Hoofd- en bijzaken
Rond half September gebeurden er
enkele interessante dingen in Den
Haag. Op de derde dinsdag verschenen
er een hoopgevende Macro Economische Verkenning 1990 en een analytisch wat teleurstellende Miljoenennota
1990. En enkele dagen daarvoor waren
de schijnwerpers op het Bezuidenhout
gericht, waar de SER een historische
vergadering wijdde aan de agenda van
de jaren negentig. Als u zich van die
SER-vergadering alleen een burenruzie tussen FNV en CNV herinnert, ligt
dat niet aan u maar aan de hoofdredacties van de pers en de NOS, die in dit
soortzalen een structureel onvermogen
aan de dag leggen om hoofd- en bijzaken te onderscheiden. Hoofdzaak is dat
sociale partners unaniem hebben geadviseerd over de reductie van het financieringstekort en over het te voeren milieubeleid, maar nog geen antwoord
hebben op het centrale dilemma van de
relatie tussen investeringspeil en loonmatiging, het belangrijkste knelpunt in
de consolidatie van het economische
herstel.
Ookde Miljoenennota weet hoofd- en
bijzaken niet te scheiden, vandaar mijn
teleurstelling. Demissionair of niet, een
kabinet moet er wel blijk van geven te
begrijpen wat er speelt. Er worden wat
obligate opmerkingen gemaakt over de
noodzaak van een hogere investeringsquote (biz. 9 en 19) en van een voortzetting van een gematigde loonontwikkeling (biz. 17), maar de cruciale omslag in het verband tussen die twee
wordt niet in het licht gesteld: loonmatiging is niet langer een voorwaarde voor
investeringsherstel. De relatie ligt inmiddels andersom, dat is de hoofdzaak
waar ik uw aandacht voor vraag.
Bij decentrale loonvorming zijn matigingsafspraken op centraal niveau niet
bestand tegen een werkelijkheid waarin
winst in onvoldoende mate wordt omgezet in netto-investeringen. Als het investeringspeil achterblijft bij de mogelijkheden, willen de bonden de winsten niet in
de bedrijven laten zitten. De investeringen kunnen en moeten omhoog van
6,5% van het nationaal inkomen naar
minstens 8,5%, constateert de SER in
zijn Advies inzake het sociaal-economische beleid op middellange termijn, als
we de groei willen versnellen en het
arbeidsaanbod op redelijke termijn absorberen zonder dat het economische
herstel vastloopt op capaciteitsgrenzen. De financiele ruimte bij de bedrijven is aanwezig, de betalingsbalans
laat een hogere import van investeringsgoederen toe. Maar bij decentrale
ESB 4-10-1989
D.J. Wolf son
investeringsbeslissingen is de belangwekkende constatering dat de investeringsquote te laag is en hoger kan nog
niet operationeel; de heer Van Lede kan
geen investeringen garanderen en de
.heer Stekelenburg geen matiging. Hier
blijkt de onmacht van ons bestel. We
willen decentrale investeringsbeslissingen en decentrale loonvorming, maar
we mogen nietde ogen sluiten voor het
ervaringsfeit dat de economie als geheel zonder beleidscoordinatie niet
noodzakelijk naar evenwicht tendeert.
Op zichzelf zouden de lonen best wat
omhoog kunnen. De arbeidsinkomensquote is inmiddels aan de lage kant, de
bedrijven vallen echt niet meteen om en
wat meer koopkracht is ook goed voor
de bedrijvigheid. Maar het evenwicht
tussen matigingsbereidheid en matigingsresultaat (werkgelegenheid) is
nog op een tweede manier cruciaal voor
de bestendiging van ons economische
en sociale herstel. Er is een brede consensus dat een herstel van de koppelingen van ambtenarensalarissen en uitkeringen aan de inkomensontwikkeling
in de bedrijven wenselijk is, al wordt er
nog gestreden over de invulling daarvan. Voorwaarde voor een goed koppelingsresultaat is evenwel dat de sociale
partners hun verantwoordelijkheid nemen voor een beheerste contractloonstijging. In laatste instantie is het niet de
overheid die de koppeling kan garanderen, de sociale partners moeten dat
doen. Maar hoe dan, als het centrale
overleg op voorhand wordt uitgehold
door een te laag investeringspeil? Door
ingrijpen in investeringsbeslissingen?
Dat zeker niet. Maar hoe dan wel?
Dat is de belangrijkste vraag voor de
komende jaren, geen schuldvraag,
maar een alles overheersende beleidsvraag aan het begin van een periode
waarin er weer lets te verdelen valt. Het
antwoord op die vraag is nog niet uitgekristalliseerd. In het arbeidsvoorwaardenoverleg zullen we het moeten zoeken in winstdeling, in scholing en andere
werkgelegenheidsbevorderende
maatregelen binnen de onderneming,
in een tikkeltje arbeidsduurverkorting
(niet te veel meer) en in de toepassing
van het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ op
de premiestelling van bedrijven die hun
loonsom per werknemer niet in de hand
houden. Meer in het algemeen kunnen
voorstellen afgestoft worden die ik al
jaren geleden heb gedaan om te komen
tot systemen van ‘begeleide’ loonvorming op het moment dat de consolidatie
van het economische herstel zou worden bedreigd1. Zo’n begeleide loonvorming is een met financiele prikkels afgedwongen loonpolitiek op hoofdlijnen, in
een model dat de coordinate van doelstellingen in de economische politiek
bevordert zonder de verstarring van
een geleide-loonpolitiek te introduceren.
Zo eindigt deze column met een egotrip: ik wist het allemaal al, jaren geleden, I told you so! Let u daar maar niet
op. Waar het om gaat is dat we de hele
Miljoenennota, de hele Macro Economische Verkenning en het hele economische herstel kunnen vergeten als we de
balans tussen matigingsbereidheid en
matigingsresultaat niet kunnen herstellen. Als u dat probleem nu maar vasthoudt als de hoofdzaak, dan mag u mijn
gelijkhebberigheid over hoe dat moet
worden opgelost als bijzaak beschouwen.
1. Het uitvoerigst in M. Brouwer en M.J.
Ellman (red.), De collectieve sector in de
crisis, 1983, biz. 147-158.
963