteit kan worden
uitgedrukt door het feit dat de universiteit zich realiseert
dat ze een produkt heeft en dat er een markt is. Het produkt is kennis, enerzijds gei’nvesteerd in afgestudeerden
en anderzijds als resultaat van universitair onderzoek. Deze kennis moet op de markt worden afgezet langs verschillende wegen. De markt is de samenleving in het algemeen
en de industrie in het bijzonder.
Er is sprake van een wisselwerking tussen de markt en
de wetenschappelijke wereld in het gehele kennis-spectrum. Gewoonlijk wordt ondernemerschap alleen verondersteld te bestaan aan de toegepaste kant van het kennisspectrum waar technologische innovaties worden ondergebracht in nieuwe produkten, processen en diensten.
Het is echter belangrijk om dit concept ook toe te passen
aan de andere kant van het spectrum waar fundamentele
research wordt uitgevoerd. Wetenschappelijk ondernemerschap is even belangrijk als toepassingsgericht ondernemerschap om het optreden van wisselwerking tussen
de beide einden van het kennisspectrum, waardoor kennisoverdracht wordt versneld, te verzekeren. De aanwezigheid van ondernemerschap op afle niveaus en in alle
onderdelen van het gehele universitaire systeem, is een
van de duidelijke kenmerken van de ondernemende universiteit 4).
Een ondernemende universiteit kan worden gekarakteriseerd als gericht op een doel. Als een plaats waar ongewone dingen getolereerd worden, waar het aanvaarden
van risico’s normaal is, waar de organisatie zo veel mogelijk gedecentraliseerd wordt en waar vaak op informele wijze zonder overtollige bureaucratie dicht bij de markt ge-

1044

werkt wordt. Zo’n ondernemende houding draagt in aanzienlijke mate bij tot een aangenaam werkklimaat,
hetgeen de universiteit in staat stelt het beste personeel
aan te trekken en te behouden. Zo’n ondernemend universitair concept kan worden gerealiseerd binnen de huidige
wettelijke kaders. Deze wettelijke kaders bieden in het algemeen voldoende mogelijkheden voor universiteiten om
van het traditionele statische formele systeem om te schakelen naar het nieuwe ondernemende systeem. De universiteiten die de interne flexibiliteit kunnen opbrengen om
geeigende wegen te zoeken om hun houding te wijzigen
moeten daarvoor niet worden gestraft door het systeem.
Integendeel, prikkels moeten in het systeem worden ingebouwd. Daartoe behoeven slechts twee maatregelen genomen te worden. De eerste heeft betrekking op de organisatie, de tweede heeft te maken met de mensen in het
systeem. Op de eerste plaats moet een universiteit een
meer onafhankelijke positie zoeken verder weg van de
overheid en dichter bij de markt. Te veel afhankelijkheid
van de overheid leidt tot verlammende bureaucratie. Aan
de andere kant kan te veel afhankelijkheid van de markt of
van de industrie leiden tot slavernij. Geen van beide alternatieven is gewenst. De ondernemende universiteit zal
een eigen uitdagende en onafhankelijke plaats moeten
vinden tussen overheid en industrie.
De tweede maatregel die binnen het huidige wettelijke
kader gevonden moet worden heeft betrekking op de salariering van het universitaire personeel. Veel problemen
kunnen worden vermeden als het wetenschappelijk personeel de gelegenheid krijgt om ondernemend te zijn in het
dagelijkse universitaire werk. De wetenschappelijke staf
zou het recht moeten hebben om een dag per week bezig
te zijn met betaald advieswerk, contractonderwijs of onderzoek in de industrie, zonder dat dit ten koste gaat van
het universitaire inkomen.
Dit kan worden gemotiveerd door te stellen dat het van
geweldig belang is voor de universiteit dat deze contacten
met de industrie worden onderhouden en verstevigd. Dat
maakt een baan in een universiteit aantrekkelijker, vooral
voor creatieve mensen die ondernemend widen zijn en bovendien is het een zeer doeltreffende manier om beide
partijen, industriele functionarissen en universitair personeel, gevoelig te maken voor de verlangens en wensen
van beide partijen.

Slotopmerkingen
De hierboven voorgestelde maatregelen kunnen bijdragen aan een flexibel en aantrekkelijk hoger-onderwijssysteem dat is gebaseerd op de kwaliteit van personen en
niet op de kwaliteit van formele structuren. In zo’n dynamisch model dat kan worden geschapen binnen de huidige wettelijke kaders, als een universiteit dat wenst, zal de
tendens om bureaucratie met bureaucratie te bestrijden
niet langer voortbestaan. Bureaucratie wordt in stand gehouden door mensen die zijn opgesloten in een statisch
model. De formele structuren veroorzaken geen bureaucratie maar de weinig creatieve wijze waarop mensen deze structuren benaderen is de oorzaak. De Europese universiteiten zelf kunnen er voor zorgen dat het universitaire
klimaat creatief blijft of opnieuw creatief wordt. Vanuit zo’n
creatieve omgeving kunnen de universiteiten een bijdrage
leveren aan de economische en sociale vooruitgang in Europa en op die wijze het verloren gegane vertrouwen van
de samenleving herwinnen.

H.H. van den Kroonenberg

4) A.A. Bruneau, An international perspective on technology policies,

IACHEI Conferentie, 1-3juli 1987, Universiteit Twente, Enschede.

Auteur