Ga direct naar de content

Beheersing van subsidie-uitgaven

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 17 1990

Beheersing van
subsidie-uitgaven
De beheersing van subsidie-uitgaven is de laatste jaren een belangrijk thema in
discussies over de openbare financien. Ramingen van deze uitgaven wijken dikwijls fors
af van de realisatie. Onverwachte verschuivingen in het moment van betaling en een
geringer of omvangrijker beroep op de subsidie dan voorzien, blijken hiervoor de
belangrijkste oorzaken te zijn. Dit laatste geldt zowel voor open-einderegelingen als voor
subsidies die gebonden zijn aan een maximum budget, hetgeen impliceert dat
‘dichtschroeien’ alleen de beheersing van subsidie-uitgaven niet zal verzekeren.

DRS. A.A.M. DE KEMP*
Inleiding

Overschrijdingen en onderuitputtingen

In de verschillende Miljoenennota’s wordt traditioneel
aandacht besteed aan de beheersing van de rijksuitgaven.
Bijna even traditioneel is de zorg die in deze nota’s wordt
uitgesproken over de gebrekkige beheersbaarheid van de
uitgaven, ondanks een voortdurende aanscherping van de
regels van het stringente begrotingsbeleid en ondanks de
operatic comptabel bestel. In de recentste Miljoenennota’s
wordt bij alle aandacht voor de budgetdiscipline ingegaan
op de moeilijk beheersbare ontwikkeling van subsidies en
open-einderegelingen. Met name bij de open-einderegelingen wordt gewezen op de onvoorspelbaarheid van de
uitgaven, waardoor het risico van (onder- en) overschrijdingen blijft bestaan. In de notitie Toetsingskriteria open-einderegelingen van het Ministerie van Financien worden de
verschillen tussen raming en realisatie van open-einderegelingen voor een periode van drie jaar op een rij gezet om
de moeilijke beheersbaarheid van deze regelingen nog
eens nader aan te tonen1. Ander onderzoek brengt echter
aan het licht dat de ramingsproblematiek niet beperkt blijft
tot open-einderegelingen. Uit een onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar het beheer van subsidies zijn
eveneens omvangrijke verschillen tussen begrotingscijfers
en kasuitgaven naar voren gekomen.
Over de oorzaken van de verschillen tussen raming en
realisatie is, behalve op het niveau van enkele individuele
regelingen, niet zo veel bekend. In een groot aantal analyses van de uitgavenoverschrijdingen wordt verwezen naar
een ‘falende budgetdiscipline’ als oorzaak, terwijl meevallers verklaard worden uit ‘slechte ramingen’3. De voortdurende herhaling van cijfers en stellingen over het gebrekkige beheer van de overheidsfinancien lijken echter nauwelijks tot meer inzicht in de oorzaken van de overschrijdingen en onderuitputtingen te leiden.
In dit artikel wordt nader ingegaan op de resultaten van
het onderzoek van de Rekenkamer naar subsidies, waarbij
met name aandacht besteed zal worden aan de oorzaken
van de ramingsproblematiek bij subsidies.

Het onderzoek van de Rekenkamer, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in het verslag over 1988, had betrekking op 722 in 1986 van toepassing zijnde subsidies,
met een financieel belang van in totaal ruim 30 miljard
gulden (kasuitgaven 1986)4. De totale som van de begrotingsoverschrijdingen van de 681 op dit punt onderzochte
subsidies bedroeg bijna / 3 miljard5. Dit bedrag kwam
overeen met 10% van het totaal voor deze subsidies begrote bedrag. Exclusief de WIR, met een overschrijding van
bijna / 2 miljard, bedroeg de totale overschrijding 4% van
het begrote bedrag. Deze Overschrijdingen werden ten
dele gecompenseerd door een onderuitputting van in totaal
/ 1,7 miljard bij andere subsidies, hetgeen overeenkomt

60

* De auteur is onderzoeker aan het subsidieproject van de Algemene Rekenkamer en momenteel werkzaam bij het Sociaal en
Cultureel Planbureau. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven. De auteur dankt zijn ex-collega’s mevr. W.G.J. van der Mei,
J.H.A. van Dam, O. Delsman en W. van den Berg voor hun
bijdrage.
1. Ministerie van Financien, Notitie toetsingkriteria open-einderegelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20862, nrs.
1-2.

2. Zie bij voorbeeld Algemene Rekenkamer, Verslag 1986, onderzoek begrotingsuitvoering 1981-1985, Tweede Kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19905, nrs. 1-2 en C.L Jansen en H. de Groot,
Beheersing van de rijksuitgaven in theorie en praktijk, ESB, 29
maart1989, biz. 318-322.
3. Zie bij voorbeeld J.M.M. Ritzen, De Miljoenennota 1990: een
open eind, ESB, 4 oktober 1989, biz. 968-972, C.A. de Kam,
C.G.M. Sterks en J. de Haan, De Miljoenennota 1990: een keerpunt ten goede?, ESB, 4 oktober 1989, biz. 973-978 en S.J.
Toirkens, De jaren negentig, het blijft schipperen, ESB, 18 oktober,
1989, biz. 1023-1026.

4. Algemene Rekenkamer, Verslag 1988, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21080, nrs. 1-2.
5. In de meeste van de 41 gevallen waar de gegevens over het
begrote bedrag of de kasuitgave ontbraken, maakte de subsidie
deel uit van een groep van subsidies, waarvan de bedragen niet
precies uitgesplitst konden worden. Het totaalbedrag is in die
gevallen toegerekend aan de grootste subsidie.

met 6% van net totale begrote bedrag van / 30 miljard.
‘Gered door de plussen’, noemen enkele Groningse economen dat6.
De totaalcijfers brengen de ramingsproblematiek slechts
gebrekkig in beeld, omdat hierdoor de afwijkingen van de
begroting van individuele subsidies niet zichtbaar worden.
Meer inzicht verschaft de figuur, waarin is weergegeven in
welke omvang deze afwijkingen optraden. De verschillen
tussen raming en realisatie zijn hiertoe uitgedrukt in procenten van het begrote bedrag.
Bij 178 subsidies was de realisatie gelijk aan de raming
of was sprake van een onderuitputling van maximaal 5%.
Bij 417 van de 618 subsidies (61%) bedroeg het verschil
tussen raming en realisatie meer dan 5% van het voor 1986
begrote bedrag. Hiervan bedroeg van 339 subsidies (50%)
het verschil tussen raming en realisatie meer dan 10% van
het begrote bedrag. Gemiddeld weken de realisatiecijfers
29%, en exclusief de subsidies met een financieel belang
van minder dan /1 miljoen 24%, af van het begrote bedrag.
Deze uitkomsten geven voldoende aanleiding om, zoals de
Minister van Financien voor de open- einderegelingen en
meerjarenramingen voorstelt, nader onderzoek te doen
naar de oorzaken van de overschrijdingen en onderuitputtingen.

Oorzaken____________________
Een aantal mogelijke oorzaken van het optreden van
verschillen tussen raming en realisatie vloeit voort uit de
aard van het subsidie-instrument. De subsidierende overheid opent immers veelal een subsidiemogelijkheid, maar
laat het initiatief vervolgens uitgaan van de (potentiele)
gesubsidieerde(n). Door dit facultatieve karakter van het
instrument ontstaat onzekerheid over het aantal gesubsidieerden, het moment waarop gesubsidieerden hun declaraties indienen en de hoogte van het subsidiebedrag per
gesubsidieerde. Gevolgen kunnen aanzienlijke onderuitputtingen, overschrijdingen en kasverschuivingen zijn.
Doordat veelal gesubsidieerd wordt in de werkelijke kosten
op declaratiebasis zijn loon- en prijsontwikkelingen voorts
van invloed op omvang van de subsidie-uitgaven. Verschillen tussen raming en realisatie kunnen ten slotte optreden
door tussentijdse beleidswijzigingen, al dan niet op initiatief
van de Tweede Kamer.
Naast deze directe oorzaken zijn er andere factoren die
van invloed zijn op de omvang van de verschillen tussen
raming en realisatie. Het subsidietype vormt zo’n factor. Bij
exploitatiesubsidies, bijdragen die gericht zijn op de instandhouding van (non-profit) organisaties, zal het aantal
gesubsidieerden veelal wel ongeveer bekend zijn. Dit is in
veel mindere mate het geval bij de programmasubsidies,
waarbij gedurende een aantal jaren de mogelijkheid openstaat om een subsidie-aanvraag in te dienen. Projectsubidies, die veelal eenmalig zijn, hebben ten slotte een meer
experimenteel karakter: de uitgaven zijn hierdoor, hoewel
het aantal gesubsidieerden wel bekend zal zijn, moeilijk in
te schatten. Bij dit subsidietype mist men, net als bij andere
recent ingestelde subsidies, de ervaring met het instrument, op grond waarvan de ramingen verbeterd kunnen
worden.
De subsidieverstrekker kan invloed uitoefenen op de
beheersbaarheid van de uitgaven door het verbinden van
een maximum aan de begroting. Bij de subsidies met een
open-eindekarakter (veelal open-einderegelingen) zijn de
rechten van de gesubsidieerden juridisch afdwingbaar,
zodat overschrijdingen niet gemakkelijk tegengegaan kunnen worden. In dat geval zijn ook de kasuitgaven moeilijk
te ramen. Een ander instrument om de beheersbaarheid
van de uitgaven te vergroten vormt de keuze van de

ESB 17-1-1990

Figuur. Overschrijding en onderuitputting (op kasbasis)
Afwijking

max. 5%

196

max. 5%

136

5-10%

|78

10-50%
50-100%

>100%

^^H onderuitputling

I

| overschrijding

119
150

200

Aantal subsidies
Bran: Algemene Rekenkamer.

financieringsvorm. Van subidiering op declaratiebasis, al
dan niet in de exploitatie, gaat geen prikkel uit tot een
efficients aanwending van de middelen. Dit zal wel het
geval zijn indien gesubsidieerd wordt op basis van een
taakstellend budget. Subsidising op basis van vaste normvergoedingen (bij voorbeeld een bedrag per 1000 inwoners) kan eveneens onaangename verassingen achteraf
voorkomen.

Onderzoeksresultaten
In het onderzoek van de Rekenkamer is, met behulp van
regressie-analyse en bivariate analyses, nagegaan in welke mate de genoemde oorzaken de optredende verschillen
tussen raming en realisatie kunnen verklaren. De resultaten van de regressie-analyse, die in exploratieve zin is
gehanteerd, zijn weergegeven in tabel 1.
De onvoorspelbaarheid van de uitgaven, tot uiting komend in kasverschuivingen en een geringer of omvangrijker beroep, vormt een belangrijkere verklaring voor de
optredende verschillen tussen raming en realisatie dan
beleidswijzigingen. Voor de subsidies waarvoor deze verschillen (mede) veroorzaakt werden door kasverschuivingen, door het declaratiegedrag van de gesubsidieerden,
bedroeg de afwijking van het begrote bedrag gemiddeld
52%. Voor de subsidies waarvoor een geringer of een
omvangrijker beroep dan voorzien (mede) de oorzaak
vormde, bedroeg dit percentage 41. Beleidsmatige uitgavenverhogingen of -verlagingen, al dan niet op initiatief van
de Tweede Kamer, vormden een minder belangrijke oorzaak van de optredende verschillen, omdat zij relatief
weinig voorkwamen (44 maal). Wanneer zij voorkwamen
leidden zij echter wel tot omvangrijke afwijkingen (gemiddeld 77%). Loon- en prijsbijstellingen vormen, mede gezien
de ontwikkeling van lonen en prijzen, slechts een zeer
beperkte verklaring voorde optredende verschillen tussen
raming en realisatie7.
De invloed van kasverschuivingen is opvallend. Het
verschuiven van de kasbetalingen kan als middel worden
ingezet om de begroting uit te putten, dan wel om over6. C.G.M. Sterks, J. de Haan en C.A. de Kam, De erfenis van
Ruding, ESB, 28 juni 1989, biz. 616-619.

7. Uit een bivariate toetsing, waarbij het gemiddelde verschil
tussen raming en realisatie van de groep subsidies waarvan loon-

en prijsbijstellingen als oorzaak zijn aangemerkt, is vergeleken
met het gemiddelde verschil voor de groep subsidies waarvoor dat

niet het geval was, is naar voren gekomen dat de gemiddelden
niet significant van elkaar verschillen. Voor de andere hierboven

genoemde oorzaken is dit wel het geval.

61

schrijdingen te voorkomen8. Uit de onderzoeksresultaten
blijkt echter dat juist doordat betalingen op aangegane
verplichtingen eerder of later tot stand komen dan voorzien,
omvangrijke onderuitputtingen en overschrijdingen optreden. In plaats van een mogelijk beheersingsinstrument
blijkt het een van de voornaamste beheersingsproblemen.

Het is voorts opmerkelijk dat het budgettair karakter van
de subsidie niet van invloed blijkt te zijn op de omvang van
de verschillen tussen raming en realisatie. Van de 31
onderzochte subsidies met een open-eindekarakter bedroegen de verschillen tussen raming en realisatie gemiddeld 23%, tegenover gemiddeld 30% voor de subsidies die
gebonden zijn aan een maximum budget. Bij de subsidies
met een open-eindekarakter bedroegen de overschrijdingen gemiddeld 7%, tegenover 15% voor de subsidies die
gebonden zijn aan een maximum budget9. Statistisch zijn
de verschillen echter niet significant10. Van de 650 onderzochte subsidies met een maximum budget bleek de begroting van 236 subsidies (36%) overschreden te worden.
Bij 122 subsidies (19%) bedroeg de overschrijding 10% of
meer en bij 50 subsidies (8%) 50% of meer. Geconcludeerd
kan worden dat ook voor de subsidies met een maximum
budget kennelijk mechanismen ontbreken om een overschrijding van de uitgaven te voorkomen.
Bij deze conclusie dient wel bedacht te worden dat het
totale financiele belang van de in het onderzoek betrokken
31 subsidies met een open-eindekarakter / 7,9 miljard
bedraagt (begroting 1986). Qua aantal en financieel belang
is dit een relatief beperkt deel van de open-einderegelingen, waarvan het totale budgettaire beslag in de notitie
Toetsingskriteria open-einderegelingen geraamd wordt op
circa / 46 miljard (exclusief de premie-gefinancierde uitgaven). Wanneer de open-einderegelingen uit deze notitie tot
uitgangspunt worden genomen, dan blijkt dat voorde openTabel 1. Gestandaardiseerde b-coefficienten en verklaarde
varianties van deregressievergelijkingen voorde relatieve
afwijkingen en relatieve overschrijdingen (N=681)

Uitgavenverhoging departement
Uitgavenverlaging departement

Beleidswijziging Tweede Kamer
Kasverschuivingen

Geringer beroep dan voorzien
Omvangrijker beroep dan
voorzien
Loon- en prijsbijstellingen
Logaritme v.h. begrote bedrag
Exploitatiesubsidies
Financiering van de exploitatie
Jaarv. installing 1983/1984
Jaarv. instelling 1985/1986
Jaar onbekend
R2 (gecorrigeerd)

Logaritme
rel. afwijking

0,64

Logaritme rel.
overschrijding

0,64

0,27

0,59
0,70

0,14
0,41

0,62 0,28 0,65
0,19 0,09 0,22
-0,19 -0,26 -0,23
-0,26 -0,18
– -0,23
0,17 0,08
0,22 0,12
0,31 0,06

0,38
0,12
-0,30
-0,15

0,65
0,60
0,72
0,63

0,19
0,13
0,10
0,46
0,37

50%

48%

(B = de regressiecoeffioient, b = de gestandaardiseerde coefficient).
NB. Met ‘relatieve begrotingsafwijking’en ‘relatieve begrotingsoverschrijding’
wordt gedoekJ op het verschil tussen raming en realisatie. De waarden zijn
gerelateerd aan het voor de desbetreffende subsidie begrote bedrag. Voor
deze beide variabelen en voor het begrote bedrag is gekozen voor een
logaritmische transformatie om de invloed van extreme waarden te reduceren. Voor kwalitatieve variabelen is een dummy gehanteerd.

62

Subsidietype

Taakstel-

Subsidie-

Werkelijke

lend budget/ ring in de kosten op
normver- exploitatie declaratie
goeding

Subsidies en open-einderegelingen

Variabelen:

label 2. Percentages waarmee de realisatie gemiddeld
afweek van de begrote bedragen per subsidietype en
financieringsvorm (in procenten)

ExploitatieProgrammaProjectGemiddeld voor
de drie typen

Gemid-

deld per
subsidietype

33

18
33
24

25
49a
42

18b
42″
36

26

20a

43a

29

14
32a

NB. De met een a aangemerkte financieringsvormen verschillen significant
van de andere financieringsvormen; hetzelfde geldt voor de met b aangemerkte subsidietypen (uitgegaan is van een significantieniveau van 5% en
tweezijdige toetsing).

einderegelingen de overschrijding in 1986 gemiddeld 15%
bedroeg en het verschil tussen raming en realisatie gemiddeld 31%, hetgeen vrijwel overeenkomt met de in het
onderzoek van de Rekenkamer gevonden cijfers voor de
subsidies die gebonden zijn aan een maximum budget11.

Subsidietype en financieringsvorm
De mate waarin verschillen tussen raming en realisatie
optreden blijkt voorts enig verband te vertonen met het
subsidietype en de financieringsvorm. In tabel 2 is, per
subsidietype en per financieringsvorm het percentage
weergegeven waarmee de ramingen gemiddeld van de
realisatie afweken. Uit de tabel blijkt dat verschillen tussen
raming en realisatie relatief omvangrijk zijn voor de programmasubsidies, en minder omvangrijk voor de exploitatiesubsidies. Bij de programmasubsidies komen onderuitputtingen van meer dan 50% voorts relatief vaak voor.
Bij de financieringsvorm ‘subsidiering in de exploitatie’
blijken de ramingen beter te zijn dan bij de andere financieringsvormen. Deze uitkomst hangt in belangrijke mate
samen met het subsidietype: van de 319 subsidies met
‘subsidiering in de exploitatie’ als financieringsvorm behoren 267 subsidies tot het type exploitatiesubsidie. Uitgesplitst per subsidietype blijkt de financieringsvorm subsidiering in de exploitatie niet samen te gaan met significant
betere ramingen. Voorts blijken de ramingen bij de financieringsvorm subsidiering in de werkelijke kosten op declaratiebasis significant slechter dan bij de beide andere
financieringsvormen. Bij de programmasubsidies blijkt
subsidiering op basis van een taakstellend budget of vaste
8. Zie S.J. Toirkens, Schijn en werkelijkheid van het bezuinigingsbeleid 1975-1986, Kluwer, Deventer, 1988.
9. De gemiddelde overschrijding is zodanig gedefinieerd, dat voor

iedere subsidie, waarvoorde begroting niet volledig is uitgeput, de
overschrijding 0% bedraagt. Op deze wijze is voorkomen dat in de
berekening van de gemiddelden overschrijdingen en onderuitputtingen tegen elkaar wegvallen.

10. Omdat het aantal subsidies met een open-eindekarakter beperkt is, is getoetst met de Mann-Whitneytoets, een verdelingsvrije
techniek waarbij wordt getoetst op ordinaal niveau. Omdat we
ge’interesseerd zijn in de vraag of de beide gemiddelden significant

van elkaar verschillen is tweezijdig getoetst. Voor de absolute
waarden van de relatieve verschillen is een z-waarde gevonden
van -1,11 en een overschrijdingskans (p) van 27%; voor de
overschrijdingen bedragen deze waarden respectievelijk -0,68 en
49%.

11. Opvallend is dat de verschillen tussen raming en realisatie in
1985 en 1987 veel pngunstiger zijn: voor beide jaren bedraagt de
overschrijding gemiddeld 40% en het verschil tussen raming en
realisatie gemiddeld 54%.

normvergoedingen tot geringere verschillen tussen raming
en realisatie te leiden dan subsidising op declaratiebasis.
Niet alleen de verschillen tussen raming en realisatie,
maar ook de overschrijdingen blijken gemiddeld omvangrijk voor de financieringsvorm ‘subsidiering in de werkelijke
kosterr op declaratiebasis’.
Deze bevindingen geven voldoende aanleiding om, bij
de installing van nieuwe subsidies of de doorlichting van
bestaande subsidies, de mogelijkheden van financiering
op basis van een taakstellend budget of vaste normvergoedingen na te gaan in plaats van subsidiering in de
werkelijke kosten op declaratiebasis. Deze bevinding
sluit ook aan bij aanbevelingen die in de literatuur worden
gedaaan ter verbetering van de beheersing van subsidieuitgaven.

Financieel belang en looptijd van de subsidie
Uit de resultaten van de regressie-analyse blijkt voorts
dat subsidies met een omvangrijkerfinancieel belang beter
geraamd (kunnen) worden dan subsidies met een minder
omvangrijk financieel belang: met de toename van het
financieel belang nemen de overschrijdingen en onderuitputtingen relatief af. Het probleem waar het Ministerie van
Financien mee geconfronteerd wordt in zijn streven naar
de beheersing van de open-einderegelingen is natuurlijk
wel dat een verschil tussen raming en realisatie van 24%
bij een miljardensubsidie van een geheel andere orde is
dan een verschil van 38% bij een subsidie van enkele
tonnen.
Ten slotte blijkt uit de regressie-analyse nog enig verband tussen de omvang van de verschillen tussen raming
en realisatie en de looptijd van de subsidie. Bij in 1985 of
in 1986 ingestelde subsidies trad vaak een onderuitputting
van de begroting op en bij subsidies die in 1983 en 1984
tot stand zijn gekomen waren de overschrijdingen in 1986
relatief omvangrijk. Dit zou kunnen wijzen op een overschatting van de uitgaven in de eerste jaren na de totstandkoming van de subsidie, door het onderschatten van aanvangsproblemen. In latere jaren treedt vervolgens een
uitgavenniveau op, dat ligt boven het niveau van de uitgaven in de aanvangsjaren. Hiermee zou in de raming echter
onvoldoende rekening kunnen worden gehouden.

Samenvatting en conclusies

en ook blijken bij deze subsidies overschrijdingen niet in
mindere mate voor te komen.
Uit de analyses is een aantal mogelijkheden voor verbetering naar voren gekomen. Zo is gebleken dat subsidiering
in de werkelijke kosten op declaratiebasis zo mogelijk
vermeden dient te worden. Mogelijkheden om te subsidieren op basis van een taakstellend budget of vaste normvergoedingen lijken nog weinig benut te worden.
Ook is gebleken dat de uitgaven in de eerste jaren
overschat worden en in latere jaren, wellicht op grand van
de resultaten in de eerste jaren, onderschat worden. In een
ex ante evaluatie, waarin onderzocht wordt wat de financiele gevolgen van subsidiering zullen zijn en volgens welk
tijdpad de uitgaven gedaan zullen moeten worden, zal
meer rekening gehouden moeten worden met de aanloopproblemen. De ramingen kunnen voorts verbeterd worden
door nadrukkelijker dan nu het geval is informatie te verzamelen over te verwachten ontwikkelingen. Nu lijkt te snel
een beroep gedaan te worden op ‘exogene factoren’.
De aanbeveling om zodanige mechanismen te ontwikkelen dat subsidies die gebonden zijn aan een maximum
budget daadwerkelijk niet overschreden worden lijkt triviaal, maar is het in het licht van de bevindingen zeker niet.
Het ‘dichtschroeien van open- einderegelingen’ heeft pas
zin als aan deze voorwaarde voldaan is, dat wil zeggen als
de (politieke) wil getoond wordt om een kasplafond inderdaad als een kasplafond te hanteren. Voorts is het van
belang om, ter bevordering van de kwaliteit van de (kas)ramingen, mechanismen te ontwikkelen ter voorkoming van
kasverschuivingen. Hierbij kan gedacht worden aan de
verplichting voor de gesubsidieerde een (jaarlijkse) kasbegroting in te dienen. Daarnaast kunnen termijnen gesteld
worden voor het indienen van declaraties door de gesubsidieerde. Bij overschrijding van de gestelde termijnen kan
als sanctiemogelijkheid een korting op de subsidie overwogen worden. Het verdient eveneens aanbeveling mechanismen te ontwikkelen om tijdig kasverschuivingen te signaleren, zodat deze doorberekend kunnen worden in de
begroting van het volgende jaar.
De aanbevelingen van de Rekenkamer zijn in de vorm
van een zogenaamde ‘handreiking’ opgenomen in het verslag. Verschillende ministeries en directies van ministeries
hebben reeds laten weten bestaande subsidies aan de
hand hiervan te gaan doorlichten, dan wel de handreiking
te gebruiken bij de implematatie van nieuwe subsidies. De
handreiking is voorts door de Europese Rekenkamer vertaald voor de doorlichting van de Europese subsidies.

Antonie de Kemp

Uit een onderzoek van de Rekenkamer naar het beheer
van subsidies is naar voren gekomen dat grote verschillen
bestaan tussen de begrote bedragen en de kasuitgaven.
De realisatiecijfers wijken gemiddeld 29% af van de ramingen, en exclusief de subsidies met een minder omvangrijk
financieel belang 24%. De verschillen tussen raming en
realisatie zijn voornamelijk toe te schrijven aan een ramingsproblematiek. Een geringer of omvangrijker beroep
op de subsidie dan voorzien en het eerder of later dan
voorzien tot betaling komen vormen belangrijkere verklaringen voor de optredende verschillen dan beleidswijzigingen. Deze ramingsproblematiek lijkt vooral samen te hangen met de aard van het subsidie-instrument. De onvoorspelbaarheid van de uitgaven is een gevolg van het feit dat
benutting van het instrument veelal facultatief is en dat het
initiatief voor subsidising (veelal) bij de aanvrager ligt.
Opmerkelijk is dat voor de onderzochte subsidies het budgettair karakter niet van invloed blijkt te zijn op de verschillen tussen raming en realisatie: subsidies die gebonden
zijn aan een maximum budget blijken niet beter geraamd
te worden dan de subsidies met een open-eindekarakter

ESB 17-1-1990

63

Auteur