Fisconomie
Recente economische
stimuleringsmaatregelen
in de belastingheffing
MR. M. J. FESKENS*
1. Inleiding
2. Wet Investeringsrekening
Lange tijd was het enige doel van de belastingheffing het financieren van het overheidsbeleid, m.a.w. de belastingheffing had
een louter budgettaire functie. Sedert enige
decennia wordt het instrument van de belastingheffing echter door de overheid in toenemende mate gebruikt voor het nastreven van
niet-fiscale doelen: belastingheffing wordt
dan als instrument van algemeen overheidsbeleid ingezet. Hofstra stelt dat ,,deze praktijk wordt gedekt door de gedachte van de
eenheid van de rechtsorde en van het overheidsbeleid” 1). Deze gedachte van eenheid
van rechtsorde en overheidsbeleid impliceert
dat een doelmatige uitvoering van overheidstakcn met zich brengt dat de belastingheffing
niet slechts zodanig moet worden ingekleed
dat de gevolgen die zij veroorzaakt zoveel
mogelijk in overeenstemming moeten zijn
met het algemene overheidsbeleid, maar dat
het instrument van de belastingheffing rechtstreeks kan worden gebruikt voor het nastreven van niet-fiscale doelen. Dit laatste, het
direct aanwenden van de belastingheffing
voor algemeen overheidsbeleid, kan echter
niet onbeperkt geschieden. Hofstra stelt de
volgende voorwaarden 2):
— aangezien de belastingheffing ten aanzien
van het algemene overheidsbeleid slechts
een subsidiaire functie vervult, komt zij
pas in aanmerking wanneer directe maatregelen onmogelijk of te omslachtig zijn;
— aannemelijk moet zijn dat het effect van
de niet-fiscale maatregel binnen de belastingheffing ongeveer gelijk is aan het effect van een directe maatregel;
— uitvoeringstechnisch moet uitvoering
door de belastingdienst van de betreffende niet-fiscale taak mogelijk zijn en de uitvoering door de belastingdienst van zijn
primaire taak mag niet in gevaar komen.
De Wet Investeringsrekening (WIR) is
duidelijk een economisch beleidsinstrument,
gericht op stimulering van bedrijfsinvesteringen, evenals de voorgangers van de WIR, de
voormalige investeringsaftrek en vervroegde
afschrijving (VAIA). De investeringsaftrek
voorzag in een extracomptabele aftrekpost
bij het berekenen van de fiscale winst; de faciliteit van de vervroegde afschrijving bestond uit belastinguitstel door middel van het
naar voren halen van een deel van de afschrij vingen. De WIR voorziet in belastingvrije
subsidies, welke worden verstrekt in de vorm
van een vermindering van het verschuldigde
belastingbedrag. Ingeval de WIR-subsidie de
verschuldigde belasting overtreft, wordt een
negatieve aanslag opgelegd. De WIR voorziet momenteel in de volgende subsidies 3):
— een basispremie voor investeringen in bedrijfsmiddelen in het algemeen;
— een kleinschaligheidstoeslag voor investeringen in bedrijfsmiddelen wanneer bij
de betreffende ondernemer het totaal van
de investeringen in het betreffende jaar
een bepaald bedrag niet te boven gaat;
— een bijzondere regionale toeslag voor investeringen in gebouwen en installaties in
bepaalde aangewezen gebieden 4);
— een ruimtelijke-ordeningstoeslag voor investeringen in gebouwen en installaties in
bepaalde aangewezen gebieden, mils
sprake is van een verplaatsing van activiteiten van — globaal gezegd — de randstad naar die aangewezen gebieden;
— een grote-projectentoeslag voor investeringen in projecten waarvan het totale investeringsbedrag een bepaalde grens
overschrijdt; de toeslag bestaat uit een
vast bedrag per gecreeerde arbeidsplaats;
— een milieutoeslag voor investeringen in
bedrijfsmiddelen die in het belang zijn
van een goed leefmilieu;
— een energietoeslag voor investeringen in
bedrijfsmiddelen die gericht zijn op energiebesparing en/of benutting van zogenaamde alternatieve energiebronnen.
Hoewel de belastingheffing (binnen de
bovengenoemde grenzen) in principe kan
worden ingeschakeld voor elk terrein van
overheidsbeleid, worden voornamelijk economische beleidsmaatregelen in steeds toenemende mate ge’incorporeerd in de belastingheffing. In dit artikel wordt ten aanzien
van een aantal recent ingevoerde of voorgestelde regelingen een poging gedaan om vast
te stellen in hoeverre sprake is van een nietfiscale maatregel en, indien dit het geval is, in
hoeverre de hierboven vermelde grenzen in
acht zijn genomen.
ESB 14-9-1983
De redenen waarom het instrument van de
VAIA in mei 1978 werd vervangen door de
WIR waren:
— de werking van de VAIA werd te globaal
geacht. Met de WIR wordt niet alleen beoogd de bedrijfsinvesteringen globaal te
stimuleren via de basispremie, maar wordt
ook beoogd de bedrijfsinvesteringen via
de diverse toeslagpremies te sturen in een
maatschappelijk gewenste richting;
• het werd een nadeel geacht dat verlieslijdende ondernemingen niet effectief van
de VAIA konden profiteren. Bij de WIR is
dit via het instrument van de negatieve
aanslag wel het geval.
Het doel van de WIR is, zoals boven reeds
aangegeven, het creeren van werkgelegenheid via het stimuleren van bedrijfsinvesteringen, zowel globaal als gericht. Met betrekking tot investeringsstimulantia in het algemeen en de VAIA en WIR in het bijzonder,
komt Vermeend in zijn proefschrift echter tot
de conclusie dat deze in het algemeen weinig
effect blijken te hebben 5). Ook de gedachte
dat via de WIR bedrijfsinvesteringen in bepaalde door de overheid gewenste richtingen
zouden kunnen worden gestuurd, is schromelijk overschat 6). In dit verband zij er ook
op gewezen dat de regering een wetsontwerp
bij de Tweede Kamer heeft ingediend tot het
doen vervallen van de grote-projectentoeslag 7) en dat is aangekondigd dat ook de bijzondere regionale toeslag en de ruimtelijkeordeningtoeslag op zeer korte termijn zullen
worden afgeschaft 8).
Bij een zodanige twijfel omtrent de effectiviteit van de WIR, kan de conclusie niet anders zijn dan dat een herbezinning op het
voortbestaan van de WIR — althans in haar
huidige vorm — noodzakelijk is 9). Door
Vermeend wordt wel vermeld dat de WIR
een nuttige, zo niet noodzakelijke functie
vervult als middel om de financieringsproblemen voor het bedrijfsleven te verlichten,
maar hij stelt daarbij terecht de vraag of de
WIR in haar huidige vorm voor dat doel het
meest geschikte instrument is 10).
3. Afschaffing van de vennootschapsbelas-
ting
Verhoeven heeft berekend dat bij afschaf* De auteur is werkzaam als belastingadviseur bij C
& L Belastingadviseurs te Rotterdam en is op parttime basis als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Fiscaal-Economisch Instituut van
de Erasmus Universiteit Rotterdam.
1) H.J.Hofstra, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, 5e druk, biz. 110.
2) Idem, biz. 110 en 111.
3) Voor details wordt verwezen naar de Vaksludie
In vesteringsregelingen.
4) Met betrekking tot investeringen in installaties
moet bovendien sprake zijn van een uitbreiding van
produktiecapaciteit.
5) W. A. F. G. Vermeend, Fiscale investeringsactiviteiten, Gouda Quint BV, Arnhem, 1983, biz. 44
en 260.
6) Idem, biz. 256-258 m.b.t. kleinschalingseffect,
de bijzondere regionale toeslag en de ruimtelijke
ordeningstoeslag. Het effect van de milieutoeslag
en energietoeslag is door Vermeend niet in zijn onderzoek betrokken.
7) Wetsontwerpnr. 17 837, 25 maart 1983.
8) Weekblad voorflscaalrecht, 1983, nr. 5599, biz.
925.
9) Zie ook prof. dr. J. E. A. M. van Dijck, Weekbladvoorfiscaalrecht, 1983, nr. 5598,biz. 859 e.v.:
,,De WIR heeft de bedoeling een reactie van ondernemers uit te lokken, namelijk investeringen. Deze
reactie is alleen maar te verwachten indien de regeling eenvoudig en duidelijk is. Mag men nu verwachten dat 6 miljard werkelijk op een eenvoudige
wijze uitgedeeld kan worden zonder tot simplismen
te vervallen”.
10) W. A. F. G. Vermeend, op. cit., biz. 260.
829
fing van de WIR, de vermogens- en voor-
heffing over inflatiewinsten onjuist is, is door
regelingen dient naar mijn mening ter wille ‘|
raadaftrek en de zelfstandigenaftrek, de
de Commissie-Hofstra een stelsel van infla-
van de duidelijkheid en de eenvoud met ]
vrijkomende gelden zouden kunnen worden
aangewend voor een verlaging van het vennootschapsbelastingtarief tot ongeveer 20%
tieneutrale belastingheffing ontwikkeld. De
over te nemen, doch in plaats daarvan te
steed aan een mogelijk neveneffect van de :
en een vrijstelling van de winst in de inkom-
vermogensaftrek, namelijk dat het fiscaal
aantrekkelijk wordt voor belastingplichti- –
winst 11). Horringabepleit in zijn drievoudig
,,volstaan met de invoering van een aantal
specifieke maatregelen ter tegemoetkoming
aan duidelijke knelpunten” 16). Als dergelij-
afschaffingsplan de afschaffing van de WIR,
alle (andere) subsidies en de winstbelasting.
ke specifieke maatregelen zijn voor de ondernemingssfeer de vermogensaftrek en de
stenbelastingsfeer
van
30%
van
die
regering heeft echter besloten dit stelsel niet
een regeling te worden volstaan 19);
• naar mijn mening is te weinig aandacht be- j
gen om hun vermogen onder te brengen in
De huidige regering overweegt het vennoot-
voorraadaftrek ge’introduceerd. Zowel de
een BV ten einde zodoende van de vermogensaftrek gebruik te maken (,,vlucht in de
BV”).
schapstarief te verlagen tot 40%.
De Nederlandse vennootschapsbelasting
wordt geheven volgens het zogenaamde klassieke stelsel. In dit klassieke stelsel wordt de
vermogens- als de voorraadaftrek voorzien
in een extra-comptabele winstaftrek ter
grootte van 2,25 % van respectievelijk het fiscale vermogen (na toepassing van enige cor-
Dit neveneffect van vlucht hi de BV zou in
nog veel sterkere mate gaan spelen, als het
voorstel van de Commissie-Wagner-n zou
vennootschap, naast de aandeelhouders, als
recties) en de fiscale waarde van de voorraad
zelfstandig belastingsubject gezien, hetgeen
economisch gezien leidt tot dubbele belas-
bij het begin van het jaar. Voor 1982 bedraagt het percentage van de vermogens- en
tingheffing over uitgedeelde dividenden 12).
voorraadaftrek 3,25% en vanaf 1983 4%.
Algemeen wordt aangenomen dat de fiscaal
kan worden gesteld dat dit geen economische
rente 20). Daar een zodanig verhoogde ver-
Van een instrument als de vermogensaftek
nadelige behandeling van eigen vermogen
ten opzichte van vreemd vermogen in het
worden overgenomen om de vermogensaftrek te verhogen tot het niveau van de markt-
klassieke stelsel een belangrijke oorzaak is
van de verslechterde vermogenspositie van
het Nederlandse bedrijfsleven.
beleidsmaatregel is, doch een fiscale maatregel die in de belastingheffing thuishoort, mils
men er vanuit gaat dat de belastingheffing inflatieneutraal behoort te zijn en de aftrek
Alvorens nu met maatregelen te komen
die de gevolgen van het klassieke stelsel be-
aansluit bij de werkelijke inflatie. Met betrek-
ogen te mitigeren, zoals een (drastische) verlaging van het vennootschapsbelastingtarief,
de regering echter uitdrukkelijk gesteld dat
dient naar mijn mening een beslissing te worden genomen over het al dan niet handhaven
van de oorzaak: het klassieke stelsel. Ook in
het licht van de huidige situatie binnen de EG
is een bezinning van Nederland op het hier
king tot de eerstgenoemde voorwaarde, heeft
men een stelsel van inflatieneutrale belastingheffing niet wenst in te voeren. Met be-
trekking tot de tweede voorwaarde, is het
duidelijk dat er geen aansluiting met de feite-
lijke inflatie bestaat 17). Dit brengt mij tot e
verrekend met de verschuldigde inkomsten-
conclusie dat de feitelijke vermogensaftrek
een niet-fiscale beleidsmaatregel is, gericht
op verbetering van de eigen-vermogenspositie van het bedrijfsleven 18).
Op dezelfde gronden als boven vermeld
voor de vermogensaftrek, kan worden gesteld dat de voorraadaftrek een niet-fiscale
beleidsmaatregel is. In de Memorie van Toe-
belasting. Zeven van de tien EG-landen hanteren momenteel een verrekeningsstelsel.
lichting bij het wetsontwerp tot invoering van
de voorraadaftrek ter grootte van 2,25% is
Bij het eventuele inbouwen van economische stimuleringsmaatregelen in de vennootschapsbelasting dient voorts de samenhang
wel betoogd dat de voorraadaftrek beoogt
gehanteerde
klassieke
stelsel
op
zijn
plaats 13). In 1975 heeft de Commissie van
de EG namelijk voorgesteld dat de EG-landen een verrekeningsstelsel hanteren, waarbij de vennootschapsbelasting van uitgedeel-
de whist gedeeltelijk als voorheffing wordt
met de inkomstenbelasting niet uit het oog te
worden verloren 14). Bij afschaffing of drastische tariefsverlaging van de vennootschapsbelasting enerzijds en handhaving van
de huidige inkomstenbelastingtarieven an-
derzijds zal niet alleen een ,,vlucht in de BV”
ontstaan in die zin dat elke ondernemer-natuurlijk persoon zijn ondernemhig zal in-
brengen hi een BV, maar ook dat het dan fiscaal aantrekkelijk wordt voor belastingplichtigen om hun particuliere beleggingen in te
brengen in een B V. Het is onder andere vanwege deze samenhang tussen vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting dat
Van Dijck bepleit dat de vennootschapsbelasting niet moet worden verlaagd maar verhoogd en dat daarentegen de inkomstenbelasting zodanig moet worden verlaagd dat het
vennootschapsbelastingtarief overeenkomt
een evenwichtige behandeling tot stand te
brengen tussen de winstbepaling t.a.v. voorraden die worden gewaardeerd naar een substantialistisch stelsel, en voorraden die worden gewaardeerd naar een nominalistisch
stelsel. Er van uitgaande dat dit evenwicht
geacht wordt te bestaan bij een voorraadaftrek van 2,25%, geldt deze redenering niet
meer voor de verhoogde voorraadaftrek.
Als niet-fiscale beleidsinstrumenten moe-
ten de vermogensaftrek en de voorraadaftrek
worden getoetst aan de in de inleiding ge-
noemde voorwaarden. In dit kader kan worden gesteld dat de vermogens- en voorraadaftrek betrekkelijk eenvoudige maatregelen
zijn, die zonder al te veel extra problemen
door de belastingdienst kunnen worden uit-
gevoerd en waarvan aannemelijk is dat zij tot
het beoogde resultaat — versterking van de
rendementspositie van het bedrijfsleven —
11) H. B. A. Verhoeven, Naar een nieuw fiscaal
elan ter stimulering van de economic, Weekblad
voor fiscaal recht, 1983, nr. 5527.
12) Voor een uitgebreide behandeling van de diverse stelsels van vennootschapsbelasting zie: S.
Cnossen, Het verzekeringsstelsel in opmars: wat
doet Nederland?, Serie geschriften van het fiscaaleconomisch instituut van de Erasmus Universiteit
Rotterdam, nr. 6 en: S. Cnossen, Hervonning van
de vennootschapsbelasting, ESB, 20 juli 1983.
13) Zie S. Cnossen, Hervonning van de vennootschapsbelasting, ESB, 20 juli 1983: ,,Hoewelbeter
dan niets, is het bezwaar van deze suggestie (verlaging van het vennootschapsbelastingtarief —
M.J.F.) dat het, mede in het licht van het omvangrijke begrotingstekort, niet verstandig is een belasting
te verlagen indien niet tegelijkertijd een aantal door
die belasting veroorzaakte verstoringen van het
economische handelen wordt opgeheven”.
14) Zie ook L. G. M. Stevens, Vennootschapsbelasting: aandrijving of sturing?, Bedrijfskunde,
1982/4.
15) J. E. A. M. van Dijck, op. cit., biz. 854 e.v. ‘
16) Invoering van een voorraadaftrek en van een
vermogensaftrek in de inkomstenbelasting en de
vennootschapsbelasting alsmede invoering van een
beperkte rentevrijstelling en een beperkte dividendvrijstelling in de inkomstenbelasting, Kamerstukken nr. 16 539, Memorie van Toelichtiag,
19 december 1980, biz. 9.
17) Ten eerste sluit het percentage van de aftrek
niet aan bij de feitelijke inflatie en ten tweede is het
fiscaal vermogen niet de juiste basis voor toepassing
van een inflatiecorrectie.
18) Memorie van Toelichting, Kamerstukken nr.
16 539, biz. 9/10 en de Memorie van Toelichting bij
het wetsontwerp tot verhoging van de voorraad- en
vermogensaftrek, Kamerstukken nr. 17 812 van 9
maart 1983: ,,Verbetering van de zorgwekkend
verslechterde rendements- en eigen vermogenspositie van bedrijven is geboden, wil een herstel van de
economic en de werkgelegenheid mogelijk zijn.
Verhoging van de voorraadaftrek en de vermogensaftrek leidt tot verbetering van het netto bedrijfsrendement…..”
19) In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp 17 812 tot verhoging van de vermogens- en
voorraadaftrek wordt gesteld, ,,dat een lastenverlichting in de vorm van een verhoging van beide af-
trekken een evenwichtige verdeling over de bedrijfstakken biedt”. Mijns inziens is daarvoor echter een specifieke faciliteit die gekoppeld is aan het
hebben van voorraden (en dan nog voorraden li-
tingtarief 15).
4. Vermogensaftrek en voorraadaftrek
Het huidige fiscale winstbegrip is nominalistisch, d.w.z. inflatiewinsten worden ook in
de belastingheffing betrokken. Daar van verschillende zijden werd gesteld dat belasting830
chamelijke zaken) niet het meest geschikte instrument.
vermogensaftrek kan worden geclaimd,
met het hoogste marginale inkomstenbelas-
zullen leiden. Twee punten van kritiek dienen hier naar mijn mening echter niet onvermeld te blijven:
• aangezien het fiscaal vermogen waarop
De commissie stelt naar mijn mening ten onrechte
dient te worden verminderd met het be-
drag van de voorraden waarover voorraadaftrek wordt geclaimd, werkt de voorraadaftrek slechts als aanvulling op de vermogensaftrek. Bij een zodanige overlapping van de werkingssfeer van twee
20) Adviescornmissie inzake de voortgang van het
industriebeleid (Commissie-Wagner II), Verslag
van werkzaamhedenjanuari-juni 1982, biz. 21 e.v.
dat verhoging van de vermogensaftrek, in tegenstelling tot een verlaging van het vennootschapsbelastingtarief, geen vlucht in de BV zal uitlokken. Economisch gezien betekent invoering van een vermogensaftrek die niet is gekoppeld aan de inflatie niets
anders dan een — zij het willekeurige — tariefsverlaging.
mogensaftrek vergelijkbaar is met de aftrek
vermelde urennormen moet men zich mijns
van een primair dividend (hetgeen de com-
inziens afvragen of wel voldoende rekening is
missie ook aangeeft), zou dit voor Nederland
gehouden met het uitvoeringstechnische
aspect 22).
een impliciete wijziging van het vennootschapsbelastingstelsel inhouden van klassiek
stelsel naar stelsel van aftrek van primair dividend. De keuze voor een dergelijke ingrijpende wijziging dient echter expliciet te wor-
6. Algemene loonkostensubsidie
den genomen met inachtneming van de
Vermeend 23) besteedt in zijn proefschrift
consequenties voor de inkomstenbelasting
en de consequenties in EG-verband
ook aandacht aan het feit dat subsidies op ka-
pitaalsinvesteringen, zoals de WIR, kunnen
leiden tot een ongewenst substitutie-effect
belastingheffing ongeveer gelijk is aan het effect van een directe maatregel. Van Dijck
stelt naar mijn mening volkomen terecht dat
niet aannemeh’jk is gemaakt dat de maatregel
enig effect zal hebben 25). Het enige effect
dat zeker is, is dat de uitvoerende taak van de
belastingdienst wordt verzwaard. Derhalve is
de aftrek van groot onderhoud en schilderwerk het prototype van een economische stimulerings(?)-maatregel waar de belastingheffing niet mee had mogen worden opgeza-
deld.
tussen kapitaal en arbeid 24). Hij vermeldt
5. Zelfstandigenaftrek
verder dat dit proces ook wordt veroorzaakt
doordat de factor arbeid duur is vanwege de
Vanaf 1975 bestaat de zogenaamde tijdelijke Zelfstandigenaftrek. Deze is geregeld in
huidige systeem van premieheffing vooral
een aparte wet, los van de inkomstenbelasting, en bepaalt dat een belastingplichtige on-
bedrijven met lage lonen relatief zwaar wor-
8. Fiscale maatregelen
(stijgende) sociale premies, waarbij door het
dernemer een bepaald bedrag, dat afneemt
den getroffen (doordat het premie-inkomen
waarover de sociale premies worden geheven
naarmate de winst stijgt, ten laste van zijn in-
is gemaximeerd, zijn bedrijven met hogere
komen kan brengen. In de Memorie van Toelichting bij het betreffende wetsontwerp is de
regeling aangeduid als een niet binnen het fis-
lonen relatief goedkoper uit).
cale stelsel passende maatregel, die genomen
is in verband met de ongunstig geachte inkomensontwikkelingen in het midden- en
kleinbedrijf. Op 1 juni 1983 is bij de Tweede
Kamer een wetsontwerp ingediend tot het in-
corporeren van een permanente Zelfstandigenaftrek in de Wet op de inkomstenbelasting. Ten opzichte van de tijdelijke regelingen
worden in de permanente regeling een aantal
verfijningen aangebracht.
De belangrijkste verfijning is dat voor de
permanente Zelfstandigenaftrek nog slechts
in aanmerking komen belastingplichtigen die
Vervolgens komt Vermeend met het voorstel om een loonkostensubsidie in te voeren
in de inkomsten- en vennootschapsbelasting
in die vorm dat deze kostenpost wordt vermenigvuldigd met een factor groter dan 1, en
dat de uitkomst daarvan fiscaal als kostenpost in aftrek wordt gebracht. Een ,,loonkosten-uplift” dus.
Een van de in de inleiding genoemde criteria voor het incorporeren van niet-fiscale
maatregelen in de belastingheffing is dat directe maatregelen onmogelijk of te omslach-
tig zijn. Het terrein van de relatief hoge loonkosten lijkt mij nu juist een terrein dat via directe maatregelen moet worden aangepakt.
feitelijk een onderneming drijven (en niet
De stijgende sociale premies en het huidige
meer de zogenaamde afgcleide ondernemers
systeem van premieheffing hebben tot gevolg
dat enerzijds arbeidsintensieve bedrijven
zoals commanditaire vennoten) en dan nog
slechts indien minimaal 1225 uren per jaar in
de onderneming wordt gewerkt (dit om te
worden benadeeld ten opzichte van kapitaal-
voorkomen dat allerlei nevenwerkzaamhe-
ven met lage lonen worden benadeeld ten opzichte van bedrijven met hoge lonen. Naar
den in een onderneming worden ,,verpakt”
ten einde de Zelfstandigenaftrek te claimen).
intensieve bedrijven en anderzijds dat bedrij-
Volgens de Memorie van Toelichting is het
mijn mening moeten dan niet de gevolgen
worden verzacht door middel van een subsi-
doel van de invoering van de permanente
Zelfstandigenaftrek recht te doen aan de diverse f uncties van het winstinkomen bij kleine zelfstandigen, ,,te weten consumeren, in-
die, maar moeten maatregelen worden genomen om iets aan de oorzaken te doen. In dit
geval betekent dat maatregelen nemen om de
sociale-premiedruk te verlagen en een her-
vesteren en reserveren”. Hiermee wordt
overweging van de heffingsgrondslag van de
kennelijk aangegeven dat de permanente
Zelfstandigenaftrek niet een van het normale
fiscale stelsel afwijkende economische steun-
sociale-verzekeringspremies.
Overigens zou een algemene ,,loonkosten-
maatregel is, maar een regeling die in het fiscale stelsel thuishoort, omdat ondernemings-
winst niet op dezelfde wijze draagkrachtverhogend werkt als volledig besteedbare in-
komensbestanddelen. Met betrekking tot
deze doelstelling rijzen onder andere de vol-
gende vragen:
— is een Zelfstandigenaftrek in deze vorm de
beste manier om recht te doen aan de reserveringsfunctie en investeringsfunctie
van winstinkomens 21);
— houdt de regeling van de fiscale oude-
uplift” het feit dat bedrijven met lage lonen
worden benadeeld ten opzichte van bedrijven met hoge lonen, niet wegnemen; met andere woorden ook bedrijven die de loonkostensubsidie niet nodig hebben, profiteren
ervan. Hiervoor en voor het vermijden van
ongewenste neveneffecten kunnen weliswaar verfijningen worden aangebracht in de
regeling, maar dan is de charme van de regeling, namelijk de eenvoud, ook verloren.
7. Aftrek groot onderhoud en schilderwerk
dagsreserve niet ook reeds rekening met
vermelde f uncties en waarom moet daarnaast nog eens een aparte regeling worden getroffen;
— gelden de vermelde functies niet voor een
ondernemer die minder dan 1225 uren
per jaar in zijn onderneming werkt?
Met betrekking tot de in het wetsontwerp
ESB 14-9-1983
Ter stimulering van de werkzaamheden in
de bouw zijn vanaf 1983 tot en met 1985 kos-
ten van groot onderhoud en schilderwerk aan
een eigen huis aftrekbaar. De maatregel is gefinancierd door middel van een tijdelijke verhoging van het huurwaardeforfait. Een van
de in paragraaf 1 genoemde criteria is dat het
effect van de niet-fiscale maatregel binnen de
In de vorige paragrafen is een aantal voorbeelden besproken waarbij niet-fiscale
regelingen worden ingebouwd in de belastingheffing ten einde een bepaald economisch beleid te effectueren. Zoals vermeld in
de inleiding zou daar een stap aan vooraf
moeten gaan, namelijk het zodanig inkleden
van het instrument van de belastingheffing
zelf, dat dit in overeenstemming is met het
betreffende economische overheidsbeleid.
Met andere woorden, daar waar tekortkomingen aan het instrument van de belastingheffing zelf een optimaal economisch beleid
in de weg staan, is het verstandig eerst deze
tekortkomingen aan te pakken, alvorens allerlei niet-fiscale stimuleringsmaatregelen in
de belastingheffing te incorporeren. Enkele
voorbeelden van dergelijke mogelijke tekortkomingen waar recent de aandacht op is gevestigd zijn:
— de economische dubbele heffing via het
klassieke vennootschapsbelastingstelsel.
Zoals in paragraaf 3 reeds vermeld, wordt
algemeen aangenomen dat de fiscaal nadelige behandeling van eigen vermogen
ten opzichte van vreemd vermogen in het
klassieke stelsel, een belangrijke oorzaak
is van de verslechterde vermogenspositie
van het Nederlandse bedrijfsleven. Alvorens dan met economische stimuleringsmaatregelen te komen die de gevolgen
van het klassieke stelsel beogen te mitigeren, dient naar mijn mening een expliciet
standpunt te worden bepaald inzake het
al dan niet handhaven van het klassieke
stelsel;
— verruiming van de middelingsregeling. In
de bestaande regeling is alleen middeling
toegestaan voor hetzij winst uit onderneming uit drie achtereenvolgende jaren,
hetzij voor inkomsten uit een zelfde
21) Van Dijck, op. cit., biz. 885 ziet de oplossing in
een proportionele ondernemingsbelasting, gevolgd
door een progressieve inkomstenbelasting over
onttrokken winsten met volledige verrekening van
de ondernemingsbelasting.
22) Zie ook de kritiek van C. P. A. Bakker, Weekblad voorfiscaal recht, 1983, nr. 5600, biz. 937 e.v.
23) W. A. F. G. Vermeend, op. cit., biz. 153 e.v.
24) Zie ook L. G. M. Stevens, Bedrijfskunde,
1981/4.
25) J. E. A. M. van Dijck, op. cit., biz. 856: ,,Ook
hier (bij de aftrek voor groot onderhoud — M J.F.)
gaat het om het creeren van een stimulans, opdat de
huiseigenaar — als een soort Pavlovhond — reageert door een opdracht aan een aannemer te ver-
strekken (…..) Het Pavlov-effekt vande aftrekbaarheid van groot onderhoud is door zijn kwalitatieve
en kwantitatieve onduidelijkheden naar mijn me-
ning afwezig: hiervoor kwijlt geen bond”.
831
dienstbetrekking uit drie achtereenvol-
9. Slot
gende jaren. Door de Commissie-Wagner-II wordt voorgesteld om de middelingsregeling zodanig te verruimen dat
middeling tussen winst uit onderneming
en inkomsten uit arbeid ook is toegestaan.
Fiscaal-theoretisch zijn de beperkingen
van de bestaande middelingsregeling ook
niet te verdedigen 26);
verruiming van verliescompensatie. Door
diverse auteurs wordt verdedigd dat, uitgaande van het fiscale begrip totaalwinst,
ondernemingsverliezen in principe onbeperkt compensabel dienen te zijn. Tijdens
de ,,Belastingconsulentendag” van 15
april 1983 is het onderwerp ,,verrekenen
van verliezen” aan de orde gesteld. Daarbij zijn, afgezien van het bovengenoemde
punt met betrekking tot onbeperkte compensatie van ondernemingsverliezen, nog
diverse andere tekortkomingen van de
huidige regeling gesignaleerd en suggesties tot verbetering aangedragen 27).
Zoals uit de hierboven behandelde bestaande c.q. voorgestelde regelingen blijkt, is
de belangstelling voor het inbouwen van economische stimuleringsmaatregelen niet gering. Dat de belangstelling niet beperkt is tot
economische stimulantia, blijkt uit het feit
dat het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur overleg voert met het Ministerie van Financien over het fiscaal aftrekbaar maken van kunstaankopen 28).
M. J. Feskens
26) Zie L. G. M. Stevens, Belastingheffing naar
draagkracht, biz. 373.
27) Verwezen wordt naar de samenvatting van de
Belastingconsulentendag 1983, door J. A. C. van
der Geld, Weekblad voor fiscaal recht, 1983, nr.
5593, biz. 645 e.v.
28) Zie VakstudieNieuws, 1983,blz. 1281/1282.
Zou dit geinspireerd zijn door de regeling inzake
het aftrekbaar stellen van schilderwerk?