Het Europa van de regie’s: een illusie?
P. van Rompuy
Bind oklober had in Italie de derde
conferentie van de Europese regie’s
plaats. Zij werd afgesloten met twee
opmerkelijke resoluties die een duidelijk
signaal bevatten voorde intergouvernementele conferentie die zich in december aanstaande moet uitspreken over
de institutionele wijzigingen die nodig
zijn voor de verdere uitbouw van de
Europese Economische en Monetaire
Unie(EMU).
Zo pleitten de Europese regie’s voor
het toekennen van een inspraakrecht in
de beslissingen van de EG en bovendien voor een wetgevende bevoegdheid inzake specifiek regionale aangelegenheden. Deze eisen komen neer op
het erkennen van de regionale dimensie van de Gemeenschap die, zover het
de specifiek regionale problemen betreft, formeel evenwaardig dient te zijn
met de nationale.
De regionale beweging put ongetwijfeld haar kracht uit de vrees voor een
sterk gecentraliseerd Europa. Nochtans wordt in de blauwdruk voor de
EMU die door de commissie Delors
werd uitgetekend, gepoogd eenheid en
verscheidenheid op een harmonieuze
wijze te verzoenen. Het principe van de
subsidiariteit wordt in deze voorstellen
als richtinggevend criterium gehanteerd
voor de bevoegdheidsverdeling tussen
het Europese en het nationale niveau.
Taken worden volgens dit criterium
slechts overgeheveld naar een hoger
bestuursniveau indien een duidelijke
winst aan efficientie kan worden aangetoond. De grensoverschrijdende effecten van een nationaal monetair of budgettair beleid zijn een schoolvoorbeeld
van een situatie waar een gecoordineerde supranationale aanpak het beterdoetdan hetautonoom optreden van
de lidstaten.
Indien men het Europa van morgen
volgens dit citerium uittekent, dan duikt
een onmiskenbaar federaal model op
met tenminste twee beleidsniveaus.
Enerzijds is er het communautaire beleidsvlak waar de coordinatie van het
monetaire en budgettaire beleid centraal
staat, aangevuld met Europese taken op
het terrein van onderzoek, onderwijs, infrastructuur, milieu, defensie (?), interregional herverdeling… Anderzijds blijft
het nationale beleidsvlak cruciaal voor de
interpersonele herverdeling en voor het
aanbod van collectieve goederen en
diensten waarvan de grensoverschrijdende effecten gering zijn.
In de lidstaten van federate signatuur
zoals de Duitse Bondsrepubliek, Belgie
ESB 14-11-1990
en in zekere mate Spanje, vervullen de
deelstaten een belangrijke rol in het gedecentraliseerde aanbod van publieke
goederen en diensten. Het is begrijpelijk dat de politieke woordvoerders van
deze deelstaten ook een rol willen spelen op het Europese niveau. Tot nu toe
werd het ‘derde beleidsvlak’ verwaarloosd in de vormgeving van hetfederale
Europa van de lidstaten. Aangenomen
werd dat het regionale aanbodbeleid
hetzij door de nationale overheid, hetzij
door de deelstaten in de federate lidstaten ter harte wordt genomen, waarbij in
de toekomstige Europese structuren
het nationale beleidsvlak als essentiele
tussenschakel zou functioneren.
Het is nu zeer de vraag of een regionaal beleidsvlak dat nevengeschikt is
aan het nationale, economisch zinvol
en politick haalbaar is.
Vaststaat dat de beleidsruimte van
de lidstaten op het terrein van de monetaire en budgettaire politiek in de toekomst smaller zal uitvallen dan vandaag
de dag het geval is. De regionale beweging wil deze ingekrompen beleidsruimte opvullen met meer autonomie voor
het regionale beleid. Mijns inziens is
deze vooropgestelde autonomie nochtans een lege doos en verscherpt zij de
regionale tegenstellingen tussen de
welvarende centrumregio’s en de perifere arme gebieden in de noordelijke en
zuidelijke lidstaten.
Een eerste probleem waarmee de
regionale beweging in de praktijk zal
moeten afrekenen, is de duidelijke afbakening van de regie’s als beleidsentiteiten, in het bijzonder in de unitaire lidstaten van de Gemeenschap. Indien men
de Europese kaart hertekent op regio-
nale basis, dan komt men tenminste tot
een zestigtal min of meer economisch
homogene regie’s. In het Europa van de
regie’s zouden deze entiteiten vrij vlug
tot de vaststelling komen dat een gecoordineerd fiscaal- en aanbodbeleid,
in ieder geval tussen aan elkaar grenzende gebieden, aangewezen is. Deze
beperking op de regionale autonomie
neemt niet weg dat elke regie een zinvol
beleid kan voeren voor bij voorbeeld de
infrastructuur, het onderwijs en de cultuur in ruime zin. Het is overigens op
grond van deze overtuiging dat het Belgische federate model werd ontwikkeld.
De onvermijdelijke behoefte aan een
supraregionaal coordinerend beleidsvlak is de Achilleshiel van de regionale
beweging die hiermee impliciet de onmisbare rol van de lidstaten erkent.
Een tweede struikelblok wordt gevormd door de frappante regionale welvaartsverschillen in de Gemeenschap,
die in de loop van de voorbije jaren
nauwelijks zijn verminderd. Bovendien
heerst er onzekerheid over het al dan
niet toenemen van deze verschillen
door de economische en monetaire integratie. Deze economische tegenstellingen zijn geenszins bevorderlijk voor
de besluitvorming in een Europa van de
regie’s, dat bovendien zou worden gehandicapt door het grote aantal entiteiten. Langdurig gekibbel over verdeelsleutels van bij voorbeeld regionale
steunmaatregelen is dan ook waarschijnlijk.
Op de keper beschouwd mag men
stellen dat de lokroep van de regionale
beweging niet tot evenwicht tussen
eenheid en verscheidenheid leidt, maar
tot een versnipperd en verlamd Europa.
L.
1059