Ga direct naar de content

Dynamiek op de arbeidsmarkt

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 30 2008

arbeidsmarkt

Dynamiek op de arbeidsmarkt
De dynamiek op de arbeidsmarkt zit in de lift. In 2006
waren er meer baanvinders en baanwisselaars dan in
de jaren daarvoor, waarbij jongeren mobieler waren dan
ouderen. Dit hangt samen met de gunstige economische
ontwikkeling. Los van de conjunctuur is ook het structurele
niveau van het aandeel baanwisselaars in de beroepsbevol­
king toegenomen sinds de jaren negentig.

D

e Wetenschappelijke Raad voor het Rege­
ringsbeleid signaleert een veranderende ar­
beidsmarkt. Er zullen in de toekomst vaker
perioden van krapte op de arbeids­ arkt
m
optreden. Tegelijkertijd zullen bedrijven meer be­
hoefte krijgen aan een grotere flexibiliteit van arbeid.
Beleid gericht op meer dynamiek op de arbeidsmarkt
neemt daarom in belang toe (WRR, 2007).
De dynamiek op de arbeidsmarkt heeft dan ook
de aandacht van de regering, die een verschuiving
beoogt van baan- en uitkeringszekerheid naar werken inkomenszekerheid. Participatiebevorderend
beleid moet de toegang tot de arbeidsmarkt ver­
eenvoudigen. Door de levensloopregeling uit te
breiden moeten perioden tussen twee banen beter
overbrugbaar worden (Coalitieakkoord, 2007). Als
deze verschuiving daadwerkelijk plaatsvindt, zullen
mensen gedurende hun arbeidzame leven vaker van
baan wisselen.
De dynamiek op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt
in kaart gebracht door de hoeveelheden baanvinders
en baanwisselaars te beschrijven. Baanvinders zijn
mensen die korter dan een jaar geleden in hun hui­
dige baan begonnen zijn. Dit zijn bijvoorbeeld men­
sen die toetreden tot de arbeidsmarkt. Maar ook de
baanwisselaars behoren tot de baanvinders. Het zijn
mensen die vanuit een substantiële baan, een baan
van twaalf uur of meer per week gedurende minimaal
één jaar, overgestapt zijn naar een andere baan van
minimaal twaalf uur per week. De periode tussen
beide banen mag maximaal drie maanden beslaan.
Ook de ontwikkeling van de dynamiek sinds 1992
en de relatie met de conjuncturele omstandigheden
wordt belicht. Een hoger percentage baanwisselaars
duidt op een grotere dynamiek op de arbeidsmarkt.
De gebruikte data zijn afkomstig van de Enquête
Beroepsbevolking van het Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS, 2008).

Jan-Willem Bruggink
en Clemens Siermann
Statistisch onderzoekers bij
het Centraal Bureau voor
de Statistiek

344

ESB

Baanvinders en baanwisselaars
In 2006 waren er 972.000 baanvinders van een
baan van twaalf uur of meer per week. Dat is bijna
veertien procent van de werkzame beroepsbevolking.

93(4536) 30 mei 2008

Van deze baanvinders waren er 406.000 baanwis­
selaars. Dat is bijna zes procent van de werkzame
beroepsbevolking (figuur 1).
Het aantal baanvinders en -wisselaars fluctueert in
de tijd. In de periode 1998–2002 waren er jaarlijks
meer dan een miljoen baanvinders. Daarna daalde
dit tot ruim 800.000 in 2004, waarna weer een
stijging inzette. Een zelfde patroon is zichtbaar bij
de baanwisselaars. Daar lag de piek in 2001 op
547.000 wisselaars.
Het patroon correspondeert met de conjunctuur­
schommelingen van de laatste jaren. Gunstige
economische omstandigheden worden met enige
vertraging gevolgd door grotere arbeidsmarktdyna­
miek. Het aandeel baanwisselaars uitgedrukt als per­
centage van het aandeel baanvinders laat ook een
relatie met de conjunctuur zien. Er zijn relatief veel
baanwisselaars in economisch gunstige tijden.
Vrouwen zijn vaker baanvinder dan mannen. In 2006
was veertien procent van de werkzame vrouwen
baanvinder, tegen dertien procent bij mannen. Het
verschil is de laatste jaren echter kleiner geworden.
In de periode 1992–2002 was het verschil gemid­
deld vier procentpunt. Daarna nam dit af tot één
procentpunt. Dit hangt samen met de inhaalslag die
vrouwen hebben gemaakt op het gebied van arbeids­
marktparticipatie. Het potentiële aantal vrouwelijke
baanvinders is hierdoor kleiner geworden. Vrouwen
en mannen zijn ongeveer evenveel geneigd om van
baan te wisselen.
De arbeidsmarktdynamiek van werkenden neemt af
met de leeftijd (figuur 2). Dit geldt in zowel betere
als slechtere conjuncturele omstandigheden en voor
zowel baanvinders als baanwisselaars. In 2006 was
41 procent van de werkzame 15–24-jarigen baanvin­
der, tegen maar drie procent van de 55–64-jarigen.
Werkenden van 15–24 jaar en van 25–34 jaar
wisselen negen keer vaker van baan dan ouderen.
De afname van het aandeel baanwisselaars tussen
topjaar 2001 en daljaar 2005 was voor alle leeftijds­
categorieën ongeveer even sterk.

Structurele toename dynamiek
In de jaren 1994 en 2005 bereikte het aandeel
baanwisselaars in de beroepsbevolking een diep­
tepunt (figuur 1). Deze terugvallen in het aantal
wisselaars volgden op perioden van laagconjunctuur
in respectievelijk 1993 en 2002–2003. Toch lag
het aandeel baanwisselaars in 2005 hoger dan in
1994. Dit duidt op een structurele toename van het
aandeel baanwisselaars, ook omdat de conjuncturele
terugval van 1993 minder scherp was dan die van

2002–2003. Bij een vergelijkbare conjuncturele
situatie lag het aandeel baanwisselaars dus hoger in
2005. Dit duidt op een structurele toename van de
arbeidsmarktdynamiek
De gemiddelde leeftijd van de werkzame beroepsbe­
volking is tussen 1994 en 2005 met ruim twee en
een half jaar gestegen, waarmee vooral het aandeel
van de 45–64-jarigen is gestegen. Gezien deze leef­
tijdsverandering van de werkzame beroepsbevolking
is de toename van het aandeel baanwisselaars extra
opvallend. Want hoewel de gemiddelde leeftijd stijgt
en het aandeel baanwisselaars afneemt met een op­
lopende leeftijd, is de dynamiek op de arbeidsmarkt
toch toegenomen. Het wisselen van baan is sinds
begin jaren negentig gebruikelijker geworden.
Deze ontwikkeling is zichtbaar bij alle leeftijdscate­
gorieën, maar het sterkst bij ouderen. Hoewel het
aandeel baanwisselaars onder de 45–64-jarigen ook
in 2005 beduidend lager lag dan dat van jongeren,
is het wel bijna twee keer zo hoog als in 1994.
De stijging van het aandeel baanwisselaars onder
jongeren is geringer. In 2005 was het aandeel per­
sonen met een flexibel arbeidscontract even groot
als in 1994, zodat de toename in baanwisselaars
niet direct toegeschreven kan worden aan minder
baanzekerheid. Een toekomstige verdere toename
van de mobiliteit op de arbeidsmarkt kan echter
een gevolg zijn van het afnemen van de baanzeker­
heid. Deze afname is het gevolg van een complex
van factoren, zoals internationalisering van markten,
technologische ontwikkelingen en veranderingen op
het gebied van personeelsbeleid. Versterking van de
werkzekerheid moet de afname van de baanzeker­
heid compenseren (WRR, 2007). Bij de baanvinders
is een niet-conjunctuurgerelateerde toename van
de arbeidsmarktdynamiek niet te zien. Het aandeel
baanvinders in de beroepsbevolking was in 2004 en
2005 zelfs iets lager dan in 1994.

Conclusie
Tijdens hoogconjunctuur worden de meeste banen
gevonden en wordt het vaakst van baan gewisseld.
Dit geldt voor jong en oud, maar het niveau van
baanvinden en baanwisselen ligt bij jongeren veel
hoger. Werkenden van 15–34 jaar wisselden in
2006 negen keer vaker van baan dan werkenden
van 55–64 jaar. Het percentage van de werkzame
beroepsbevolking dat van baan verandert, los van de
conjuncturele omstandigheden, is sinds 1992 geste­
gen, waarbij ouderen relatief de grootste stijging in
arbeidsmarktdynamiek maakten. Die stijging past in
het streven van de regering om tot een meer dynami­
sche arbeidsmarkt te komen.
Om een verdere toename van de arbeidsmarktdyna­
miek te bereiken moeten ook werkgevers en werk­
nemers een omslag maken, zoals op het terrein van
levenslang leren. De inspanningen op dit gebied zijn
nog vaak gericht op de huidige functie en niet op
andere functies bij dezelfde werkgevers of nieuwe
banen bij andere werkgevers. Het uitstippelen van de
loopbaan is in eerste instantie een verantwoordelijk­

Figuur 1

Aandeel baanvinders en baanwisselaars in de werkzame beroeps­
bevolking van 15–64 jaar, 1992–2006 (in procenten).

18,0
16,0
14,0
12,0
10,0
8,0
6,0
4,0
2,0
0,0

1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
aandeel baanvinders

aandeel baanwisselaars

Bron: CBS
Figuur 2

Aandeel baanwisselaars in de werkzame beroepsbevolking naar leeftijd,
1992–2006 (in procenten).

14
12
10
8
6
4
2
0
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
15-24

25-34

35-44

45-54

55-64

Bron: CBS
Tabel 1

Baanwisselaars na twee conjuncturele terugvallen naar leeftijd,
1994 en 2005.

% van de werkzame beroepsbevolking

Totaal
15–24
25–34
35–44
45–54
55–64

1994
3,9
7,3
5,6
3,0
1,5
0,6

2005
4,9
8,2
7,8
4,7
2,6
1,1

Verhouding 2005 t.o.v. 1994
1,25
1,12
1,40
1,58
1,76
1,85

Gemiddelde leeftijd
werkzame beroeps­
bevolking in jaren
1994
2005
36,9
39,5
21,6
21,2
29,4
29,7
39,4
39,4
48,8
49,3
57,8
57,7

Bron: CBS

heid van de werknemer. Maar de benodigde tijd en middelen moeten beschikbaar
worden gesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een persoonlijk opleidingsbudget.
Deze manier van scholing moet leiden tot een betere inzetbaarheid van werkne­
mers en daarmee tot meer werkzekerheid (WRR, 2007).

Literatuur
Centraal Bureau voor de Statistiek (2008) Enquête beroepsbevolking (ebb).
Coalitieakkoord tussen de Tweede Kamerfracties van CDA,
PvdA en ChristenUnie (2007). Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid (2007) Investeren in werkzekerheid.
Rapporten aan de Regering nr. 77. Amsterdam: Amsterdam
University Press.

ESB

93(4536) 30 mei 2008

345

Auteurs