Ga direct naar de content

Duitse lonen en de ECB

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 13 2008

mening
Duitse lonen en de ECB
Ondanks een afkoelende Europese economie heeft de ECB haar
rente-instrument nog niet gebruikt maar dreigt nu de rente te
verhogen. De hoofdreden hiervoor is dat de inflatie ruim boven de
door de ECB gehanteerde definitie van prijsstabiliteit ligt. De ECB
vreest dat de ­ uidige hoge inflatie zich zal vertalen in hogere lonen
h
in de eurozone. Doel van de ECB bij haar niet-ingrijpen is om een
zogenaamde prijs-loonspiraal te voorkomen. Hoewel de ECB eigenlijk haar monetair beleid op de hele eurozone hoort af te stemmen,
heeft zij bij waarschuwingen voor hogere lonen Duitsland in het
achterhoofd. Is dat een terechte reden voor de ECB om bezorgd te
zijn?
Duitsland heeft een lange periode van gematigde ­oonstijgingen
l
achter de rug. Deze hebben meegeholpen de inflatie in de eurozone
laag te houden; Duitsland neemt rond een derde van het inflatiecijfer voor de eurozone voor zijn rekening. Maar de laatste jaren
zijn er steeds meer pogingen om aan deze Lohnzurückhaltung,
het niet te snel laten stijgen van lonen oftewel loonmatiging, een
eind te maken. Duitsland heeft een periode met sociale onrust en
intensieve discussies achter de rug: hoge looneisen, stakingen in
de publieke sector en verkiezingswinsten voor Die Linke. De eisen
van de vakbonden hebben ongekende niveaus bereikt. Arbeiders in
de staalindustrie hebben inmiddels een loonsverhoging van maar
liefst vijf procent bedongen. De publieke sector heeft zojuist een
loonsverhoging van zelfs acht procent verspreid over twee jaar
binnengehaald.
Moeten Duitsland, de rest van de eurozone en de ECB bang zijn
voor hoge loonstijgingen in Duitsland? De feiten geven al een
eerste antwoord: sinds 1998 zijn de loonakkoorden gemiddeld met
minder dan twee procent per jaar gestegen. De effectieve lonen
(de daadwerkelijk lonen in de hele economie) zijn in ­ ezelfde
d
periode met slechts 1,1 procent gestegen. Daarbij komt dat de inflatie in Duitsland gemiddeld zo’n 1,5 procent was en de reële stijging van de lonen zelfs negatief was. Terwijl de Duitse ­oonkosten
l
per eenheid product daalden, stegen ze in alle andere Europese
landen. Dit geeft aan dat de sociale partners een belangrijke
bijdrage hebben geleverd aan het herstel van de Duitse concurrentiepositie. Door Lohnzurückhaltung heeft de Duitse economie zich
weer teruggeprijsd in de internationale markten.
De grote winst van marktaandelen, exporten en economische groei
is grotendeels te danken aan de herstelde concurrentiepositie.
De prijs voor stijgende aandelen van Duitse exporteurs en Duitse
producten op de mondiale markten was echter een verlies aan
b
­ innenlandse koopkracht.
De inflatie in de eurozone ligt met 3,6 procent op dit moment
ver boven de definitie van prijsstabiliteit van de ECB, en de ECB
maakt zich zorgen over een doorwerking van deze hoge inflatie
in lonen (tweederonde-effecten). Het dogmatische ­ aarschuwen
w
voor hoge lonen is begrijpelijk, maar geen oplossing voor de
lange termijn. De Duitse economie heeft zich door jaren van
loonmatiging weer hersteld, vooral de exportmotor draait op hoge
toeren. Echter, de particuliere consumptie groeit nauwelijks. De
hoofdredenen voor dit fenomeen zijn dat veel nieuwe banen in
lagelonensectoren zijn gecreëerd, besparingen met het oog op

vergrijzing en algemene onzekerheid omtrent de gevolgen van de
turbulenties op de financiële markten. Salarisverhogingen na jaren
van Lohnzurückhaltung zouden werknemers deel laten hebben
aan de winsten van de industrie en de particuliere consumptie
weer op gang brengen. In een klimaat waar de sterke euro en
r
­ecessie in de VS hun tol zullen eisen op Europese exporten, is
een sterke binnen­andse vraag vooral in Duitsland broodnodig, wil
l
de eurozone aan een lange periode van lage groei ontsnappen. De
afgelopen maanden hebben laten zien dat economische groei in de
eurozone bijna alleen nog door Duitsland wordt gedragen.
De ECB staat daarom voor een moeilijke taak: de hoge inflatie
wordt vooral veroorzaakt door externe factoren (hoge olie- en
voedselprijzen), een renteverhoging heeft geen invloed op deze
f
­actoren. Op hetzelfde moment ondermijnen de hoge olie- en
voedselprijzen door koopkrachtverlies wederom de binnenlandse
vraag. In het verleden waren hoge grondstof- en voedselprijzen
z
­ ogenaamde one-off-factoren, eenmalige schokken, die na korte
tijd weer uit de inflatiecijfers verdwenen. Zo lang deze ­ enmalige
e
factoren zich niet vertaalden in hoge lonen was er niets aan de
hand. De huidige stijging van olie- en voedselprijzen zou een
structureel fenomeen kunnen zijn. De ECB staat daarom voor
een nieuwe uitdaging: een ouderwetse renteverhoging heeft
geen enkele invloed op de bronnen van de oplopende inflatie,
maar zou veeleer de al wankelende groei in de eurozone verder
afknijpen. Hogere lonen in Duitsland zijn daarom geen euvel.
Het is alleen aan de andere landen in de eurozone het Duitse
model van concurrentiekrachtherstel via Lohnzurückhaltung te
k
­ opiëren. Loonpolitiek moet verschil maken tussen landen, regio’s
en sectoren en moet rekening houden met productiviteits- en
concurrentiepositieontwikkelingen.

Carsten Brzeski
Senior economist bij het Economisch Bureau van ING België

ESB

93(4537) 13 juni 2008

347

Auteur