Boter en eieren
In de VS krijgen boeren subsidie om geen graan te verbouwen. In de Europese Gemeenschap wordt boter voor
acht gulden per kilo uit de markt genomen om, na drie jaar
in een koelhuis te hebben gelegen, voor een kwartje per kilo als veevoer te worden verkocht. In Japan ontvangen
boeren driemaal de wereldmarktprijs voor hun rijst; de
overproduktie wordt voor de helft van de wereldmarktprijs
als veevoer van de hand gedaan. In Canada betalen boeren achtmaal de prijs van een koe voor het recht om de
melk van die koe tegen de vastgestelde garantieprijs te
verkopen. In Frankrijk worden bossen omgehakt om de
grond voor landbouw geschikt te maken, terwijl er in de EG
een groot tekort aan hout en een groot overschot aan landbouwprodukten is. Dit zijn enkele van de uitwassen waartoe het landbouwbeleid in de gemdustrialiseerde landen
heeft geleid. Zij zijn het gevolg van de protectionistische
maatregelen die overal zijn getroffen om de inkomens van
de boeren te verhogen, de afhankelijkheid van voedselimport te verminderen of de voedselprijzen te stabiliseren.
De kosten van dit beleid zijn enorm. In het World Development Report 1986 van de Wereldbank worden hieromtrent enkele berekeningen gepresenteerd 1). In de Europese Gemeenschap kostte net landbouwbeleid consumenten en belastingbetalers in 1980 $ 46,1 mrd., in Japan
was dit in 1976 $ 6,7 mrd. en in de VS in 1985 $ 16,0 mrd.
In feite zijn de kosten nog aanzienlijk hoger, want in de cijfers is geen rekening gehouden met administratieve
kosten en nadelen op lange termijn als gevolg van de verstoring van de economische allocatie. De te hoog vastgestelde landbouwprijzen trekken immers produktiemiddelen – arbeid, kennis, kapitaal – weg uit andere sectoren van de economie waar ze wellicht efficienter hadden
kunnen worden ingezet.
Tegenover deze hoge kosten staan baten voor de boerenbevolking. De voordelen zijn echter zeer twijfelachtig.
De hoge landbouwprijzen mogen op korte termijn misschien gunstig zijn voor de inkomens in de landbouwsector, het is lang niet zeker dat de boeren er op langere termijn ook wel bij varen. De hoge afzetprijzen voor agrarische produkten leiden immers tot een stijging van de
grondprijzen waardoor de kapitaalslasten toenemen; zij
remmen de vraag van consumenten naar landbouwprodukten en werken in de hand dat er substituten op de
markt komen die de te hoog geprijsde produkten verdringen. In het algemeen zijn er dan ook weinig aanwijzingen
dat een hogere mate van protectie met hogere inkomens
in de landbouwsector gepaard gaat. Ook het streven naar
zelfvoorziening en stabilisatie van de voedselprijzen vormen geen sterke argumenten voor beschermende maatregelen. Het World Development Report 1986 bevat vele
voorbeelden van landen die zich met een protectionistisch
beleid in de vingers hebben gesneden omdat het uiteindelijk leidde tot lagere inkomens in de landbouwsector, een
vermindering van de binnenlandse voedselproduktie en
hogere prijzen voor de consument.
Wie nu zou verwachten dat de tegenvallende resultaten
van het agrarische beleid zouden leiden tot het afschaffen
van dit beleid, heeft het mis. De politieke druk om protectionistische maatregelen te treffen wordt alleen maar verder
opgevoerd. Na het instellen van garantieprijzen wordt het
ook noodzakelijk geacht de grondprijzen te reguleren, de
export te subsidieren, de import te beperken en het protectionistische regiem uit te breiden tot nieuwe produkten die
de oude beconcurreren. De werking van de markt wordt
verder uitgeschakeld en de rekening voor consumenten
en belastingbetalers hoger opgeschroefd.
Het zou allemaal nog tot daaraan toe zijn als de gevolgen van het landbouwbeleid tot het binnenland beperkt
bleven. Als de belastingbetalers bereid zijn de hoge lasten
van het beleid te dragen en als de consumenten de hoge
prijzen betalen zonder de politici daarvoor ter verantwoording te roepen en hen op andere gedachten te brengen,
ESR 10-9-19Rfi
waarom zou men zich dan druk maken? Het probleem is
echter dat het binnenlandse landbouwbeleid uitstralingseffecten heeft op de rest van de wereld. Het opvoeren van
de binnenlandse produktie en het afremmen van de vraag
door middel van hoge prijzen verstoort, zeker als het in
zo’n mate gebeurt als in de VS, de EG en Japan, de wereldmarkt voor agrarische produkten. Nog erger wordt het
als de binnenlandse overschotten met hoge subsidies op
de wereldmarkt verkocht worden of ver onder de kostprijs
gedumpt. Wanneer dit een structureel onderdeel van het
beleid wordt – en dat wordt het naarmate de overschotten
steeds groter worden – wordt de landbouwsector ook in
andere landen ontwricht. Zo is de agrarische sector in tal
van ontwikkelingslanden onmiskenbaar in zijn ontwikkeling geremd door het protectionistische beleid van de gei’ndustrialiseerde landen. Maar ook de gemdustrialiseerde
landen zelf krijgen steeds meer last van elkaars beleid.
Niet voor niets vliegen de beschuldigingen van oneerlijke
concurrentie over en weer en laaien de handelsconflicten
steeds vaker en steeds hoger op. De ‘pasta-oorlog’ tussen
de VS en de EG is nog maar net achter de rug of er dienen
zich al weer nieuwe conflicten op de graan- en suikermarkt
aan. De conflicten blijven trouwens niet tot de agrarische
sector beperkt. Het protectionisme van de een op landbouwgebied wordt beantwoord met tegenmaatregelen
van de ander in de textiel- of in de staalindustrie. Uiteindelijk wordt de hele internationale handel vergiftigd.
Het World Development Report 1986 laat ook zien welke
voordelen zowel gemdustrialiseerde landen als ontwikkelingslanden zouden kunnen hebben van een volledige liberalisatie van de wereldhandel in landbouwprodukten.
Volgens een studie van Tyers en Anderson zou afschaffing van alle protectie in de gemdustrialiseerde landen deze landen een netto voordeel van $ 48,5 mrd. per jaar opleveren. Een zelfde maatregel in de ontwikkelingslanden
zou deze landen $ 28,2 mrd. per jaar opleveren. Omdat
een deel van de winst voor de ene groep verlies is voor de
andere zouden de voordelen van gelijktijdige liberalisatie
iets geringer zijn, maar toch altijd nog $ 45,9 mrd. voor de
gemdustrialiseerde landen en $ 18,5 mrd. voor de ontwikkelingslanden. Dit is ongeveer tweemaal zoveel als het bedrag dat jaarlijks als officiele ontwikkelingshulp van de
gemdustrialiseerde landen naar de ontwikelingslanden
gaat.
De hoge kosten van het agrarische protectionisme, het
gevaar voor uitstraling naar andere sectoren en de grote
voordelen van liberalisatie van de handel zouden voldoende redenen moeten zijn om het landbouwbeleid bovenaan
op de agenda te zetten van de wereldhandelsbesprekingen die volgende week in Punta del Este van start gaan.
Een voorstel daartoe dat na maandenlange onderhandelingen door een grote groep landen werd gesteund, is op
het laatste moment echter door Frankrijk – met steun van
lerland en Spanje – van tafel geveegd. De heilige koeien
van het Europese landbouwbeleid zijn kennelijk nog niet
rijp voor de slachtbank. De risico’s van deze weigerachtigheid zijn buitengewoon groot. Wanneer er op de komende
GATT-ronde geen concrete afspraken worden gemaakt
om het wereldwijde protectionisme in de agrarische sector
aan internationale regelste binden, zullen de internationale handelsconflicten zeker verder escaleren. Daar wordt
uiteindelijk niemand beter van. Te lang al hebben de verdedigers van de landbouwbelangen boter op hun hoofd
gehad. Laten zij in Punta del Este eieren voor hun geld
kiezen.
L. van der Geest
1) Wereldbank, World Development Report 1986, Oxford University Press, juli 1986, in het bijzonder hoofdstuk 6.
869