Ga direct naar de content

De vermeende overschotten van pensioenfondsen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 7 1990

De vermeende overschotten
van pensioenfondsen
In Nederland bestaat het hardnekkige misverstand dat de pensioenfondsen overdreven grote vermogensoverschotten hebben opgebouwd1. Deze
overschotten zijn de regering al jaren
een doom in het oog. In juni 1989 kwam
het kabinet daarom met een voorstel
voor een wet op de hefting over vermogensoverschotten van pensioenfondsen. Pensioenfondsen die gedurende
vijf achtereenvolgende jaren meer vermogen hebben dan daar aan pensioenverplichtingen tegenover staat, moeten
overdat surplus een heffing betalen van
veertig procent. Dat klinkt niet onredelijk. Er zit echter een adder onder het
gras. Door het vermogensoverschot als
een ‘te veel’ aan vermogen aan te duiden, worden pensioenfondsen in feite
gedwongen voor een bepaalde financieringsmethode te kiezen. Zij moeten
overstappen van de lasten-minus-batenmethode naarde (dynamische) af-financieringsmethode. Bij deze laatste
financieringsmethode wordt een grote
wissel getrokken op de toekomst.
Na een toelichting bij deze financieringsmethoden volgt een uiteenzetting
over het begrip vermogensoverschot
en de berekening en/an. Vervolgens komen de plannen uit het nieuwe wetsvoorstel aan de orde en de gevolgen
voorde pensioenfondsen en de premiebetalers. Ten slotte wordt ingegaan op
de negatieve effecten van het wetsvoorstel.

Financieringsmethoden
Het merendeel van de pensioenvoorzieningen kent een eindloonregeling2.
Bij een eindloonregeling hangt de hoogte van het brutopensioen af van het
brutoloon aan het einde van de loopbaan. Elk jaar ontstaat een recht op
1,75% van het laatst verdiende loon,
zodat na 40 jaar een pensioen van 70%
van het eindloon is opgebouwd. De financiering geschiedt door kapitaaldekking. Toekomstige premie-ontvangsten
en pensioenverplichtingen worden contant gemaakt met de zogeheten rekenrente. Daarvoor wordt gebruikelijkerwijs een percentage van 4 gehanteerd.
Om de toekomstige pensioenverplichtingen te financieren, bestaan globaal twee methoden. Dat zijn de af-fi-

ESB 14-11-1990

nanciering (ook wel stijgende-koopsommenfinanciering genoemd) en de
lasten-minus-batenmethode (ook wel
gelijkblijvende-premiesfinanciering genoemd). Beide methoden kunnen zowel in statische als in dynamische zin
worden toegepast. Bij toepassing in
statische zin is het uitgangspunt dat de
lonen in de toekomst gefixeerd blijven
op het huidige niveau. Bij toepassing in
dynamische zin wordt bij voorbaat rekening gehouden met toekomstige loonverhogingen.
Statische methoden
Bij af-financiering wordt elk jaar precies zoveel geld opzij gezet dat de contante waarde van de pensioenverplichtingen voortdurend gedekt blijft. Bij de
lasten-minus-batenmethode wordt het
vermogen in een zodanig tempo opgebouwd dat de pensioenpremies constant blijven.
Een voorbeeld maakt het verschil
duidelijk. lemand heeft veertig jaar lang,
van zijn zesentwintigste tot zijn vijfenzestigste, een inkomen van / 57.148.
Op zijn vijfenzestigste verjaardag gaat
de betreffende werknemer met pensioen, waarna hij nog twintig jaar van zijn
pensioen geniet3. In zijn actieve periode bouwt hij jaarlijks duizend gulden
aan pensioenrechten op (1,75% van
het eindloon). Op het einde van de actieve periode zijn die pensioenrechten
aangegroeid tot veertigduizend gulden
per jaar (70% van / 57.148). Per duizend gulden pensioenrechten per jaar
moet er op dat moment / 13.590 zijn
gereserveerd. Dat komt neer op een
totaalbedrag van / 543.000. Voor de
opbouw van duizend gulden pensioenrechten per jaar moeten de jaarlijks gereserveerde bedragen bij het ingaan
van het pensioen door beleggingsinkomsten uitgegroeid zijn tot / 13.590.
Om dat te bereiken hoeft het pensioenfonds in het eerste jaar van de actieve
periode slechts / 2.940 (5% premie)
opzij te leggen. Dat bedrag heeft nog
veertig jaar de tijd om aan te groeien tot
de vereiste / 13.590. Halverwege de
actieve periode is de benodigde premie
/ 6.202 (11% premie) en op het einde
daarvan / 13.590 (24% premie). De
pensioenpremie vervijfvoudigt dus in de
loop van de actieve periode. Bij financiering via de lasten-minus-batenmethode wordt de pensioenpremie zoda-

nig overde gehele active periode uitgesmeerd dat een gelijkblijvende jaarlijkse premie ontstaat. Om het pensioen
van 40 duizend gulden per jaar te kunnen betalen, moet er op de vijfenzestigste verjaardag van de pensioengerechtigde uiteraard weer / 543.000 aanwezig zijn. Dat kan worden bereikt door
een constante jaarlijkse premie van
/ 5.720 (10,0% van het loon).
Bij af-financiering is de premie aanvankelijk lager, en later hogerdan bij de
lasten-minus-batenmethode. Dit betekent dat het vermogen later wordt opgebouwd. Het vermogen is daarom bij de
lasten-minus-batenmethode
steeds
groter dan bij af-financiering. Wel wordt
het verschil met het verstrijken van de
leeftijd kleiner, totdat het op de vijfenzestigste verjaardag verdwenen is.
Eenvoudigheidshalve is tot nu toe
uitgegaan van een gelijkblijvend loon
over de actieve periode. Dat is weinig
realistisch. Bij stijgende lonen worden
de gevolgen, bij deze statische methode, verwerkt alsof de lonen na die stijging gefixeerd blijven op het eenmaal
bereikte hogere niveau. Bij toepassing
van heteindloonstelsel maakt een loonstijging het belegde vermogen onmiddellijk ontoereikend. Er is inhaalfinanciering nodig. Die inhaal vindt bij af-financiering onmiddellijk plaats door
eenmalig extra premie in rekening te
brengen. Daarna ontwikkelt de premie
zich alsof het loon altijd al zo hoog was
geweest. Bij de lasten-minus-batenmethode wordt de benodigde premieverhoging gespreid over het resterende
deel van de actieve periode. Er ontstaat
een iets hogere maar uiteraard weer
gelijkblijvende premie. Het zal duidelijk
zijn dat door deze geleidelijke inhaal het
vermogen bij toepassing van de lastenminus-batenmethode tijdelijk zelfs lager kan worden dan bij af-financiering.
De kans daarop is groter naarmate de
loonstijging hoger uitpakt en de rente
niet navenant mee stijgt. Zolang echter
het verschil tussen loonstijging en rente
gelijk blijft aan de rekenrente, is het
vermogen bij de lasten-minus-batenmethode groter dan bij de af-financiering.
Dynamische methoden
In de dynamische benadering wordt
bij de premievaststelling bij voorbaat
rekening gehouden met het optreden
van loonsstijgingen in de toekomst. Dat
kunnen zowel incidentele als initiele
loonsverhogingen zijn.
1. Flip de Kam, Pensioenfondsen hebben te
veel geld, Intermediair, 3 november 1989.
2. Volgens de Pensioenkaart van Nederland

(Pensioenkamer, 1989), heeft 72% van de

deelnemers aan een pensioenregeling – exclusief ABP-een eindloonregeling. Het ABP,
met ongeveer 1 miljoen deelnemers kent

eveneens een eindloonregeling.
3. We zien hier af van sterftekansen.

1075

Met ABP houdt rekening met incidentele loonstijgingen door deze in het
eindloon te verwerken. De jaarlijkse
premiebetalingen worden afgestemd
op dat eindloon, rekening houdend met
de jaarlijkse groei van de premiegrondslag doorde incidentele loonstijgingen.
Het PGGM houdt naast incidentele
loonstijgingen ook rekening met initiele
loonstijgingen. Hetbaseertdeverwachting voor voor de toekomstige loonontwikkeling op het gemiddelde van de
afgelopen twintig jaar.
De methode van zowel het ABP als
het PGGM heeft als gevolg dat het vermogen voortdurend groter is dan bij
toepassing van af-financiering.

het de heffing betalen . Het tarief bedraagt veertig procent. Als een soort veiligheidsmarge mogen de fondsen een
overschot van vijftien procent van de
reeds opgebouwde verplichtingen aanhouden. Dat vormt de heffingsvrije voet.
De meeste bezwaren tegen dit wetsvoorstel richtten zich op de onzekerheid
van toekomstige ontwikkelingen, die een
overschot noodzakelijk zou maken6.
Mijn belangrijkste bezwaar tegen het
wetsvoorstel is echter de wijze waarop
Vermogensoverschotten worden gedefinieerd. Voor de waardering van de
pensioenverplichtingen is gekozen
voor het systeem van opgebouwde
rechten (af-financiering). De motivatie
hiervoor is “dat het systeem van opgebouwde rechten geschikter is om de
verplichtingen en daarmee de financiVermogensoverschotten
ele positie op een peildatum van een
fonds te meten.”
In de praktijk houden pensioenfondDeze keuze voor af-financiering implisen geen administratie bij van individuele ceert dat bij pensioenfondsen die de laspremiebetalingen. Alle individuele deel- ten-minus-batenmethode hanteren Vernemers betalen hetzelfde premiepercen- mogensoverschotten verschijnen. Hiertage, de zogeheten doorsneepremie.
boven is immers aangetoond dat het
Het voor reeds opgebouwde en nog daadwerkelijk aanwezige vermogen bij
op te bouwen pensioenrechten beno- de lasten-minus-batenmethode hoger is
digde vermogen van alle bestaande dan bij af-financiering. Die Vermogensdeelnemer te zamen heet het normver- overschotten zijn echter geen overschotmogen (NOV). Het verschil met het ten in actuariele zin. Zij zijn noodzakelijk
daadwerkelijk aanwezige vermogen om de premie constant te kunnen hou(DAV) moet door premies worden aan- den. Bij de af-financieringsmethode loopt
gezuiverd.
de premie bij het naderen van de pensi(NOV – DAV) = (acp * PRG)
(1)
oengerechtigde leeftijd sterk op.
Voor het verschil tussen het daad(acp = het actuariele premiepercentage; PRG = de premiegrondslag)
werkelijk aanwezige vermogen bij af-fiIndien het feitelijke premiepercenta- nanciering en bij de baten-minus-lasge (fep) afwijkt van het actuariele tenmethode is van belang of er loonstijpremiepercentage (acp) onstaan ac- gingen optreden waarmee geen reketuariele overschotten of tekorten. Het ning is gehouden. Volgens het wetsontactuariele overschot (AGO) is gelijk werp mag met incidentele loonstijging
aan:
rekening worden gehouden. In feite is
AGO = (fep – acp) * PRG
dan ook sprake van dynamische af-fi= (fep * PRG) + (DAV – NOV) (2) nanciering. Met initiele loonstijgingen
De toekomstige verplichtingen van mag geen rekening worden gehouden.
een pensioenfonds (TOV) bestaan uit Indien initiele loonstijgingen optreden is
reeds opgebouwde verplichtingen inhaalfinanciering nodig. Door deze in(ROV) en nog op te bouwen verplichtin- haalfinanciering kan het vermogen bij
gen (NOV). Het verschil tussen het af-financiering, zoals we hebben gedaadwerkelijk aanwezige vermogen zien, tijdelijk zelfs groter worden dan bij
(DAV) en de reeds opgebouwde ver- toepassing van de lasten-minus-batenplichtingen (ROV) heet het verplichtin- methode. Dat doet zich met name voor
genoverschot (VEO):
als het beleggingsrendement geen geVEO = DAV – ROV
(3) lijke tred houdt met de loonontwikkeling
en het vooronderstelde percentage rekenrente dus niet wordt gehaald. Zolang het verschil tussen rente en loonDe heffing
stijging gelijk blijftaan de rekenrente zal
het vermogen bij lasten-minus-baten
Volgens het wetsontwerp van juni hoger blijven dan bij af-financiering.
1989 komt er een heffing over vermogensoverschotten4. Een vermogens- Voorbeelden
overschot wordt gedefinieerd als het verDe hierboven geschetste gedachtenschil tussen het daadwerkelijk aanwezi- gang, dat het wetsontwerp het vermoge vermogen (DAV) en de reeds opge- gensoverschot aanvechtbaar definieert,
bouwde verplichtingen (ROV). Indien wordt bevestigd door het Jaarverslag
een pensioenfonds gedurende vijf ach- 1988 van het ABP. In 1988 bedroeg het
tereenvolgende jaren over dergelijke vermogen van dit pensioenfonds /149,8
Vermogensoverschotten beschikt, moet miljard. Hier stond een bedrag van /131

1076

miljard aan reeds opgebouwde rechten
tegenover, zodat dit fonds volgens het
wetsontwerp een vermogensoverschot
heeft van 14,3%. Op basis van het huidige premie-percentage heeft het ABP
echter een actuarieel tekort van /19 miljard.
Uit het Jaarverslag 1989 van het
PGGM blijkt dat dit fonds, dat het lasten-minus-batensysteem hanteert, een
daadwerkelijk aanwezig vermogen nodig had van / 37,148 miljard, terwijl de
opgebouwde rechten / 34,238 miljard
bedroegen. Toepassing van het lastenminus-batensysteem levert volgens de
definitie uit het wetsvoorstel een overschot op van bijna / 3 miljard. Dat is
8,5% van de opgebouwde rechten.

Conclusie
Het wetsontwerp heffing vermogensoverschot pensioenfondsen stelt een
maximum aan het vermogen van pensioenfondsen. Dit vermogen mag de
reeds opgebouwde pensioenverplichtingen niet overtreffen. Bij de af-financieringsmethode komt het vermogen
precies overeen met de opgebouwde
verplichtingen, maar bij de lasten-minus-batenmethode is het normaal gesproken hoger. Daardoor zullen pensioenfondsen met de lasten-minus-batenmethode overschotten laten zien en
worden zij als het ware gedwongen
over te stappen op de af-financieringsmethode. De af-financieringsmethode
vereist veel hogere pensioenpremies,
en daardoor lagere belasting- en sociale verzekeringspremie-opbrengsten, in
de toekomst. In het begin van de volgende eeuw, als de naoorlogse geboortegolf haar pensioengerechtigde leeftijd
nadert, zullen de pensioenpremies de
pan uit rijzen. Hetenige positieve effect
van het wetsontwerp is dat de premies
nu naar beneden kunnen waardoor toekomstige belastingontvangsten en sociale verzekeringspremies naar het heden schuiven. Zo’n maatregel past
goed in de traditie van het begrotingsbeleid van de afgelopen decennia,
waarbij ook voortdurend wissels op de
toekomst worden getrokken. Maar verstandig is het niet.

Bas Bakker
De auteur is verbonden aan de Economische Faculteit, Rijksuniversiteit Groningen.
Hij dankt C. Petersen, C.G.M. Sterks, C.A.
deKam, J. de Haan, P.N.E. Arnoldusen R.H.
Koning voor him commentaar.
4. Wet op de heffing over Vermogensoverschotten van pensioenfondsen, Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 21 197.
5. Tenzij de premie in het vijfde jaar op nihil
wordt gesteld.
6. Zie M. Vleugels, Beleggen 7, M.A.K. Snijders: Essentieel is dat we beleggingsdwang
voorkomen, ABP Wereld, jg. 90/4, biz. 6.

Auteur