Armoede
Ruim een miljard mensen leven in ontwikkelingslanden onder de armoedegrens, ongeveer een derde van
de totale bevolking van deze landen. In het deze maand
uitgekomen World Development Report 1990* constateert de Wereldbank dat tussen 1965 en 1985 de levensstandaard in ontwikkelingslanden aanzienlijk is gestegen, maar dat desondanks nog steeds een zeer groot
aantal mensen moet leven van minder dan $ 370 per jaar,
de armoedegrens waarbij rekening is gehouden met
produktie voor eigen gebruik. Het rapport geeft een beeld
van de armoede in de tweede en derde wereld, analyseert het gevoerde beleid om armoede terug te dringen,
gaat in op de mogelijkheden om met ontwikkelingshulp
armoede te verminderen en schetst de vooruitzichten
voor de komende tien jaar. De ervaring heeft volgens de
Wereldbank geleerd dat de armoede het beste bestreden
kan worden door een tweevoudige strategic. Ten eerste
moet deze gericht zijn op het bevorderen van een groeipatroon dat de armen in staat stelt hun meest overvloedige produktiefactor (arbeid) optimaal aan te wenden.
Het tweede onderdeel van de strategie is het verschaffen
van basisvoorzieningen aan de armen, zoals lager onderwijs, gezondheidszorg en gezinsplanning, waarmee
de oorzaken van de armoede direct aangepakt worden.
Voor vele armen in de wereld waren de jaren tachtig
een verloren decennium, zo stelt de Wereldbank. De
externe omstandigheden waren voor ontwikkelingslanden ongunstig. Zij kregen te maken met minder afzetmogelijkheden in de westerse wereld door de recessie
in de industrielanden aan het begin van de jaren tachtig,
ruilvoetverslechtering, een hoge reele rentestand en het
opdrogen van commerciele kredietverlening. De schuldencrisis dwong vele landen hun binnenlandse consumptie te matigen, de invoer drastisch te beperken en
te snoeien in de overheidsuitgaven. Het macro-economische aanpassingsbeleid betekende voor de armen
vaak dat zij geconfronteerd werden met een verslechtering van hun levensomstandigheden. Deze negatieve
ontwikkeling deed zich vooral voor in Sub-Sahara Afrika
en Latijns-Amerika. Daarentegen waren de ontwikkelingen in Zuid- en Oost-Azie veel gunstiger.
Economische groei is een noodzakelijke maar niet
een voldoende voorwaarde voor het bestrijden van armoede. De meeste vooruitgang is geboekt in landen
waar economische groei het aanwenden van de arbeidskracht van de armen stimuleerde en waar daarnaast investeringen in ‘human capital’ het de armen
mogelijk maakten ten voile te profiteren van deze nieuwe kansen. Volgens de Wereldbank moet het overheidsbeleid de plattelandsontwikkeling bevorderen en
de werkgelegenheid in de steden stimuleren. Daartoe
moet de overheid zorgen voor een gematigde belasting
op de landbouw, een betrekkelijk ongestoorde werking
van goederen- en factormarkten en voor het toegankelijk maken van de technologische ontwikkeling voor
kleine boeren en de armen in de steden. Voorts dient
het beleid er naar te streven dat de armen een hoger
rendement behalen op hun activa door de beschikbaarheid van grond, kredieten, infrastructuur en overheidsdiensten te vergroten. Een probleem hierbij is vaak dat
er een politieke belangentegenstelling bestaat tussen
de armen en niet-armen. Een beleid gericht op een
arbeidsintensieve groei gecombineerd met overheidsuitgaven ten gunste van de armen heeft daarom meer
kans van slagen in landen waar de armen beschikken
over de nodige invloed op de politieke besluitvorming.
ESB 25-7-1990
De resultaten van ontwikkelingshulp zijn sons teleurstellend geweest, maar dit neemt niet weg dat externe
financiering van groot belang kan zijn in landen waar
een beleid wordt gevoerd dat gericht is op het reduceren
van armoede. Essentieel is volgens de Wereldbank dat
donorlanden de hulp directer koppelen aan de mate
waarin de ontvangende landen pogingen in het werk
stellen om armoede te verminderen. Als een dergelijk
beleid ontbreekt, is hulp eigenlijk weggegooid geld. Op
langere termijn zal de vooruitgang in ontwikkelingslanden in toenemende mate afhankelijk zijn van de binnenlandse middelen en de inkomsten uit buitenlandse handel, veel minder van buitenlandse hulp. Zolang vele
ontwikkelingslanden echter nog niet het peil van economische zelfstandigheid bereikt hebben, blijft uitbreiding
van de hulp noodzakelijk. Twee belangrijke argumenten
pleiten ervoorom de hulpinspanningen ook daadwerkelijk te vergroten. Ten eerste zijn de exportvooruitzichten
en de mogelijkheden voor schuldverlichting voor vele
lage-inkomenslanden somber. Ten tweede zijn meer
landen er toe overgegaan om een beleid te voeren
volgens de door de Wereldbank aanbevolen strategie
om armoede tegen te gaan. De middelen voor het
financieren van meer ontwikkelingshulp zijn in de industrielanden ruimschoots aanwezig. Alleen al een verlaging van de defensie-uitgaven door de landen van de
NAVO met 10% zou een verdubbeling van de ontwikkelingshulp kunnen financieren.
Wanneer de door de Wereldbank aanbevolen strategie op grote schaal wordt gevolgd en de wereldeconomie zich redelijk gunstig ontwikkelt, dan is een daling
mogelijk van het aantal armen van 1,1 miljard wereldwijd
in 1985 tot 825 miljoen in het jaar 2000. Het gunstigst
zijn de vooruitzichten voor Azie, waar het aandeel in het
aantal armen op de wereld kan dalen van 72% tot 53%.
Sub-Sahara Afrika vormt de belangrijkste uitzondering
op het totaalbeeld. Het aantal armen dreigt daar met nog
eens 85 miljoen te stijgen, waarmee het aandeel van
deze regio in de wereldarmoede zal verdubbelen van 16
naar 32%. De hoge bevolkingsgroei in deze regio is een
belangrijke oorzaak voor deze sombere ontwikkeling.
Als de inkomensgroei in de jaren negentig gelijk zou zijn
aan die in de jaren tachtig zou dit betekenen dat het
inkomen per hoofd van de bevolking in deze regio de
komende tien jaar met 20% zou dalen. Hoewel de groei
naar verwachting zal toenemen, blijft het armoedeprobleem in deze regio onaanvaardbaar groot.
We weten hoe langer hoe meer van de omvang en
de oorzaken van de armoede. Naast gegevens over
inkomens en consumptie beschikken we over indicatoren als levensverwachting, kindersterfle bij geboorte en
genoten onderwijs. De toename van de kennis brengt
de oplossing van het probleem echter niet veel dichterbij. Armoede is ook niet een louter economisch probleem. Een onevenwichtige inkomensverdeling kan
meer te maken hebben met politieke dan economische
factoren. Van het samenspel tussen economische deskundigheid en politieke wil zal de komende jaren veel
gevraagd worden opdat de door de Wereldbank mogelijk geachte daling van het aantal armen in de wereld het
komende decennium zal geschieden.
A.J. Welters
1. Wereldbank, World Development Report 1990, Oxford University Press, New York, 1990.
677