Ga direct naar de content

Hervormingen in de Sovjetunie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 17 1990

Hervormingen in de Sovjetunie
In alle centraal geleide economieen zijn en worden momenteel hervormingen
doorgevoerd, die verband houden met de ondoelmatigheden van het traditionele
planningssysteem. Voor het opheffen van de inefficienties moeten de planopdrachten van
de centrale aan de ondememingen worden vervangen door een meer indirecte methode
van sturing, waarin een grotere plaats voor het marktmechanisme is ingeruimd. In
theorie zijn daarvoor consistente stelsels ontworpen. In dit artikel worden beide
systemen besproken en toegelicht aan de hand van de recente ontwikkelingen in de
Sovjetunie. Daamaaast komen de dilemma’s aan de orde waarvoor de Russische
hervormers zich momenteel geplaatst zien.

DR. J. GROENEWEGEN – DR. M. KORCHEMKIN – DRS. R. VAN DER STEEN*
Directieve planning
In een centraal geleide economie worden de uitkomsten
van het economische proces door het politieke systeem
vastgelegd in doeleinden die zijn opgenomen in het Centraal Economische Plan. In een systeem van directieve
planning worden die doeleinden via de branche-ministeries
vertaald in planopdrachten voor de ondememingen. Om
opdrachten te kunnen formuleren die nauw aansluiten bij
de produktiemogelijkheden op microniveau, moeten de
hogere lagen in de hierarchie over de juiste informatie
beschikken. Zij moeten precies op de hoogte zijn van de
produktiecapaciteiten, de produktiviteiten en dergelijke.
Probleem is nu, dat die informatie moet komen van degenen die later op basis van die zelfde informatie de planopdrachten ontvangen. Aangezien de managers een extra
bonus ontvangen als zij de planopdracht vervullen, zal van
het microniveau zodanige informatie naar boven worden
gestuurd, dat zij gemakkelijk aan de opdrachten kunnen
voldoen. De managers zullen enerzijds meer middelen
vragen dan nodig is en anderzijds van hun produktiemogelijkheden een somber beeld schetsen. Dan is de kans op
een bonus gemaximaliseerd.
Problemen doen zich niet alleen voor bij het formuleren
van de planopdrachten, maar ook tijdens de uitvoering.
Managers zijn noch gemotiveerd de produktiviteit op te
voeren, noch geprikkeld de produktie te maximaliseren en
evenmin zien zij heil in het efficienter alloceren van de
produktiemiddelen. Immers, betere prestaties leiden in de
toekomst alleen maar tot hogere planopdrachten en tot de
toewijzing van minder middelen, waardoor het moeilijker
wordt de bonus binnen te halen1.
Naast deze technische inefficienties kent het stelsel van
directieve planning ook allocatieve ondoelmatigheden.
Door het bestaan van verkopersmarkten2 wordt elk produkt, ongeacht de kwaliteit, van de markt ‘gezogen’ en
ontbreekt voor de producent elke prikkel te produceren
conform de wensen van de afnemers. Op verkopersmarkten ontbreekt de concurrentie en kunnen producenten de
voorkeuren van de consumenten negeren.
56

De ondoelmatigheden kunnen in theorie worden opgeheven door het systeem van directe planopdrachten te
vervangen door een indirectere vorm van sturing op basis
van zogenaamde regulatoren.

Parametrische planning
In het stelsel van parametrische planning worden de
planopdrachten afgeschaft en wordt het gedrag indirect gestuurd door regulatoren, zoals de prijzen van grondstoffen,
van intermediaire produkten, van kapitaal en arbeid. De
prijzen dienen parametrised van aard te zijn, hetgeen wil
zeggen dat de ondernemers er geen enkele invbed op
kunnen uitoefenen. Wil de centrale dat er in de produktieprocessen bij voorbeeld minder kolen en meer gas wordt gebruikt, dan kan zij de prijsverhouding zodanig veranderen,
dat de ondernemers worden geprikkeld over te schakelen op
gas. Ondernemers zijn bereid zich conform de wensen van
de planners te gedragen als zij dat ook in hun inkomen
merken. Daartoe wordt in het parametrische systeem het
winstbegrip geTntroduceerd. Naarmate de onderneming
meer produkten verkoopt, zuiniger met produktiemiddelen
omgaat, alerter reageert op prijssignalen, op subsidies en op
belastingprikkels, zal de winst groter zijn. Aangezien het
* John Groenewegen is universitair hoofddocent aan de Erasmus
Universiteit en partner in de universitaire onderzoek- en adviesgroep GRASP; Michael Korchemkin is onderzoeker aan de Aca- demy of Sciences, Tallin, USSR en was voor drie maanden
werkzaam aan de EUR; Ronald van der Steen was ten tijde van
het schrijven van dit artikel student-assistent aan de EUR.
1. Dit mechanisme staat bekend als het ‘ratchet principle’. Vergelijk
W. Brus, The market in a socialist economy, Londen, 1972.
‘Ratchet’ betekent letterlijk een palletje, dat ervoor zorgt dat in een
volgende periode niet beneden een eenmaal geproduceerde hoeveelheid mag worden gepresteerd. Ook wordt wel van incrementalisme gesproken, vergelijk W. Swaan, De regelingsillusie: overheidsbesluit en ondernemingsgedrag in de gemengde planeconomie van Hongarije, Maandschrift Economie, 1986, nr. 3, biz.
205-223.
2. Zie J. Kornai, Economics of shortage, Amsterdam, 1980.

inkomen van de managers gekoppek) is aan de winstindicator, zijn zij in het theoretische stelsel van parametrische
planning sterk,gemotiveerd op veranderingen in de regulatoren te reageren. Een belangrijke voorwaarde voor het
welslagen van de indirecte sturing is het bestaan van concurrentie. Alleen als de verkopersmarkten worden vervangen
door kopersmarkten zullen de producenten geprikkeld zijn
zteh te richten naar de voorkeuren van de afnemers, waardoor althans in theorie naast technische efficientie ook van
allocatieve efficientie sprake zal zijn.
In werkelijkheid doen zich in het stelsel van parametrische planning verschillende problemen voor die zich laten
schetsen aan de hand van de ervaringen met de recente
hervormingen in de Sovjetunie.

Hervormingen in de Sovjetunie

_______

In 1986 zijn decreten uitgevaardigd voor het loonsysteem, de buitenlandse handel, de bevoegdheden van de
regionale autoriteiten en de autonomie van individuen en
cooperaties op economisch gebied3.
Nieuwe wetten en decreten moeten een ‘nieuw economisch mechanisme’ introduceren, dat in 1991 bij de start
van het dertiende vijf-jarenplan geheel in werking moet zijn
getreden. In het nieuwe systeem poogt de centrale het
gedrag van de ondernemingen indirect te sturen door
zogenaamde ‘niet-bindende indicatoren’ van de waarde
van de produktie, de winst, de buitenlandse valuta, de
technische vooruitgang en de sociale ontwikkeling. Ook
wordt het gedrag van de ondernemingen gereguleerd door
limieten, die worden gesteld voor gerantsoeneerde produkten en centraal gealloceerde investeringen. Tot slot wordt
het gedrag bei’nvloed door normen die de lange-termijnontwikkeling betreffen van de stijging van de lonen en de
allocatie van de winst over de diverse ondernemingsfondsen, zoals het fonds voor investeringen en R & D, het
sociaal-cultureel fonds (onder andere woningbouw) en het
bonusfonds4.
Naast deze indirecte vorm van sturing blijft echter ook
een directs bemoeienis van de ministeries met de ondernemingen bestaan. Vooressentieel geachte goederenstromen kunnen de branche-ministeries zogenaamde staatsbestellingen plaatsen, die het karakter hebben van de
vroegere planopdrachten. Aganbegyan5 schat dat de
staatsbestellingen voor 1989 ongeveer zestig procent van
de totale produktie uitmaken. Voor 1988 lag het percentage
tussen de 90 en de 100; verwacht wordt dat het aandeel
van de staatsbestellingen in 1990 tot onder de vijftig procent zal zijn gedaald.

Veranderingen voor de ondernemingen
Voor de ondernemingen is een aantal veranderingen
opgetreden, die hen een grotere autonomie en een zwaardere eigen verantwoordelijkheid geven.
Wat de autonomie van de onderneming betreft is de in
januari 1988 in werking getreden Wet op de staatsonderneming van belang. De ondernemingen blijven staatseigendom
en ondergeschikt aan de ministeries en regionale instanties,
maar de onderneming krijgt ook het recht autonoom beslissingen te nemen en initiatieven te ontwikkelen. Na 1989, als
de nieuwe wet volledig in werking zal zijn getreden, stellen
de ondernemingen zelf hun korte- en middellange-termijnplannen op, gebaseerd op de hierboven genoemde indicatoren, normen, limieten en directieven. Omdat de directieven
in toenemende mate plaats moeten maken voor regulatoren,
zullen de ondernemingen zelf contracten met leveranciers
en afnemers moeten kunnen afsluiten om enerzijds aan de
benodigde grondstoffen te kunnen komen en anderzijds de
geplande verkoopcijfers te kunnen realiseren.

ESB 17-1-1990

Wat de eigen verantwoordelijkheid betreft is de introductie van de zogenaamde ‘chozrastjot’ van belang. De druk
op de ondernemingen om efficient te produceren wordt
vergroot door te eisen dat de ondernemingen in principe
hun eigen uitgaven financieren. Deze zogeheten ‘chozrastjot’ (‘economische rekening’) betekent dat de ondernemingen hun uitgaven moeten dekken uit de opbrengsten van
de verkopen. Blijft de onderneming permanent verlies maken, dan kan zij niet meer haar hand ophouden bij het
ministerie (de zogenaamde ‘zachte budgetrestrictie’), maar
dreigt faillissement. Daar staat tegenover dat de winsten
voor een deel in de eigen onderneming mogen blijven,
waarvan nu al een positief effect blijkt uit te gaan op de
investeringen. Zo is uitde statistieken van de ondernemingen in de energiesector gebleken dat de investeringen in
1988 drie maal zo hoog waren als in 1987, toen de winsten
nagenoeg geheel naar het branche-ministerie verdwenen6.
De efficientie binnen de onderneming wordt niet alleen
gestimuleerd door het verlenen van meer bevoegdheden
aan het management en de koppeling van de ondernemingsfondsen aan de prestaties, maar ook door het doorvoeren van hervormingen met betrekking tot de besluitvorming binnen de onderneming.
Een andere ontwikkeling die het ondernemerschap moet
bevorderen, betreft de Wet op de cooperaties en de verruiming van de mogelijkheden met buitenlandse ondernemingen joint-ventures af te sluiten. In begin 1987 werden de
eerste decreten aan de cooperaties uitgevaardigd. Op de
weg van de decreten naar de Wet op de cooperaties moest
door Gorbatsjov en de zijnen veel oppositie worden overwonnen. Reeds enkele maanden na het eerste decreet
waren de mogelijkheden cooperaties op te richten teruggedraaid door het decreet met de veelzeggende titel Measures against illegal incomes and profits. Na veel discussie
en touwtrekken werd in 1988 de Wet op de cooperatie
aangenomen, waardoor deze dezelfde status kregen als
de staatsbedrijven7. Nadat er aanvankelijk weinig belangstelling voor bestond steeg het aantal cooperaties tussen
1 januari 1988 en 1 januari 1989 explosief met 550% tot
77.5008. In een jaar tijd verlieten ongeveer twee miljoen
werknemers de staatsbedrijven en startten een eigen bedrijfje of cooperatie9.
In vergelijking met de Wet op de cooperaties lijkt die op
de joint ventures een gelukkiger leven beschoren. De
beperkingen van het meerderheidsaandeel van de staatsondernemingen en de benoeming van Sovjetburgers als
algemeen manager werden in december 1988 afgeschaft.
3. In het document met de Engelse titel Basic provisions for
fundamentally reorganizing economic management werden lien
decreten aangenomen, die betrekking hadden op Gosplan (Centrale Planning Comite), Gossnab (Centrale voor Materiaalver-

schaffing) en Gostechnika (Commissie voor Wetenschap en Technologie), alsmede op de financiering, vaststelling van de prijzen,
regionalisering en het functioneren van de ministeries (vergelijk G.
Schroeder, Anatomy of Gorbachev’s economic reform, Sovjet
Economy, jg. 3,1987, biz. 219).

4. Vergelijk M. Goldman, Gorbachev, turnaround CED, Harvard
Business Review, mei-juni 1988, biz. 107-113. K. Malfliet, Perestroika (herstructurering) van de Sovjet staatsonderneming, Economisch en Sociaal Tijdschrift, 1988, nr. 2, biz. 215-263. G.
Schroeder, op.cit, biz. 219-241.

5. A. Aganbegyan, Perestrojka: erop of eronder, NRC Handelsblad, 20 September 1989, biz. 3.
6. Vergelijk Pravda, 24 juli 1988 en Pravda, 22 januari 1989.

Volgens Goldman (op.cit., 1988, biz. 10) financier! 60% van de
ondernemingen in de industrials sectie zijn eigen uitgaven. Zie ook
Glasnost is mooi, voile winkels mooier, Carriers, 14 januari 1989,
biz. 13.
7. Vergelijk L. Staarink en P. Friese, Kwart miljoen Moskovieten
werkt in een cooperatie, NRC Handelsblad, 13 mei 1989.

8. H. Oversloot, Van oude en nieuwe cooperaties, Intermediair, nr.
34, 25 augustus 1989, biz. 51, 53 en 73.
9. Pravda, 22 januari 1989.

57

De importer! van de joint ventures zijn belastingvrij, de
eerste drie jaar behoeven zij geen winstbelasting te betalen
en voor de jaren daarna kent een aantal regie’s het lage
tarief van 10%. Bovendien kunnen de door de joint ventures in het buitenland gemaakte winsten de Sovjetunie
belastingvrij verlaten10. Overigens is het aantal operationele joint ventures momenteel nog beperkt11.
De overgang van een directief geleid systeem naar een
parametrisch stelsel vereist niet alleen veranderingen bij
de ondernemingen, maar ook binnen het overheidsapparaat.

Veranderingen in het overheidsapparaat
In een stelsel van indirecte sturing dient de verticals
hierarchische opbouw van het directieve systeem plaats te
maken voor horizontale instanties, zoals het Centrale Prijsbureau12. In de Sovjetunie krijgen die organisatorische
implicaties van de parametrische planning vorm door het
opheffen van een groot aantal sectordivisies (‘glavki’) van
de branche-ministeries. Tegelijkertijd worden ondernemingen onder verantwoordelijkheid geplaatst van nieuwe cornmissies, die grote delen van de bedrijfskolom betreffen en
intersectoraal van aard zijn13. Het is de bedoeling, dat de
ministeries zich niet meer bemoeien met de dagelijkse
gang van zaken in de afzonderlijke ondernemingen. Dat wil
overigens niet zeggen, dat zij ook minder verantwoordelijkheden zouden hebben. De ministeries blijven verantwoordelijk voor het tegengaan van monopoliepraktijken, inflatie,
onevenwichtigheden tussen vraag en aanbod en voor het
stimuleren van de technologische ontwikkeling14. De ministeries krijgen nun financiele middelen via de afdrachten
van de ondernemingen, waaruit zij hun (verkleinde) staf
moeten bekostigen en waaruit zij steun voor specifieke
ondernemingen moeten financieren. De ministeries monitoren de grote ondernemingen, garanderen bankkredieten,
steunen tijdelijk ondernemingen in moeilijkheden en ontwikkelen strategieen om hen weer financieel gezond te
maken. De ministeries stellen de normen op, verdelen de
overheidsvraag, creeren en liquideren ondernemingen,
coordineren de vijfjarenplannen van de ondernemingen,
ratificeren de benoemingen en het ontslag van managers
en administreren de toegekende bonussen (verbonden
aan de staatsbestellingen). Kortom, de ministeries vervullen in het ‘Nieuwe Economische Mechanisme’ een centrale
coordinerende en sturende taak, waarbij zij de beschikking
hebben over zowel directe als indirecte instrumenten.
Naast de ministeries en Gossnab blijft ook Gosplan na
de voltooiing van de hervormingen in 1991 een zeer belangrijke rol spelen. Gosplan ondergaat een reorganisatie,
waarbij de sectorale divisies plaats moeten maken voor
horizontale organisaties, die zich concentreren op de lange-termijnplanning en het ontwikkelen van indirecte sturingsinstrumenten (normen, prijzen, kredieten). Gosplan
coordineert de activiteiten van de centrale instanties, ontwikkelt middellange- en lange-termijnplannen, stelt materiaalbalansen op voor de strategische produkten14 en stelt
de overheidsvraag samen, die vertaald dient te worden in
‘bestellingen’ voor de ondernemingen.

Prijzen
Het prijsmechanisme zal conform de veranderingen in
de planning worden aangepast. Zoals het er nu naar uitziet
zullen rond 1991 drie typen prijzen van kracht zijn:
– centraal vastgestelde prijzen als een onderdeel van het
centrale plan. Die prijzen zijn gebaseerd op de kosten
van de verbruikte natuurlijke bronnen, kapitaal en arbeid, alsmede de kosten van het milieubehoud. Het
aandeel van de centraal vastgestelde prijzen zal in de
loop van de tijd moeten afnemen;
– contractprijzen tot stand gekomen tussen Gossnab en
de ondernemingen;
58

– marktprijzen, die door de ondernemingen zelf worden
bepaald conform de regels van het Centrale Prijsbureau.

Problemen
De hervormingen in de Sovjetunie leiden tot een aantal
dilemma’s, die enerzijds te maken hebben met het ontstaan van inconsistenties door de introductie van marktelementen in een systeem van centrale planning en anderzijds met de politieke onverteerbaarheid van de neveneffecten van de hervormingen, zoals werkloosheid, inflatie,
inkomensongelijkheid en het in gevaar komen van de
doelstellingen van het centrale plan.

Economisch-technische problemen
In de leer van de economische systemen wordt gewezen
op de noodzaak de beslissings-, informatie- en motivatiestructuur nauwkeurig op elkaar af te stemmen15. In een
directief stelsel worden beslissingen centraal genomen,
loopt de informatie via opdrachten en worden de actoren
gemotiveerd door bonussen gekoppeld aan specifieke indicatoren. Bij dat stelsel past een verticale organisatiestructuur, waarin de macrodoeleinden worden vertaald in
opdrachten voor het microniveau. In een theoretisch parametrisch stelsel worden de beslissingen over de allocatie
van de middelen op microniveau genomen en door prijzen
wordt informatie overgedragen16. Bij zo’n stelsel past geen
gelaagde verticale structuur. Tevens dient er sprake te zijn
van kopersmarkten, omdat anders de noodzakelijke concurrentie ontbreekt. In de leer van de economische systemen wordt duidelijk gemaakt, dat in geval van hervormingen niet een element uit het systeem mag worden gelicht,
maar dat een wijziging in de beslissingsstructuur gepaard
dient te gaan met corresponderende wijzigingen in de
informatie- en motivatiestructuren. Anders ontstaan inefficienties en onbedoelde neveneffecten. De kunst van het
hervormen van economische stelsels betreft het gelijktijdig
doorvoeren van veranderingen in de diverse elementen
van het systeem. Zoals uit de ervaringen in de jaren 1987
en 1988 in de Sovjetunie blijkt, leiden de complexiteit van
zo’n geTntegreerde hervorming en de belangen van de
zittende bureaucratie in werkelijkheid tot partiele hervormingen, waaruit gemakkelijk inconsistenties kunnen ontstaan.
Aan de ene kant blijven de pijlers van het traditionele
directieve systeem in de Sovjetunie gehandhaafd: staatseigendom, centrale planning, publieke organisaties die de
ondernemingen controleren, de rantsoenering van materiaal en investeringsgoederen, de beheersing van de prijzen
en een systeem van prikkels, dat sterk is gericht op het
voldoen aan de ‘staatsbestellingen’ in plaats van het volgen
van marktsignalen. De centrale treedt terug in de zin van
het beeindigen van gedetailleerde bemoeienis met specifieke ondernemingen, maar de centrale treedt niet terug in
10. Ekonomiekeskaya Gazeta, nr. 51, december 1988.
11. Zie Paul Friese, Een Russisch succes: joint-venture nr. 16,
NRC Handelsblad, 23 mei 1989. Aldaar is sprake van 400 jointventures waarvan 35% in bedrijf is.

12. Branche-ministeries zouden bij voorfoeeld vervangen kunnen
worden door den ministerie van Industrie, zoals in Hongarije is
gebeurd (vergelijk Swaan, op.cil., 1986).

13. Vergelijk G. Schroeder, op.crt., biz. 224.
14. Gosplan bepaalt in de nieuwe opzet voor 415 produkten de

balansen.
15. Zie pnder andere E. Neuberger en W. Duffy, Comparative
economic systems, a decision making approach, Boston, 1976 en

H. Cave en P. Hare, Alternative approaches to economic planning,
Hongkong, 1981.

16. In werkelijkheid spelen naast de prijzen ook voorschriften,
normen, limieten en dergelijke een rol.

de betekenis van sturing van de economische ontwikkelingen. Aan de andere kant zal het instrumentarium van
directieven in de toekomst plaatsmaken voor niet-bindende
indicatoren, overheidsopdrachten, contracten en langetermijnnormen voor de ontwikkeling van lonen, diverse
fondsen en dergelijke.
Gezien de ervaringen in Hongarije (tot ongeveer 1984)
en Polen (in 1973) ligt het niet voor de hand dat zo’n
gemengde wijze van hervormingen zal stimuleren tot efficient en innovatief gedrag17.
In de eerste plaats bestaat bij de ondernemers de terechte vrees dat het realiseren van een hoge winst zal
leiden tot verandering van de regulatoren, of tot verandering van de verdeling overde ondernemingsfondsen. Daardoor zal er in werkelijkheid ook bij parametrische planning
sprake zijn van het ‘ratchet principle’.
In de tweede plaats zijn de regulatoren in werkelijkheid
niet parametrisch en uniform; de ministeries blijven verantwoordelijk voor het reilen en zeilen in ‘him’ sector en zij
pogen dan ook voortdurend het gedrag van de managers
te beihvloeden. Managers zijn bereid naar de wensen van
‘hun’ ministerie te luisteren, omdat zij daardoor gunstige
voorwaarden voor de regulatoren, bonussen, vergunningen enzovoort kunnen bedingen. Bovendien kan ‘hun’
ministerie hun belangen dienen bij andere ministeries en
commissies, die regulatoren voor de onderneming opstellen. Het ministerie zal graag voor ‘haar’ ondernemingen
een gunstige uitzonderingspositie willen bedingen, omdat
daardoor haar eigen prestige wordt opgevijzeld.
In de derde plaats wordt inefficient risicomijdend gedrag
gestimuleerd door de wetenschap dat ingeval van grote
verliezen de centrale toch de tekorten zal aanvullen. Weliswaar bestaat de mogelijkheid van faillissement, maar de
praktijk wijst uit dat de politiek terugdeinst voor dergelijke
gevolgen van de hervormingen.
In de vierde plaats verkeren de staatsondernemingen
nog steeds in een dominante positie op de markt; de
introductie van kopersmarkten blijkteen moeilijk onderdeel
van het hervormingsproces te zijn. Gepoogd wordt door het
toestaan van cooperaties en van particulier eigendom van
de produktiemiddelen concurrentie op de markten te introduceren18, maar daarmee mag maar een zeer beperkt
aantal activiteiten worden uitgeoefend (landbouw, reparaties en dergelijke). Door het voortbestaan van verkopersmarkten ontbreekt voor de ondernemingen enerzijds de
prikkel volgens de afnemerswensen te produceren, terwijl
het hun anderzijds een sterke onderhandelingspositie tegenover de ministeries verschaft.
Politiek-ideologische problemen
Naast de hierboven genoemde economisch-technische
problemen doet zich voor de machthebbers ook een aantal
problemen voor die meer van politiek-ideologische aard
zijn. Als de hervormingen, die zijn gericht op het efficienter
realiseren van de centrale economische doelstellingen,
leiden tot het in gevaar brengen van andere sociaal-politieke doelstellingen, dan ontstaan dilemma’s. De problemen
betreffen de inkomensontwikkeling, de werkloosheid, de
inflatie en het in gevaar komen van de centrale doelstellingen als gevolg van het verlenen van een grotere autonomie
op microniveau.
Het koppelen van beloningen aan prestaties door middel
van ondernemingsfondsen met de winst als centrale indicator zal leiden tot verschil in beloning voor dezelfde soort
arbeid. Zoals gezegd, leidt ook de introductie van collectief
en particulier eigendom tot grotere inkomensverschillen. In
hoeverre is dat te rijmen met de socialistische idealen?
De introductie van de ‘zelffinanciering’ leidt alleen tot
efficienter gedrag als de gevolgen van ondoelmatig gedrag
inderdaad door de onderneming zelf worden gedragen met
ontslag en faillissement als mogelijke gevolgen. Anders

ESB 17-1-1990

gezegd: de introductie van concurrentie en het beeindigen
van de ‘zachte budgetrestrictie’ leiden tot werkloosheid en
is dat te rijmen met de politieke uitgangspunten?
Prijzen zijn in het hervormde stelsel geen rekenprijzen
meer, maar moeten werkelijke schaarsteverhoudingen reflecteren. Detailhandelprijzen, waar nu veelal grote subsidies opzitten, zullen sterk moeten kunnen stijgen. Is inflatie
te rijmen met de politieke uitgangspunten?
De noodzaak concurrentie te introduceren verplicht tot
het verruimen van de mogelijkheden van het particulier
initiatief. Het is duidelijk dat de terreinen waarop particuliere en cooperatieve ondernemingen mogen concurreren
vanuit een oogpunt van de doeleinden in het centrale plan
nu nog als onschuldig zijn te betitelen: kleine ambachten,
reparatie, dienstverlening, landbouw. Hetzelfde geldt voor
de vrijheid om joint ventures te mogen afsluiten met buitenlandse ondernemingen, voor de introductie van obligaties
en aandelen en ten aanzien van de vrijheid van de besteding van de ondernemingsfondsen. Maar er komt een
moment, zoals momenteel in Hongarije, waarop principiele
keuzen moeten worden gemaakt. Als de noodzaak tot
grotere efficientie meer autonomie van bij voorbeeld de
investeringen vergt, waardoor de centrale greep op de
structurele economische ontwikkelingen verloren dreigt te
gaan, is de centrale dan in staat het hervormingsproces
een halt toe te roepen en op het scherp van de snede
tussen markt en plan te balanceren? Die vraag is momenteel in de Sovjetunie nog niet aan de orde, maaroplettende
hervormers weten dat zij in de toekomst besloten ligt en dat
kan hen doen besluiten reeds nu met alle macht op de
remmen te gaan staan. Enig succes lijken zij te boeken:
Brucan meldt dat de Wet op de staatsbedrijven “kundig is
gesaboteerd” en Dirksen spreekt van de “mislukking van
de economische perestrojka”19.
Afsluitend zouden wij willen stellen, dat de hervormingen
in de Sovjetunie momenteel niet coherent zijn in de zin, dat
in het Nieuwe Economische Mechanisme gelijktijdig de
beslissings-, de informatie- en de motivatiestructuur wordt
veranderd conform de inzichten uit de theorie van de
parametrische planning. Het hervormingsproces verkeert
in een moeilijke overgangsfase, waarbij de weg vervolgd
moet worden in de richting van minder bureaucratische
supervisie en meer coordinate via de markt. Stagneert dat
proces en levert het niet op korte termijn tastbare resultaten
op, dan dreigt het gevaar van recentralisatie.

J. Groenewegen
M. Korchemkin
R. van der Steen

17. Vergelijk Swaan, op.cit. Schroeder op.cit., biz. 238 schrijft:
“They (the regulations, auteurs) tie bonuses to meeting a plan for
productions, now defined as 100 percent fulfilment of contracts for
deliveries. In addition to contractual fulfilment, they also tie bonu-

ses to several planindicators for labour productivity or equivalent
measure and for growth of profits or reduction in costs. Bonuses
are to be paid for meeting contracts. These rules are likely to
reinforce the managers’ orientation toward meeting production
goals, toward pleasing superiors in the administration hierarchy,
and toward avoiding risks.

18. De Opperste Sovjet heeft de Wet op het eigendom aangenomen, waarin drie vormen van eigendom worden onderscheiden:
staatseigendom, collectief eigendom en particulier eigendom.

19. Silvia Brucan, Perestrojka in de praktijk, NRC Handelsblad, 14
mei 1989; E. Dirksen, De mislukking van de economische perestrojka, ESB, 8 maart 1989, biz. 246-247.

59

Auteurs