In zijn reactie op onze stelling dat veilen efficiënt is,
betoogt Berends dat efficiëntie nog niet impliceert
dat veilen effectief is. Hij wijst daarbij op de ook
door ons naar voren gebrachte problematiek van
de koolstoflekken: sommige sectoren die te maken
hebben met concurrentie van buiten Europa kunnen
bij eenzijdig EU-beleid via veilingen komen te staan
voor een onverantwoorde stijging van productiekosten, met bedrijfsverplaatsingen buiten de EU als
gevolg. In plaats van de door ons voorgestelde combinatie van veilen met gerichte specifieke productiesubsidies voor bepaalde sectoren stelt Berends
voor om emissierechten gratis te verstrekken in
combinatie met een efficientienorm (benchmark)
voor individuele bedrijven. Daarbij gaat hij zelfs zo
ver te stellen dat dit systeem ook beter zou zijn voor
de niet aan internationale concurrentie blootstaande
sectoren. De hogere prijs voor emissierechten als
gevolg van benchmarking zou een indicator zijn van
de grotere effectiviteit.
Het voorstel van Berends kan in theorie equivalent
zijn aan het onze, maar dan moet wel voldaan zijn
aan een aantal zeer stringente voorwaarden. Ten eerste dient sprake te zijn van een uniforme benchmark
in de hele Europese Unie. Bij een niet-uniforme
toepassing wordt de interne markt verstoord omdat
dan sectoren in sommige lidstaten zouden worden
bevoordeeld ten opzichte van dezelfde sectoren in
andere lidstaten. Deze eis treft overigens evenzeer
ons voorstel voor een gerichte productiesubsidie.
Ook dan wordt de interne markt verstoord wanneer
niet aan deze eis zou worden voldaan.
Ten tweede geldt dat bij het verdelen van rechten op
basis van Berends’ voorstel de impliciete productiesubsidie precies gelijk moet zijn aan de impliciete
opbrengst van de rechten zodat er geen overdrachten plaatsvinden tussen bedrijven en overheid. Dit
zal echter lang niet altijd optimaal zijn en het gratis
uitdelen van rechten op basis van de huidige productie biedt daarbij minder flexibiliteit om de bescherming van sectoren af te stemmen op de concurrentie
van buiten de EU. De omvang van de gewenste
p
 roductiesubsidie hangt immers af van de concurrentie uit landen met een minder ambitieus broeikasbeleid. Een hoge impliciete productiesubsidie voor
sectoren die niet of nauwelijks blootstaan aan zulke
concurrentie is inefficiënt, ineffectief en oneerlijk.
Deze sectoren hebben helemaal geen compensatie
nodig en een impliciete productiesubsidie, door
emissierechten gratis te verstrekken op basis van
productie, betekent een kunstmatige, schadelijke
prikkel om de productie uit te breiden. Bovendien
kan het resulteren in windfall profits.
Het grote voordeel van onze aanpak is dat het de
overheid optimale flexibiliteit biedt bij het afstem
men van de gewenste productiesubsidie op de speciÂ
fieke karakteristieken van elke sector. De grotere
flexibiliteit betreft zowel de keuze van sectoren voor
compensatie als de mate waarin compensatie wordt
geboden voor de kosten van veilen. Zo kunnen de
subsidies geleidelijk worden afgebouwd als landen
buiten Europa een stringenter klimaatbeleid gaan
voeren. De grotere flexibiliteit voorkomt dat sectoren
die niet of nauwelijks blootstaan aan internationale
concurrentie worden gestimuleerd hun productie
uit te breiden waardoor andere  ectoren met hogere
s
CO2-prijzen moeten worden geconfronteerd om te
kunnen blijven voldoen aan de Europese milieuÂ
doelen. Ons voorstel voorkomt dus juist dat de
e
 conomie ontwricht wordt door hoge CO2-prijzen.
Daarmee is de  ombinatie van veilen en gerichte
c
productiesubsidies zowel efficiënt als effectief.
Lans Bovenberg en Herman Vollebergh
Hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg en senior onderzoeker aan het Planbureau voor de Leefomgeving
ESB
93(4537) 13 juni 2008
349
reactie
Naschrift