Ga direct naar de content

Economen over demografie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 18 1990

Economen over
demografie
Een impressie van het vierde ESPE-congres
Het vierde congres van de European
Society for Population Economics vond
dit jaar plaats van 6-9 juni in Istanboel.
Onderzoekers uit twintig verschillende
landen bogen zich over vraagstukken
op het raakvlak van de demografie en
de economie. Naast klassieke demografische onderwerpen als vruchtbaarheid en migratie kwam op de goed georganiseerde sessies een breed scala
van onderwerpen aan de orde. Aan de
ene kant richt het onderzoek zich op
verklaring van demografische verschijnselen, aan de andere kant staan
economische gevolgen van demografische verschijnselen in de belangstelling. In bijna vijftig presentaties en papers werd een groot aantal onderwerpen uitgediept. De discussies stonden
garant voor een veelheid aan nieuwe
vragen en voor uitdagingen voor verder
onderzoek. In het navolgende wordt
van het congres een korte impressie
gegeven. Een overzicht van de papers
is achteraan opgenomen.

Vergrijzing
In diverse bijdragen werd aandacht
besteed aan de problematiek van de
vergrijzing. Zoals Vossen in zijn paper
laat zien, moet van 1989 tot 2045 de
belasting- en premiedruk met 25%
groeien om het huidige peil van voorzieningen op het gebied van onderwijs,
gezondheidszorg en sociale zekerheid
te handhaven (onder de veronderstelling dat alle sterfte-, vruchtbaarheidsen migratieparameters op het niveau
van 1989 blijven). Vervolgens vraagt
Vossen zich af of bevolkingsbeleid dan
wel arbeidsmarktbeleid als oplossing
voor de kosten van vergrijzing moet
worden beschouwd. Op basis van een
aantal simulaties concludeert hij dat in
landen met een relatief lage arbeidsmarktparticipatiegraad zoals Nederland een stimulering van de participatie
een krachtiger oplossing is dan welke
combinatie van geboorte- of immigratiebevorderend beleid dan ook.
Verschillende auteurs hebben aandacht voor de toekomst van stelsels
van sociale zekerheid. Pr/nzgeeft aan

688

dat kinderbijslag een noodzaak is voor
de overleving van het omslagstelsel.
Zonder kinderbijslag zal de prikkel om
kinderen op te voeden zo laag zijn dat
ten gevolge van de lagere vruchtbaarheid de mogelijkheid en bereidheid van
het actieve deel van de bevolking om
zorg te dragen voor het inactieve deel
sterk zal afnemen. De consequentie
hiervan zal zijn dat het omslagstelsel
onder zware druk komt te staan en
overgeschakeld moet worden naar een
systeem van kapitaaldekking. Cigno
gaat in zijn bijdrage op de vraag in
hoeverre ‘intergenerational transfers’te
verklaren zijn vanuit eigenbelang. Dit is
met name van belang omdat verwacht
mag worden dat deze transfers verdwijnen wanneerten gevolge van economische en demografische ontwikkelingen
betere gedragsalternatieven beschikbaar komen, zoals een uitgebreider
scala van aanvullende pensioenregelingen. Cigno concludeert dat zorg voor
ouderen en het krijgen van kinderen
aanzienlijk minder populair zullen zijn
wanneer ze niet gerechtvaardigd kunnen worden door een zekere mate van
eigenbelang.

De kosten van kinderen
Hoe groot zijn eigenlijk de kosten van
het grootbrengen van kinderen? Zoals
Pott-Buter en Groot aangeven, is het
antwoord op deze vraag niet alleen van
belang voor de verklaring van de ontwikkeling voor het geboortencijfer,
maar ook voor heel concrete, actuele
vraagstukken. Het gaat daarbij bij voorbeeld om het vaststellen door politici
van de hoogte van de kinderbijslag of
van het sociale minimum van gezinnen
en om het vaststellen door rechters van
de hoogte van kinderalimentatie. Het is
daarom des te opmerkelijker dat over
de kosten van kinderen zo weinig bekend is. Op basis van een uitgebreide
evaluatie van budgetverdelingsmethoden, econometrische methoden, de inkomenswaarderingsbenadering en de
minimumpakketbenadering
komen
Pott-Buter en Groot tot de conclusie dat
de verschillende methoden en benade-

ringen in feite antwoord geven op verschillende vragen. Zo lijkt voor het vaststellen van tegemoetkomingen in de
kosten van levensonderhoud van kinderen de budgetverdelingsmethode
(die een benadering geeft van de gemiddelde onderhoudskosten van kinderen) het meest adequaat en lijkt de inkomenswaarderingsmethode
het
meest adequaat wanneer men is ge’i’nteresseerd in de bepaling van welvaartsverschillen tussen huishoudens
zonder en huishoudens met kinderen.
De inkomenswaarderingsmethode verdisconteert immers niet alleen het welvaartsverlies door van de geldelijke
kosten die kinderen met zich mee brengen, maar ook de directe behoeftenbevrediging die ouders aan hun kinderen
ontlenen.
In diverse papers wordt nader ingegaan op diverse technische aspecten
van de meting van de kosten van kinderen, met toepassingen op het Verenigd
Koninkrijk (Blundell), Griekenland (Tsakloglou) en Turkije (Tansel).

Feminisering van de armoede
De hoogte van de kosten van de
kinderen is een ding, de vraag wie de
kosten draagt een tweede. Daarbij is
met name van belang dat, zoals ook
Pott-Buter en Groot benadrukken, deze
kosten niet alleen uit geldelijke kosten
bestaan, maar ook uit tijdkosten. Door
Fobre wordt ingegaan op het feit dat het
steeds de vrouwen zijn die bij uitstek
deze tijdkosten voor hun rekening nemen. De oorzaak legt zij bij het patriarchaat, waarvan zij het ontstaan overigens wel erg simpel afdoet (“Once upon
a time, some societies developed patriarchal systems over human and social
reproduction”), maar met behulp waarvan zij op een prikkelende wijze een
aantal interessante paradoxen te lijf
gaat. Is het immers niet merkwaardig
dat de grootste percentages huishoudens bestaande uit een alleenstaande
moeder met kinderen juist voorkomen
in de rijkste landen en dat de toegenomen welvaart in de Verenigde Staten
gepaard is gegaan met een sterke toeneming van het aantal alleenstaande
moeders met kinderen die, zoals Willis
op het ESPE-congres van vorig jaar
aangaf, in de praktijk nauwelijks mogelijkheden hebben de ex-partner tot
daadwerkelijke alimentatiebetalingen
te dwingen en daarom op (in de Verenigde Staten zeer magere) sociale bijstand zijn aangewezen?
Dat evenwel de veel gehoorde stelling dat sprake is van een toenemende
feminisering van de armoede altijd nog
een empirisch te toetsen stelling blijft,
wordt duidelijk uit de papers van Wright
en van Joshi en Davies, die, deels tot

eigen verrassing (Wright: “somewhat
surprisingly”), voor het Verenigd Koninkrijk over de periode van midden
jaren zestig tot midden jaren tachtig
voordeze stelling geen bevestiging vinden. Dat neemt niet weg dat uit beide
onderzqekingen blijkt dat vrouwen in de
laagste inkomensgroepen zijn oververtegenwoordigd. Daarenboven blijkt uit
het paper van Ermisch en Wright, dat
vooral vrouwen in een sociaal-economisch zwakke positie de kans lopen
alleenstaande moeder met kinderen te
worden en te blijven en daarmee gedwongen blijven voor een langere periode op bijstandsniveau te leven.

Appendix
Papers gepresenteerd tijdens het vierde
ESPE-congres, gehouden van 6-9 juni 1990
te Istanboel:
1. H. D’Agostino and E. Kazamaki, Labour
force participation among women in Sweden;
2.1. Anderson, Y. Grift and J. Siegers, Taxes
and labour supply: Dutch and Swedish women;

3. J. de Beer, Uncertainty of international
migration projections;
4. R. Blundell, Demographic and equivalen-

ce scales in empirical micro economics;
5. A. Boersch-Supan, Implications of an age-

ing population: a comparative analysis of
West Germany and the United States;
6. K. Van den Bosch, Welfare differences

Participate en kinderen
Gehuwde vrouwen kunnen in beginsel hun kans op armoede verkleinen via
het opbouwen van economische zelfstandigheid, dat wil zeggen door op de
arbeidsmarkt hun eigen inkomen te verdienen. Uiteraard botst een dergelijke
tijdsbesteding met de tijdkosten benodigd voor het grootbrengen van kinderen, hetgeen des te sterker het geval zal
zijn naarmate mogelijkheden tot ouderschapsverlof en geTnstitutionaliseerde
kinderopvang ontbreken. Dit verband
vindt ondersteuning in twee empirische
onderzoekingen. Uit een vergelijkende
studie tussen Zweden en de Bondsrepubliek Duitsland door Gustafsson en
een vergelijkende studie tussen Zweden en Nederland door Andersson,
Grift en Siegers blijkt dat de aanwezigheid van (jonge) kinderen in het huishouden in Zweden een veel kleiner negatief effect op de arbeidsmarktparticipatie van gehuwde vrouwen heeft dan
in de twee andere landen.

Besluit
Economische demografie bestrijkt
een breed gebied. Uit de papers en
presentaties blijkt eens te meer hoe
economische en demografische verschijnselen en processen met elkaar
zijn verweven en hoe noodzakelijk het
voor het verwerven van een dieper inzicht is dat economen en demografen
weten samen te werken. Ook het vierde
congres vormde een inspirerende impuls tot een verdere groei van deze
samenwerking.

Kene Henkens

De auteur is verbonden aan het Nederlands
Interdisciplinair Demografisch Instituut in

Den Haag. Hij dankt prof. dr. J.J. Siegers
voor diens commentaar op een eerdere versie van dit verslag.

ESB 25-7-1990

between one-earner and two-earner families;
7. C. Brossollet en C. Sofer, Home production and the sexual division of labour: a
theoretical and empirical investigation;
8. M. Bruni, Demographic trends and labour
market in Europe: 1950-2000;

9. C. Calhoun, The impact of children on the
labour supply of married women: comparitive estimates from European and US data;
10. A. Cigno, Intergenerational transfers without altruism: family, market and state;
11. S.I. Cohen en J.M.C. Tuyl, Social accounting matrices and models: a simplified
approach towards analysing development
and distribution;

12. H. van Dalen, International debt and
demographic shocks in a world economy;
13. J. Ermisch, Welfare benefits, selection

and poverty of single mothers;
14. S. Felder, On the measure of the intergenerational transfer effects;
15. N. Fobre, The demographic logic of patriarchal capitalism;
16. R. Gaiha, Poverty allevation programmes in rural India: an assessment;
17. A. S. Gitmez, Human consequences of
work emigration: unanticipated outcomes;
18. B. Gustafsson en M. Lindblom, A welfare
state approach in determining the poverty
line with an application to cross country comparisons of poverty;
19. S. Gustafsson, Seperate taxation of married women’s labour supply;
20. S. Hadzivukovic en K. Cobanovic, An
interest group theory of population growth
and its application;
21. G. E. Hebbink, Endogeneity of variables
in human capital models;
22. J. J. Heckman, Economic models of
fertility dynamics;
23. K. Henkens en J. Siegers, The decision
to retire: the case of Dutch men aged 50-64;
24. H. Joshi, Gender and income inequality:
recent trends in Britain;
25 D. Kessler, S. Perelman en P. Pestieau,
Measuring and explaining unintended bequests in France;
26. A. Klevmarken, Changes in wealth holdings of Swedish households, 1983-1986;
27. B. Knerr, Labour export and economic
change in developing countries;
28. K. Kosonen, Why do the old save more
in Finland;
29. M. Marchand, Ph. Michel en P. Pestiau,
Social security in a growth model with fertility
and productivity changes;
30. P. Maxim, Self-employment among immigrants: the fast track to equity;

31. L Merkle en K. Zimmermann, Family
size and labour market performance;
32. M. Muhleisen en K. Zimmermann, Generational crowding: the German case;
33. J. Nelissen, A model for the age-earnings

profile of workers;
34. J. De New en K. Zimmermann, Unemployment and fertility;
35. P. Nijkamp, A. Vollering en C. Wilderom,
Cross-national analysis of services for the

elderly;
36. M. Palme en R. Wright, Gender earnings
and risk;

37. P. T. Pereira, Do regional differences
exist in Portugal? A study of the allocation of
time;
38. H. Pott-Buteren W. Groot, Cost of children: a review,
39. A. Prinz, Endogeneous fertility, altruistic

behaviour across generations, and social
security systems;
40. T. P. Schultz, The economic consequences of educating women;
41. F. Shorter, The welfare implications of

infant mortality trends in Turkey;
42. A. Tansel, Estimating the cost of children;
43. A. Tansel en M. Ulusoy, Household bud-

get and demographic surveys in Turkey,
44. P. Tsakloglou, Estimation and compari-

son of two simple models of equivalence
scales for the cost of children;
45. N. do Valle Silva, M. H. Benriques en A.

de Souza, An analysis of reproductive behaviour in Brazil;
46. A. P. Vossen, On measuring cost and
benefits of changing population structures in
relation to the question whether pro-natal

and migration policies can contribute to suppress the cost of an ageing population;
47. E. Wolff, Changes in age-wealth profiles:
savings, revaluation and inheritance;
48. R. Wright, The feminisation of poverty;
49. Y. Yaser, Population policies in Turkey
since 1923.

689

Auteur