Ga direct naar de content

De elektronica- en informatica- industrie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1987

De elektronica- en informaticaindustrie
•

In dit artikel wordt aandacht besteed aan een belangrijke, hardgroeiende Industrie. In het
bijzonder komt ter sprake hoe de technologic van de elektronica en informatica zich de
afgelopen decennia heeft ontwikkeld, hoe de stand van zaken in Europa op dit moment is,
en welke tendens in^de ontwikkeling valt waar te nemen. Ten slotte worden enkele
suggesties gedaan om de kansen voor Europa om in de wereldwijde concurrentiestrijd
overeind te blijven.

PROF. DR. A.E. PANNENBORG*
Het verleden
De elektronica- en informatica-industrie onderscheidt
zich van andere bedrijvigheid doordat de arbeidsproduktiviteit daarin al jarenlang meer dan gemiddeld toeneemt.
De toeneming bedraagt tussen de 7 en 10 procent per jaar.
Zodra de vraag minder snel groeit dan de arbeidsproduktiviteit – en dat gebeurde in de de meeste Europese marktsegmenten tijdens de recessie van de jaren zeventig – is
er aanleiding tot herstructurering. Op dat gebied is er heel
wat bereikt.
Doordat de produkten per gewichts- of inhoudseenheid
een tamelijk hoge waarde vertegenwoordigen, kreeg de
concurrentie al spoedig, sneller dan in de meeste andere
takken van nijverheid, een intercontinentaal karakter.
In de Verenigde Staten is in de afgelopen decennia de
vraag naar elektronische produkten van de kant van het
Ministerie van Defensie en de NASA voortdurend op een
hoog peil gebleven. Erwerden veel contracten vooronderzoek en ontwikkeling verleend aan het particuliere bedrijfsleven, die voor 100% door het Ministerie van Defensie of de NASA werden gefinancierd. De financiele steun
en de aanmoediging voor onderzoek en ontwikkeling die
nu van de kant van nationale regeringen aan Europese firma’s wordt gegeven, kan beschouwd worden als reactie
op wat er in Amerika op dat gebied gebeurt.
De voorsprong van de Amerikanen was groot. Van het
begin af heeft IBM als leverancier de markt van de computers voor algemeen gebruik overheerst. Dat komt vooral
doordat de IBM-directie net op tijd inzag dat elektronische
apparatuur de functie van de elektromechanische boekhoudmachines zou kunnen overnemen; voor de verkoop
daarvan had IBM een wereldomspannend netwerk opgebouwd dat zonder mee’r voor de verkoop van computers
kon worden ingezet. De overheersende positie die de
Amerikaanse Industrie reeds innam in informatica in het
algemeen, werd nog versterkt toen de Amerikaanse Industrie van ge’mtegreerde schakelingen ook de leiding
nam. Dat was in niet geringe mate te danken aan de vraag
die’direct na het bekend worden van de uitvinding van militaire zijde ontstond.
Intussen zat de Japanse Industrie niet stil. Halverwege
de jaren zestig begon het industriele beleid in Japan zich

toe te spitsen op de export van verbruikerselectronica. De
concurrentie was zo hevig dat de vervaardiging van radiotoestellen in de VS sinds 1970 geheel is gestaakt. Na het
succes van de Japanse transistorradio’s kwamen de Japanse rekenmachientjes, de televisieontvangers en de
videorecorders op de markt. Op de binnenlandse markt
houden de Japanse industrielen zich aan een strenge gedragscode, maar ze zien er geen been in hun concurrenten in Noord-Amerika en Europa de nek om te draaien. Het
gevolg is geweest dat ook in Europa het aantal inheemse
leveranciers van elektronische apparaten voor de consument drastisch slonk.
Maar ook de Japanners hebben hun tekortkomingen,
die ze zelf heel goed kennen. Zo zijn ze niet goed in het leveren van grote systemen. Ze hebben dan ook op de Amerikaanse en Europese markt minder succes geboekt op
het gebied van informatietechnologie en professionele apparatuur. Voor een groot deel komt dat door taalproblemen. Meestal moet er namelijk intensief overleg worden
gepleegd tussen de koper en de leverancier van geavanceerde systemen, en dat gaat niet als men elkaar niet goed
verstaat. Overigens valt moeilijk uit te maken of het (te)
sterke accent dat de Japanners op de vervaardiging van
de hardware, de machines, hebben gelegd, nu de oorzaak
of het gevolg is van de taalmoeilijkheden.
De groei van de elektronische Industrie heeft ertoe geleid dat in veel sectoren schaaleffecten zijn gaan meetellen. Die effecten zijn tweeerlei. Bij massaproduktie van gebruiksartikelen kunnen de traditionele besparingen worden verkregen. Voor andere sectoren, bij voorbeeld de
produktie van centrale verwerkingseenheden van computers – de zogenaamde’ mainframes’ -, van openbare telefconcentrates, en recentelijk de technologie van de ge’mtegreerde schakelingen, geldt dat de ontwikkelingskosten
zo buitensporig hoog zijn geworden, dat een leverancier
om te kunnen blijven bestaan hetzij een aanzienlijk deel
van de wereldmarkt moet bestrijken, hetzij de kosten van
ontwikkeling moet delen met een concurrent.
* President-commissaris van Nederlande Philipsbedrijven B.V. De
auteur dankt de heren Carpentier, Gissel, Hazewindus, Nasko, Piol
en Trier voor hun constructief en nuttig commentaar op de eerste
proeve van dit artikel. Uiteraard blijft de inhoud volledig voor zijn verantwoording.

De huidige Europese situatie
Wat nu de toestand in Europa op dit moment aangaat
zullen we eerst enkele regels wijden aan elk van de onderdelen van de elektronica- en informatica-industrie. Daarna
volgen een paar opmerkingen van meer algemene aard.
We hebben al eerder opgemerkt dat er onder de leveranciers van verbruikerselektronica een grote opruiming
heeft plaatsgevonden. Van de grote leveranciers is nog
geen half dozijn overgebleven. Middelgrote bedrijven zijn
er ook maar weinig; ze zijn (nog?) grotendeels in Europese
handen. Door de vooruitgang van de technologie is er de
laatste tijd een aanmerkelijke opleving en versterking te
constateren, in het bijzonder bij de compact disc en de
autoradio.
Op het gebied van de informatietechnologie daarentegen ziet de toekomst er minder rooskleurig uit. De positie
van Europa op het gebied van de mainframes blijft zwak,
laat staan dat er hoop zou zijn op een positie van enig belang op de wereldmarkt. Het feit dat de drie inheemse leveranciers alleen op hun eigen nationale markt lets te betekenen hebben, maakt hun positie op wereldniveau nog
zwakker.
Gelukkig boeken de Europese ondernemingen wel succes met de levering van apparatuur voor kantoorautomatisering; Olivetti en Nixdorf staan daarbij voorop. Deze firma’s zijn bezig hun verkoop over de hele wereld uit te
breiden.
Het aanbod van minicomputers wordt zoals bekend over
de hele wereld aangevoerd door Digital Equipment, met
Hewlett Packard als goede tweede. De Europese firma’s,
als het ware gehypnotiseerd door de prestaties van IBM op
het gebied van grote computers, hebben eigenfijk nooit
serieus geprobeerd in deze marktsector te concurreren.
Toch is nu een Noors bedrijf op weg een marktpositie op te
bouwen.
De acht of negen Europese firma’s die telefooncentrales
leveren aan de PTT’s bevinden zich in een ongewone situatie. Aangezien het ontwikkelen van een nieuwe centrale
naarschatting$ 1 mrd.kost, kunnen op den duur op de Europese markt maar drie leveranciers overleven. Vandaar
dat er, ondanks dat de Industrie op het ogenblik floreert, de
marktpartijen onder sterke druk staan om samen te gaan
werken; de eerste stappen daartoe zijn onlangs gezet (vgl.
APT en Alcatel).
De markten voor elektronische militaire systemen zijn
vanouds nationalistisch ingesteld. Weliswaar zijn de
laatste tijd verscheidene landen tot samenwerking gekomen bij de ontwikkeling en vervaardiging van nieuwe wapens en wapensystemen, maar die voorbeelden vertegenwoordigen toch nog niet de helft van de totale behoefte.
Toch blijft het voor een gezonde ontwikkeling van de defensieindustrie in Europa van groot belang de vraag van
het gehele werelddeel te bundelen.
Wanneer we vervolgens de markt van elektronische
componenten onder de loep nemen, zien we dat er nog
maar een Europese leverancier overgebleven is die op wereldschaal beeldbuizen voor televisie vervaardigt. Beeldbuizen voor kleinere schermen en voor computerwerkstations worden nauwelijks in Europa gefabriceerd.
Wat geVntegreerde schakelingen betreft is het algemeen
bekend dat leveranciers in Europa nog niet een kwart van
de behoeften van de Europese klanten kunnen leveren.
De produktie van geVntegreerde schakelingen voor rekenmachines, horloges en fotografische camera’s is geheel
aan Europa voorbijgegaan. Alle ontwerpen voor microprocessors zijn uit de VS afkomstig. Wel lijkt de toepassing
van elektronische onderdelen in automobielen beloften in
te houden voor de Europese industrie. De vooruitzichten
zijn ook positief voor onderdelen voor telecommunicatie-apparatuur, indien althans het ISDN-ontwerp, een
Europese schepping, het in andere werelddelen steeds
beter gaat doen.
Nu dan enkele algemene opmerkingen over de positie
van Europa op het gebied van de elektronica en infor-

1046

Produktievloer van een megachipfabriek

(foto ANP)

matica.
In het verleden plachten nieuwe ontwikkelingen eerst
toepassing te vinden in systemen voor professioneel gebruik. De toepassing in gebruiksartikelen kwam later, als
de technologie van de onderdelen gerijpt was. Maar met
de komst van o.a. de goedkope micro-processor en de
goedkope geheugenchip is die vaste volgorde doorbroken
en soms zelfs geheel omgedraaid. Het is ook niet meer zo
dat nieuwe elektronische vondsten eerst een militaire en
dan pas een civiel-commerciele toepassingen vinden.
Daarom is het voor een ge’mdustrialiseerd werelddeel
zaak, zich actief bezig te houden en succes te hebben met
elektronica, zowel voor de consument als voor toepassing
in het bedrijfsleven (en met de vitale onderdelen voor
alletwee).
De elektronische industrie in Europa heeft bijzonder
veel belangstelling getrokken van overheidswege en de
regeringen hebben daarin ook op diverse manieren ingegrepen. In Frankrijk en Italie zijn de betrokken bedrijven
staatseigendom, in Duitsland en Nederland hebben ze op
grote schaal financiele steun voor onderzoek en ontwikkeling gekregen, en in het Verenigd Koninkrijk staat een aanzienlijk deel van de O&O-capaciteit onder militaire invloed.
Ten slotte moet nog worden opgemerkt dat, in vergelijking met andere takken van nijverheid, de Europese
elektronica- of informatica-bedrijven slechts zwak vertegenwoordigd zijn op de markt van de Verenigde Staten.

Recente ontwikkelingen
Voor de meeste ondernemingen is het een noodzakelijke, maar niet altijd voldoende voorwaarde om te kunnen
voortbestaan dat ze het hele Europese continent als
thuismarkt kunnen beschouwen. Dat is ook het doel van
de gezamenlijke projecten die in het kader van de O&Oprogramma’s van de Europese Gemeenschap ter hand
zijn genomen.

L

Men begin! er voorts achter te komen – mede door het
werk van de Europese Commissie, – dat het nodig is voor
heel Europa geldige normen vast te stellen. De signalen uit
desectoren besturingssystemen voor computers, openbare telecommunicatiestelsels, particuliere en openbare datacommunicatie volgens het ontwerp van OSI, en televisie
met grote beeldscherpte zijn bemoedigend in dat opzicht.
Ook op het gebied van verkeersinformatiesystemen en
van telefonie vanuit auto’s begint de noodzaak van Europese normen erkend te worden.
Uit de wijdverbreide animo om deel te nemen in EGprogramma’s als ESPRIT en RACE valt op te maken dat
zakenlui en academici zich Europeaan gaan voelen en
Europees leren denken. Het aantal nieuwe bedrijven op
het gebied van de geavanceerde technologie op het Europese toneel is nog gering, met als gelukkige uitzondering
de bedrijven die zich bezig houden met programmeringstechniek.
Gelukkig is de scherpzinnigheid van de Europese uitvinder niet verminderd. Denk maar aan de ontwerpen voor
OSI, ISDN, compact disc, beeldplaten, optische dataopslag en programmeertalen. Tot nu toe hebben de Japanners, meesters in het snel verbeteren van elders uitgevonden en ontwikkelde produkten en technologieen,
slechts weinig bijgedragen aan fundamenteel onderzoek
en originele ontwerpen. Nu ze zich daarvan pijnlijk bewust
zijn geworden, spannen ze zich uitermate in om deze achterstand in te halen.
De recente val van de Amerikaanse dollar en de gelijktijdige stijging van de Japanse yen ten opzichte van de Europese munteenheden hebben de randvoorwaarden voor intercontinentale concurrentie sterk gewijzigd.
In Japan blijven zowel de burgers als de organisaties
sterk nationalistisch ingesteld in nun koopgedrag en wat
het gunnen van contracten betreft. Op een enkele uitzondering na is de Europese elektronische industrie er niet in
geslaagd op de Japanse markt een voet aan de grand te
krijgen.

Ontwikkelingstendenties
Welke tendenties kunnen op dit moment worden onderkend? In het algemeen zien we dat de produktie in de
elektronica-branche steeds minder arbeidsintensief
wordt, terwijl anderzijds de kosten van onderzoek en ontwikkeling, in procenten van de omzet, steeds hoger worden. Als gevolg van die ontwikkeling wordt er vooral gekwalificeerd personeel aangetrokken. Vakbonden spelen
voor dat soort mensen nauwelijks een rol, en we zien dan
ook hun invloed snel afnemen. De ontwikkeling van de
techniek gaat zo snel dat men niet aan voortdurende bijscholing kan ontkomen. In dat opzicht geeft IBM een uitstekend voorbeeld.
Op het gebied van de programmatuur is de bedrijvigheid
in Europe veelbelovend, al gaat het daarbij vooral om applicatieprogramma’s (in tegenstelling tot standaardpakketten). Bij de micro-elektronica legt men in Europa meer
en meer de nadruk op het naar maat ontwerpen van schakelingen, een marktsector die minder gevoelig is voor concurrentie van elders dan de sector standaardprodukten
(vgl. ES2). Naast de vanouds bestaande leveranciers van
wereldformaat zijn er ook nieuwe in opkomst; men denke
aan Mercedes, AEG, Dornier en CGE-ITT.

Aktiepunten
Laat ons ten slotte nagaan wat men in Europa kan doen
om de concurrentiepositie van de elektronica- en informatica-industrie te verbeteren. Veel grote bedrijven zijn er
al in geslaagd een behoorlijk deel of zelfs de gehele Europese markt te bestrijken, hoe verdeeld die ook is. Toch verdienen de pogingen van de Gemeenschap om een waarlijk
homogene, gemeenschappelijke, vrije Europese markt tot

stand te brengen de onvoorwaardelijke steun van alle
deelnemers aan de economie.
Het verdient aanbeveling te streven naar geleidelijke
verandering van de nationalistische houding die bij overheidsaankopen nu nog veelal wordt aangenomen. De
Europese Commissie zou voorts serieus moeten denken
over passende maatregelen als antwoord op de discriminerende uitwerking van de ‘Buy American Act’. In diezelfde geest zouden de regeringen van lidstaten een einde
moeten maken aan alle belemmeringen tegen fusies tussen ondernemingen uit verschillende lidstaten. De politici
in alle lidstaten zouden zich bewust moeten inspannen om
hun steun te verleggen van ‘nationale voortrekkers’ naar
‘Europese voortrekkers’.
Als de ministers van Defensie van de Europese staten
voortgaan het grootste deel van hun aankopen op nationale basis te verrichten zonder poging tot samenbundeling
van gemeenschappelijke behoeften, dan zal de Europese
industrie van defensie-elektronica nooit een concurrentiepositie op wereldniveau bereiken; bovendien zullen de ministeries in dat geval hoe langer hoe meer op bronnen in
de VS moeten terugvallen.
Ook wat de infrastructuur van ons vasteland betreft zou
de vraag in alle sectoren moeten worden gebundeld. Er
kan niet genoeg op worden gewezen hoe belangrijk openbare aanbesteding is om aan de Europese industrie de gelegenheid te geven zich te richten op een afnemer van
spitstechnologie van continentaal niveau.
Het beleid om de overheidssteun aan de industrie te verminderen, dat is ingegeven door de verbeterde economische toestand, moet op nationaal niveau tot uiting komen
en mag niet ten koste gaan van programma’s van de Europese Gemeenschap.
De noodzaak van gemeenschappelijke Europese normen is nu wel algemeen erkend. Bij voorkeur zouden ze
moeten aansluiten bij wereldnormen, maar dat doel kan alleen worden verwezenlijkt als Europa zijn krachten zo bundelt dat het als werelddeel mee kan praten op het wereldtoneel. Daartoe zouden bij voorbeeld de Europese PTT’s
een deel van hun huidige zelfstandigheid op het gebied
van openbare telecommunicatie moeten inleveren aan
een Europese Telecommunicatie Autoriteit.
De beroepsverenigingen in Europese landen op het gebied van elektronica zouden actiever moeten samenwerken bij het organiseren van Europese gebeurtenissen.
Snelle verbreiding van nieuwe technologische kennis is
een voorwaarde voor een gezonde industrie. Daarom is
het jammer dat er op dat gebied geen Europese instellingen van hoger onderwijs zijn, en dat ook de universiteiten
die rol niet op zich hebben genomen.
De bedrijven die eindprodukten leveren zouden enerzijds moeten leren hun produkten in samenwerking te vervaardigen (‘comakership’) met toeleveranciers uit buurlanden, en anderzijds in buurlanden klanten te zoeken die
bereid zijn het voortouw te nemen bij nieuwe ontwikkelingen. Daarbij is talenkennis uiteraard van het grootste
belang.

A.E. Pannenborg

Auteur