Op school leren we dat geld vanuit de markt is ontstaan als middel om ruilhandel te vergemakkelijken. De wetenschappelijke literatuur wijst echter in de richting van een maatschappelijk construct, onlosmakelijk verbonden met de overheid. Die misconceptie van wat geld behelst, kan resulteren in suboptimaal economisch beleid.
In het kort
- Geld lijkt al ver voor de introductie van het muntgeld te hebben bestaan als rekeneenheid in een collectief boekhoudsysteem.
- Het huidige onderwijs lijkt meer op (markt)ideologie te rusten dan op de wetenschappelijke inzichten over het ontstaan van geld.
- Een beter begrip van de geschiedenis van geld kan bijdragen aan het bestrijden van diverse economische misverstanden.
“Wie de ingewikkelde financiële taal van economen en bankiers niet spreekt, wordt uitgesloten van het maatschappelijke debat over ons geldstelsel”, zegt kunstenaar Carlijn Kingma. Ze maakte een inmiddels beroemde tekening van ons geldstelsel met aan de top een happy few die in exorbitante luxe leeft.
Wat de toegankelijkheid van dat debat óók niet helpt, is de manier waarop we op school leren wat geld eigenlijk is. Onze kinderen leren, net als wij vroeger, dat geld is ontstaan vanuit ruilhandel. We leren dat geld vroeger een hard privaat bezit was (zoals goud), totdat eerst de banken en daarna de overheid het edelmetaal vervingen met inflatiegevoelige bankbiljetten en ander schuldpapier (Mishkin, 2016; Van Arkel, 2020). Het SchoolTV-fragment in kader 1 uit 2020 is hiervan een goed voorbeeld.
Kader 1: SchoolTV (Willem Wever) over geld
Voordat er geld was, werd er geruild. Maar dat ruilen was ook onhandig. Gelukkig kwam er een oplossing: een soort tegoedbon. Eerst in de vorm van zout, dat je wel goed kan bewaren. En later in de vorm van stukjes metaal. Alexander de Grote liet rond 300 voor Christus voor het eerst munten maken van goud. Hij stelde de waarde en het gewicht vast. Al snel werd het te gevaarlijk om met munten rond te lopen. Daarom kwamen er banken: daar was je goud veilig. In ruil kreeg je een stukje papier dat ingewisseld kon worden voor je goud. Zo ontstond het bankbiljet.
Bron: SchoolTV (2020)
In de academische wereld is het duidelijk dat die ruilhandeltheorie en nadruk op de vrije markt niet strookt met de geschiedkundige inzichten over het ontstaan van geld (Graeber, 2011). In dit artikel verduidelijken we vijf onderdelen van de geschiedenis die onmisbaar zijn voor een goed begrip van geld, maar in het huidige onderwijs helaas worden overgeslagen. Dat is relevant omdat een tekortschietend begrip van wat geld is, diep kan doorwerken in het economische denken en zo kan leiden tot suboptimaal beleid.
Ruilsprookje
De privaatrechtelijke oorsprong die men nog altijd op scholen doceert, waarbij klompjes metaal in zwang raken om ruilhandel te vervangen, lijkt een fabel. (Dommerholt, 2023). Want vrijwel alles wijst erop dat de geschiedenis van geld onlosmakelijk is verbonden met de ontwikkeling van stadstaten die hun inkomsten en uitgaven gingen bijhouden in een boekhouding (Goetzmann, 2016). Deze boekhoudpraktijk ontwikkelde zich vanuit prehistorische systemen voor het verdelen van middelen en verantwoordelijkheden onder de leden van de eigen stam. Naarmate de landbouw ontstond en stammen zich permanent gingen vestigen in dorpen, werd die verdeling vastgelegd in een boekhouding (Schmandt-Besserat, 1992).
Meer dan vijfduizend jaar geleden – tweeduizend jaar voordat het muntgeld in omloop kwam – hadden zich uit deze prehistorische systemen al girale betaalsystemen ontwikkeld, waarbij men schuld als betaalmiddel overboekte tussen verschillende huishoudens. Dat blijkt onomstotelijk uit bronnen in het pictografische schrift van de Sumeriërs uit die tijd, het oudste schrift (Goetzmann, 2016).
Geld ontstaan uit publieke boekhouding
In het oude Mesopotamië registreerde de overheid de uitgifte van centrale voedselvoorraden en de daaruit voortvloeiende schulden van huishoudens (Hudson, 2018). In deze boekhouding werd giraal geld gebruikt als rekeneenheid. Ook transacties waarbij de centrale overheid geen tegenpartij was, tussen boeren, handelaren en ambachtslieden onderling, werden via deze staatsboekhouding verrekend.
De overheid beveiligde deze financiële administratie met notariële stempels en officiële zegels (Duistermaat, 2012). Wetenschappers hebben tienduizenden van dit soort kleitabletten ontcijferd, gevonden in de ruïnes van die vijfduizend jaar oude stadstaten (Schmandt-Besserat, 1992). Die praktijk lijkt behoorlijk op onze hedendaagse beveiliging bij het overboeken tussen betaalrekeningen.
Arbeid als originele monetaire rekeneenheid
Niet een hoeveelheid edelmetaal maar een hoeveelheid arbeid was de eerste monetaire rekeneenheid (Dommerholt, 2023). Prijsvorming was in de Mesopotamische economie geen vrije private aangelegenheid, maar werd bepaald door ambtenaren, die prijslijsten met officiële kostprijzen publiceerden (Krispijn, 2016). Deze kostprijzen drukte men uit in termen van loonkosten en eenheden van graan, het basisvoedsel in die eerste beschavingen. Het loon van twee maaltijden per dag was een wettelijke standaard die ten grondslag lag aan deze eerste rekeneenheden. Zo betekende een prijs van twee ‘granen’ bijvoorbeeld dat de kosten van die dienst of dat product werden geacht gelijk te staan aan één dag werk. Dat die loonnorm neerkwam op zestig maaltijden per maand, kan verklaren waarom het rekenkundig handig was om prijzen uit te drukken in eenheden van zestig (Hudson, 2018).
De prijzen maakten het makkelijker voor de overheid om een weloverwogen keuze te maken tussen verschillende productieve activiteiten. Ambtenaren konden arbeidskosten precies inschatten, omdat zij de productieprocessen nauwkeurig in de gaten hielden en controleerden. En de vaste kostprijzen waren een prikkel voor bedrijven om efficiënter te produceren en zo winst te maken. De introductie van officiële kostprijzen als instrument ter sturing van de economie speelde zo een grote rol bij de ontwikkeling van de meet- en rekenkunde (Goetzmann, 2016).
Rente als belastingtarief
Ook de rente ontwikkelde zich niet vanuit private markten voor het lenen en uitlenen van edelmetaal, maar stamt uit een oeroud feodaal leenstelsel (Steinkeller, 1981). Het was meer dan vijfduizend jaar geleden namelijk al gebruikelijk dat ‘leenheren’ grond in bruikleen gaven aan ‘leenmannen’. Deze leenmannen waren dan een deel van de opbrengst van de grond verschuldigd aan de leenheer. In latere periodes werd er over deze schulden rente geheven of werden ze in een pacht omgezet waarbij de leenheer niet langer volledig meedeelde in het ondernemingsrisico (Archi, 2002). Het gebruik van rente is dus ontstaan vanuit het uitlenen van grond door een machthebber.
Muntgeld als innovatief kredietinstrument
Muntgeld, tot slot, ontstond niet vanuit de handel in edelmetaal, maar vanuit de kredietverlening (Dommerholt, 2023). Het deed zijn intrede in de achtste eeuw voor Christus gedurende de ‘Griekse donkere eeuwen’, ingeluid door een grote omwenteling die bekend staat als de Bronze Age collapse (Cline, 2014). Dynastieën die eeuwenlang de dienst hadden uitgemaakt in het oostelijke Middellandse Zeegebied, waaronder de Egyptische, Hettitische en Myceense, werden in korte tijd allemaal omvergeworpen door rebellie en guerillastrijd. Uit die implosie van de geopolitieke orde verrees een nieuwe Fenicische wereld.
Het ontstaan van muntgeld ging samen met het religieuze verbod op rente dat in de nieuwe orde gold (Homer, 1963). Dat verbod was een reactie op de grootschalige uitbuiting en financiële slavernij die zich ontvouwde in de dynastieën van het tweede millennium voor Christus (Hudson, 2018). Die dynastieën kenden ooit een traditie van jubeljaren, waarin periodiek schulden werden vergeven, bedoeld om ook in een wereld met vaste rente en pacht, paal en perk te stellen aan financiële uitbuiting. Die praktijk van schuldkwijtschelding raakte echter steeds meer in onbruik. De resulterende uitbuiting en slavernij werd door de nieuwe orde tegengegaan met een verbod op rente.
Dat verbod op rente hinderde echter de kredietverlening. En dat zat de economie in de weg: een koopvaarder heeft enige compensatie nodig voordat hij zijn handelswaar op krediet wil leveren. Zeker in de woelige donkere eeuwen na de ineenstorting van de Bronstijd, was de kans immers reëel dat de schuldenaar bij van de troon was verdreven tegen de tijd dat de schuldeiser terugkeerde.
Munten van edelmetaal waren een alternatieve manier om voor het kredietrisico te compenseren (Dommerholt, 2023). Het edelmetaal werd als vuistpand meegegeven en vormden zo een overdraagbaar en gedekt bewijs van staatschuld. De nominale waarde van de munt was altijd hoger dan de intrinsieke (metaal)waarde (Del Mar, 1885). Dat zorgde ervoor dat het muntgeld bleef circuleren in plaats van te eindigen als grondstof voor andere producten.
Zowel de rekeneenheden als de notariële stempelzegels op het muntgeld borduren voort op de oorspronkelijke Mesopotamische kredietsystemen.
Denken over de moderne maatschappij
Een beter begrip van de geschiedenis van geld kan het denken veranderen op diverse financieel-economische beleidsterreinen.
Handelsoverschotten zijn goed
Als je hebt geleerd dat geld van nature een intrinsieke waarde heeft, zoals goud, dan leidt dat mogelijk tot een verkeerd begrip van de voor- en nadelen van handelsoverschotten. Een misvatting die op de loer ligt, is dat handelsoverschotten gelijk staan aan een reële instroom van middelen (zoals in de vorm van goud). Dat leidt al snel tot een voorkeur voor een economisch beleid gericht op structurele overschotten, wat ten koste gaat van evenwicht in de internationale handelsbalans.
In werkelijkheid staan structurele handelsoverschotten niet gelijk aan reële instroom, maar aan een potentieel destabiliserende schuldopbouw. Als internationale schulden almaar oplopen, kan dat ook nog eens de internationale relaties flink onder druk zetten. Denk bijvoorbeeld aan de grote Amerikaanse dollartegoeden van China of de Duitse claims op Italië.
In dat kader wordt ook vaak vergeten dat structurele handelsoverschotten de binnenlandse inflatie aanjagen (De Beer, 2025). Want tegenover de binnenlandse kosten van de export staat geen instroom van waarde. Internationale instellingen, zoals de Europese Commissie en het IMF, pleiten al decennialang voor een handelsbeleid gericht op balans en voor de afbouw van handelsoverschotten (Europees Parlement, 2019; IMF, 2022,). Maar tot dusver vindt dit pleidooi weinig gehoor in de politiek. Wellicht was dit anders geweest als men vroeger op school een goed begrip van geld had meegekregen.
Laat de markt het geld regelen
Wie leert dat geld op natuurlijke wijze is ontstaan vanuit private ruilhandel in vrije markten, ontvangt een impliciete ideologische boodschap: dat de overheid het geld beter aan de markt kan overlaten. Dit verklaart mogelijk waarom dit idee de politiek en het financieel-economische beleid vóór de financiële crisis van 2008 domineerde.
Nu het metalen en papieren contante geld steeds minder wordt gebruikt, werken centrale banken aan een digitale variant van contant geld: de digitale euro (Stellinga et al., 2019). Ook dit initiatief roept bij critici de vraag op of de ontwikkeling van (digitaal) geld niet beter aan marktpartijen kan worden overgelaten.
Politici en beleidsmakers die geleerd hebben dat geld een privaatrechtelijke oorsprong heeft, zullen het verschil tussen digitaal publiek geld en bestaande commerciële betaaloplossingen maar moeilijk begrijpen. En daarmee zullen ze de onderscheidende voordelen van publiek geld op systeemniveau, zoals bij het doorstaan van geopolitieke schokken en het tegengaan van financiële crises, niet goed op waarde kunnen schatten.
De euro is geen schuldenunie
Ook de huidige problemen rondom de euro zijn moeilijk los te zien van een tekortschietend begrip van geld bij beleidsmakers. Ondanks alle beloftes dat de euro geen schuldenunie zou worden, kunnen de lidstaten momenteel niet anders dan de schulden van andere lidstaten garanderen. Als je op school hebt geleerd dat geld een liquide marktproduct is van intrinsieke waarde zoals goud, dan is dat een vervelende verrassing. Maar een euro zonder mutualisatie van schulden was altijd al een illusie. Het fundament van het geldstelsel bestaat immers uit schuld van de monetaire soevereine staat. Voor de euro zijn alle lidstaten samen monetair soeverein, maar afzonderlijk zijn de lidstaten dit niet. De eurocrisis heeft dat glashelder gemaakt.
Volharding in onbegrip bij beleidsmakers toont zich ook in het gegeven dat commerciële banken de staatsschulden van individuele lidstaten mogen blijven behandelen als risicoloos, zelfs na de eurocrisis nog, terwijl die in de praktijk duidelijk niet risicoloos zijn (Fueki et al., 2024).
Staatsschuld is slecht
Als je niet begrijpt dat geld en schuld twee kanten van dezelfde medaille zijn (de debet- en creditsaldi in de publieke boekhouding), zul je geneigd zijn te denken dat staatsschuld nadelig is voor toekomstige generaties. Maar wat geld is voor de een, is schuld voor de ander (Stellinga et al., 2019). Via de staatsschuld creëert de overheid dus geld. Dat verklaart waarom staatsschulden, net als munten en bankbiljetten, veelal doorrollen naar de toekomst en niet worden afgelost.
Dat de staatsschuld geld creëert, betekent ook dat een snelle groei van de schuld de prijsstabiliteit kan ondermijnen. En dat het soms kan helpen om staatsschuld af te bouwen wanneer extra inflatiebestrijding nodig is. Maar de staat is niet de enige factor: ook de private schuldcreatie speelt een grote rol bij de inflatie.
Omdat geldschepping de inflatie kan aanjagen, vonden invloedrijke academici uit de vorige eeuw, zoals Paul Samuelson, het maar gevaarlijk dat de overheid geld schept (Blaug, 2010). Na het loslaten van de gouddekking was de angst dat politici het electoraat zouden gaan paaien met financiële cadeautjes, en dat zou leiden tot hyperinflatie. Dat risico is de voornaamste reden waarom centrale banken sinds de jaren tachtig onafhankelijk zijn en waarom het monetaire beleid wordt afgeschermd van het politieke debat.
Sommige economen menen nog altijd dat die onafhankelijkheid niet ver genoeg gaat en dat een ‘objectief waarde-anker’, zoals de goudstandaard, nog altijd nodig is (Shelton, 2018). Andere pleiten zelfs voor een koppeling aan de bitcoin om zo de democratische overheid ondergeschikt te maken aan een internationale financiële marktdiscipline (Ammous, 2018).
Zo’n ‘harde’ koppeling is niet zonder nadelen: het zou leiden tot vaste wisselkoersen die niet kunnen meebewegen met de internationale economische ontwikkelingen. Dan zijn er grotere prijsschokken en depreciaties nodig om de handelsbalans te herstellen, met grotere verliezen voor schuldeisers en vaak geopolitieke spanningen tot gevolg. Een ander nadeel zijn de beperkte mogelijkheden voor keynesiaans monetair beleid bij bankruns en vertrouwencrises (Mundell, 1961).
Wie beseft dat geld al duizenden jaren uit staatsschuld bestaat, snapt beter dat harde koppelingen aan een schaars goed, zoals goud, meermaals zijn geprobeerd en ook telkens weer te star werden bevonden en losgelaten.
De zelfredzame mens
Een beter begrip van de geschiedenis van geld zou tot slot invloed kunnen hebben op onze (filosofische) kijk op de politieke verhouding tussen individu en het collectief. Behalve aan economische en monetaire scherpslijperij, raakt ons begrip van geld immers ook aan diepere politieke waarden die zien op de samenhang en relatie tussen het individu en het collectief: wat is de rol van de overheid bij het vinden van de juiste balans tussen het bewaken van een bestaansminimum voor iedereen, versus het bevorderen van de discipline en het onderscheiden van waardescheppende talenten? Hoe gaan we om met verschillen in individuele vermogens en wie zorgt er voor de zwakkeren? Bij het antwoord op deze vragen maakt het uit wat je op school leert: leer je dat mensen van oudsher hun eigen boontjes doppen, met een ‘invisible hand’ die iedereen automatisch toebedeelt wat hij of zij verdient? Of leer je dat de prehistorische mens manieren heeft ontwikkeld om individuele bijdrages aan de gemeenschap te onderscheiden en te belonen. Dat daaruit arbeidsspecialisatie en geld evolueert? De wetenschap neigt naar die tweede uitleg: geld ontstond niet door groeiende private handel, maar ontwikkelde zich al veel eerder vanuit publieke boekhoudsystemen. Dat inzicht kan aanleiding zijn voor meer erkenning en waardering voor onze collectieve organen.
Tot besluit
Het huidige onderwijs lijkt meer op (markt)ideologie gebaseerd dan op de geschiedkundige inzichten in het ontstaan van geld. Dat kan bijdragen aan diverse populaire misconcepties van de economie, zoals het idee dat het hebben van een handelsoverschot louter positief is. Het is de hoogste tijd voor een betere uitleg van geld.

Literatuur
Ammous, S. (2018) The Bitcoin Standard. Hoboken, NJ: John Wiley & Sons Inc.
Archi, A. (2002) ‘Debt’ in an archaic palatial economy: The evidence from Ebla. In: M. Hudson en M. Van de Mieroop (red.), Debt and economic renewal in the ancient Near East. Bethesda, MA: CDL Press, p. 95–108.
Arkel, C. van (2020) Pincode onderbouw vwo economie: Flex leerboek. Groningen: Noordhoff.
Blaug, M. (2010) John Maynard Keynes: Life, ideas, legacy. Documentaire University of Cambridge. Te zien op sms.cam.ac.uk.
Cline, E.H. (2014) 1177 B.C.: The year civilization collapsed. Princeton: Princeton University Press.
Del Mar, A. (1885) A history of money in ancient countries from the earliest times to the present. Londen: George Bell and Sons. Te vinden op www.heritage-history.com.
Dommerholt, B. (2023) Revisiting the origin of money: from precious metals to work: alternative pathways on the origin of currency and its impact on modern economics. International Journal of Pluralism and Economics Education, 14(3-4), 219–233.
Duistermaat, K. (2012) Which came first, the bureaucrat or the seal. In: I. Regulski, K. Duistermaat en P. Verkinderen (red.), Seals and sealing practices in the Near East. Leuven: Peeters Publishers, p. 1–17.
Europees Parlement (2019) Understanding trade balances. Te vinden op www.europarl.europa.eu.
Fueki, T., P. Hürtgen en T.B. Walker (2024) Zero-risk weights and capital misallocation. Deutsche Bundesbank Discussion Paper, 16/2024.
Goetzmann, W.N. (2016) Money changes everything.Princeton: Princeton University Press.
Graeber, D. (2011) Debt, the first 5,000 years. Londen: Melville House Publishing.
Homer, S. (1963) A history of interest rates. New York: Wiley Finance.
Hudson, M. (2018) … and forgive them their debts. Dresden: ISLET-Verlag.
IMF (2022) Review of the institutional view on the liberalization and management of capital flows. IMF Policy Paper, maart.
Krispijn, T.H.J. (2016) Early silver: Thoughts about the Sign KU3 in the earliest documents from Uruk. In: K. Kleber en R. Pirngruber (red.), Silver, money and credit. Leiden: The Netherlands Institute for the Near East, p. 1–10.
Mishkin, F.S. (2016) The economics of money, banking and financial markets. Londen: Pearson.
Mundell, R.A. (1961) A theory of optimum currency areas. The American Economic Review, 51(4), 657–665.
Schmandt-Besserat, D. (1992) Before writing. Austin: University of Texas Press.
SchoolTV (2020) Hoe is geld ontstaan. Video te vinden op schooltv.nl.
Shelton, J. (2018) The case for a new international monetary system. Cato Journal, 38(2), 379–389.
Steinkeller, P. (1981)The renting of fields in early Mesopotamia and the development of the concept of ‘interest’ in Sumerian. Journal of the Economic and Social History of the Orient, 24(2), 113–145.
Stellinga, B., J. de Hoog, A. van Riel en C. de Vries (2019) Money and debt: The public role of banks. Cham: Springer.
Auteurs
Categorieën