Ga direct naar de content

Arbeidstijdverkorting en de rol van de overheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 7 1983

Arbeidstijdverkorting en de rol
van de overheid
PROF. DR. W. A. A. M. DE ROOS – W. HOUT*

Verkorting van de arbeidsduur is een van de schaarse mogelijkheden om de werkgelegenheid over
meer mensen te verdelen en zo het probleem van de werkloosheid te verlichten. De sociale partners
zijn het in de Stichting van de Arbeid eens geworden over het inleveren van prijscompensatie voor
korter werken. Over de details van deze principe-overeenkomst is bij de onderhandelingen van de
afzonderlijke cao’s overeenstemming bereikt. De overheid lijkt in het hele stuk niet voor te komen,
hoewel zij in de arbeidsvoorwaarden voor haar eigen werknemers drastische veranderingen,
waaronder de arbeidstijd, aanbrengt. Dit artikel bespreekt de rol van de overheid bij de
arbeidstijdverkorting. De auteurs constateren dat de overheid tot nu toe geen initierende, maar een
voorzichtige accommoderende rol heeft gekozen bij de herverdeling van de arbeid. Overheidsingrijpen
is volgens de auteurs uiteindelijk toch de stok achter de deur die zal moeten waarborgen dat
looninlevering en arbeidstijdverkorting worden omgezet in nieuwe werkgelegenheid.
Inleiding
Het contracteren van maatregelen tot herverdeling van werkgelegenheid in cao’s heeft na het akkoord in de Stichting van de Arbeid
een voorspoediger verloop gekend dan velen in november vorig jaar
verwachtten. In het bijzonder was de bereidheid van de vakbondsleden om prijscompensatie voor dat doel in te leveren groter dan men
had aangenomen. Het inleveren van prijscompensatie is immers inleveren van koopkracht en is alleen optisch te onderscheiden van
een verlaging van het nominale loon. Het in verband met het arbeidsvoorwaardenbeleid veel besproken ,,prisoners’ dilemma”
heeft bij de recente doorvoering van arbeidstijdverkorting niet gewerkt.
Te gemakkelijk wordt aangenomen dat mensen primair inkomensmaximaliserende subjecten zijn 1). De resultaten van opinieonderzoek in de laatste jaren laten zien dat met de groei van de
werkloosheid mensen in toenemende mate bereid zijn om wille van
werkgelegenheidsspreiding af te zien van een deel van hun inkomen. Volgens cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau was in
1979 28% van de werknemers bereid een half uur per dag korter te
werken bij inlevering van loon, in 1981 bleek 34% daartoe bereid 2). Bij een enquete van het onderzoekbureau Interview onder
FNV-leden in het najaar van 1982 verklaarde ruim 80% zich bereid
een deel van het inkomen, in het bijzonder van de prijscompensatie,
beschikbaar te stellen 3). Men kan hier tegenwerpen dat de FNVleden geen aselecte groep vormen onder de werknemers. Bij een enquete van de KRO-televisie in mei 1983 onder kostwinners die in
loondienst werken bleek 77% bereid vier uur per week korter te
werken tegen inlevering van 10% van het loon wanneer daardoor
grote ontslagen in het eigen bedrijf konden worden voorkomen 4).
Uit een overzicht “Het centraal accoord in de practijk” in De
Werkgevervan 14 april jl. blijkt dat van de 2 miljoen cao-werknemers op dat moment voor 1 miljoen een alternatieve aanwending
van de prijscompensatie was overeengekomen. Voor 300.000
werknemers was toen het overleg nog gaande. Tot 1 juli blijkt inmiddels uit persberichten nog voor ca. 300.000 werknemers werkduurverkorting met inlevering van prijscompensatie te zijn bereikt,
waaronder in de bouw-cao 250.000 werknemers. Voor het welzijnswerk (120.000 werknemers) is een dergelijk, zij het voorlopig akkoord afgesloten. De resultaten van het cao-overleg betreffen naast
arbeidstijdverkorting per week regelingen voor vervroegde uittre812

ding, jeugdwerkplannen en roostervrije dagen voor de jaren 1983
en 1984. Het opvallendst is echter de overeengekomen arbeidstijdverkorting tot gemiddeld 38 uur per week, die voor 935.000 werknemers (inclusief het voorlopig akkoord voor het welzijnswerk)
blijkt te worden ingevoerd in 1984 of op 1 januari 1985. Voor de
bouwnijverheid zal de arbeidsduurverkorting tot 38 uur per week
ingaan op 1 mei 1985.
Met de werkweek van 38 uur is het doel van degenen die arbeidstijdverkorting nastreven om de spreiding van de werkgelegenheid te
bevorderen zeker niet bereikt. Het laat zich zelfs aanzien dat deze
eerste ,,tranche” eerder het (nodige) rendementsherstel van bedrijven zal dienen dan de herverdeling van arbeid. Om het laatste in betekenende mate te bereiken is een werkweek van 36, van 35 of op
den duur misschien van 32 uur nodig. De inschakeling van werklozen ten gevolge van de arbeidstijdverkorting tot nu toe is nauwelijks
zichtbaar te maken. Wat overigens niet mag worden onderschat is
het behoud van werkgelegenheidals gevolg van de thans afgesloten
contracten. Bij enkele daarvan is de omvang van de voorkomen ontslagen wel zichtbaar gemaakt, b.v. bij Daf: 800; bij het stukgoedbedrijf Rotterdamse havens: 335. De betekenis van arbeidstijdverkorting voor de werkgelegenheid door het voorkomen van ontslag is
voorlopig waarschijnlijk groter dan door het inschakelen van werklozen. In 1979 noemde de vakbondsmedewerker Van der Laan in
ESB als eerste positief effect van arbeidstijdverkorting voor de arbeidsmarkt ,,afremming van het verlies van arbeidsplaatsen” en pas
daarna ,,schepping van nieuwe arbeidsplaatsen” 5).
De regeling van de arbeidstijdverkorting is nagenoeg volledig in
handen van de sociale partners. In de tekst van het akkoord in de
Stichting van de Arbeid van november 1982 bleek ook duidelijk dat
dat hun bedoeling was uit de passage: ,,…en doen een dringend be-

* Resp. hoogleraar economic en student-assistent in de Faculteit der Sociale
Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

1) Zie b.v. B.M.S. van Praag in NRCHandelsbladvan 19 maart 1983 en 22
april 1983.
2) Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport, Rijswijk,
1982, label 11.4.
3) Bericht in de Volkskrant, 11 november 1982.
4) Brandpunt in de markt, 9 mei 1983, label nr. 7.
5) H.B.M. van der Laan, De financiering van de arbeidstijdverkorting, ESB,
21 maart 1979, biz. 283.

roep op het kabinet om het mogelijk te maken dat partijen op basis
van bovenstaande aanbevelingen in vrijheid op cao-niveau kunnen
onderhandelen” 6). Dit betekent niet dat het voor de werkgevers-

en werknemersorganisaties in de bedrijfstakken eenvoudig was om
overeenstemming te bereiken. In verscheidene bedrijfstakken en

ondernemingen is duidelijk met de materie geworsteld voordat partijen het eens werden. Berichten in de pers over het bankbedrijf, de

metaalsector en Philips getuigen daarvan.
Ook de overheid zelf beoogde decentralisatie bij de regeling van
de door haar gewenste arbeidstijdverkorting, zoals uit een van de

volgende paragrafen nog nader zal blijken, onder erkenning van de
piuriformiteit en ter verhoging van de flexibiliteit in de economie, zo
is meermalen gezegd. In het streven naar deregulering dat de huidige regering kenmerkt, zou de overheid ook sterke argumenten moeten hebben om het anders te doen. Een nieuwe ontwikkeling als het

bestrijden van werkloosheid door arbeidstijdverkorting vraagt bij
het huidige sociaal-economische klimaat om terughoudendheid bij
de overheid als werkgevers en werknemers aankondigen zelfstandig
het nodige te zullen bereiken.
De geprefereerde decentralisatie en de terughoudendheid van de

Een andere variabele betreft de mate waarin de techniek ondersteunend of dominant is ten aanzien van het produktieproces. Bij
administratieve werkzaamheden heeft de techniek meestal een ondersteunende rol (schrijfmachine, geautomatiseerde opslag van gegevens). De vormen van techniek zullen hier niet direct van invloed
zijn op de raogelijkheden van arbeidsduurverkorting. Anders is dat
veelal in het industrieel produktieproces waar het machinepark dominant is voor de arbeidsorganisatie. Alles is daarop afgestemd. Invoering van arbeidstijdverkorting is hier afhankelijk van de mogelijkheden die de techniek toelaat.
De grootte van de organisatie blijkt eveneens een relevant kenmerk te zijn. In een kleine onderneming is het aantal functies vaak
gelijk aan het aantal functionarissen en bovendien zijn de functies
veelal uniek en persoonsgebonden. Arbeidsduurverkorting kan
hier slechts leiden tot enkele extra deeltijdbanen of tot uitbreiding
van overwork. Bij grote bedrijven zijn er meer mogelijkheden. Ze
hebben meer medewerkers per functie en beschikken over meer
kennis om de organisatorische problemen die zich voordoen bij arbeidstijdverkorting op te lossen.
De arbeidsorganisatie van bedrijfstakken, resp. ondernemingen

overheid kan hier evenwel niet betekenen dat de overheid geen be-

verschilt ook wat betreft de band tussen arbeidstijd en bedrijfstijden

moeienis met de arbeidstijdverkorting heeft. Een van de hoofddoel-

en de cyclustijd. Daar waar de band tussen arbeidstijd en bedrijfstijd
al los is (winkelbedrijf, ziekenhuis) zal het gemakkelijker zijn om arbeidstijdverkorting door te voeren dan daar waar reeds lange tijd

steUingen van de economische politick, de volledige werkgelegenheid, is hier immers in het geding. De overheid is de hoedster van de

doelstelling van volledige werkgelegenheid. Bij de laatste grondwetsherziening is dit opnieuw benadrukt door het opnemen in het

een zeer nauwe relatie bestaat. Bij kortdurende routinematige han-

van de spreiding van werk achten wij ook in de zorg voor de bevor-

delingen (korte cyclustijd) kunnen de werkzaamheden gemakkelijk
aan een opvolger worden overgedragen. Gaat het om ingewikkelde
op ambachtelijke wijze vervaardigde werkstukken of om beleidsprocessen bij de overheid of een onderneming (lange cyclustijd),
dan kunnen werkzaamheden moeilijk tussentijds worden overgedragen.
De hier genoemde factoren pleiten ervoor arbeidstijdverkorting,

dering van voldoende werkgelegenheid begrepen…”, zo kan men er

gedifferentieerd en geleidelijk door te voeren. Een verplichte, alge-

lezen 7). Later wordt dit in de Nota naar aanleiding van het eind-

mene en ongeclausuleerde vorm zal veel extra problemen oproepen. Algemene arbeidstijdverkorting via een overheidsmaatregel is

hoofdstuk ,,Grondrechten” van artikel 1.18, lid 1 dat luidt: ,,Bevor-

dering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van zorg der
overheid”. In de Memorie van Antwoord bij het wetsontwerp was al

aangegeven dat ook verdeling van de beschikbare arbeid tot dit beleid kan worden gerekend: ,,Het element van de rechtvaardigheid

verslag nog eens bevestigd 8).
In dit artikel wordt nader ingegaan op de rol van de overheid bij
de arbeidstijdverkorting. Eerst zullen we de factoren bespreken die

tot decentralisatie nopen. De keuze tussen centralisatie en decentralisatie wordt vaak beinvloed door overwegingen van ideologische
aard. Met betrekking tot arbeidstijdverkorting kunnen doelmatigheidsoverwegingen de doorslag geven.
Waarom decentralisatie?

recent doorgevoerd in Frankrijk, nl. per 1 februari 1982, maar deze
werktijdverkorting was beperkt tot een reductie van 40 naar 39
uur 11).
Opvattingen bij werknemers- en werkgeversorganisaties en
overheid

De partners in de collectieve arbeidsverhoudingen wekken alien

de indruk een decentrale aanpak van de werktijdverkorting voor te
In blauwdruk lijkt het maximale werkgelegenheidseffect te ver-

wachten van een door de overheid opgelegde arbeidstijdverkorting
van b.v. 10% voor alle bedrijven en instellingen met ingang van een
voor ieder gelijk tijdstip. Niemand kan zich dan aan de arbeidstijdverkorting onttrekken en er zal zich op datzelfde moment een sterke
vraagimpuls voordoen op de arbeidsmarkt. De weerstanden tegen

looninlevering zijn geringer, want iedereen is er toe genoodzaakt.
Ook de nodige aanpassingen in de sfeer van de sociale zekerheid en
het minimuminkomen kunnen in een keer worden doorgevoerd.
Het geforceerd verwerkelijken van blauwdrukken in een gecompliceerde economie als de onze kan evenwel veel schade veroorzaken.

staan, gegeven een aantal recente uitlatingen die een representatief
karakter hebben.

Vakbeweging
In de nota Korter werken voor meer banen van de FNV heet het dat
bij de operatic tot arbeidstijdverkorting oplossingen moeten worden uitgewerkt die erg afhankelijk zijn van bedrijfs- of bedrijfstakspecifieke factoren. ,,De FNV pleit dan ook voor een planmatige
aanpak via het opstellen van specifieke herverdelingsplannen op
decentraal niveau als onderdeel van het werkgelegenheidsoverleg

Geleidelijkheid is geboden en men dient rekening te houden met
specifieke omstandigheden. Het is vanzelfsprekend dat dit vooral

van ondernemerszijde wordt bepleit. In nun gezamenlijke brochure
Arbeidsduur nader bekeken wordt elke vorm van dwangmatige
door de overheid opgelegde herverdeling van arbeid onwenselijk
geacht ,,omdat daarmee voorbij wordt gegaan aan het feit dat de eisen c.q. behoeften (op enig moment) van de arbeidsorganisatie zeer
uiteenlopen en/of aan het gegeven van de zeer verschillende situaties tussen segmenten van het arbeidsaanbod” 9).

De uiteenlopende eisen van de arbeidsorganisatie worden bepaald door een aantal variabelen. Een identificatie van die variabelen treft men aan in het rapport Het werk verdeeldvan het Ministerie

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 10).
Twee van de belangrijke variabelen zijn hetaantalen desoort van

de verschillende functies in een organisatie. Het bestaan van veel
verschillende functies maakt herverdeling van arbeid moeilijker.
Men kan eventueel overgaan tot herverkaveling van functies. Dat is

dan bij complexe functies weer moeilijker dan bij eenvoudige
nineties met veel routinematig werk.
ESB 14-9-1983

6) Het akkoord in de Stichting van de Arbeid is opgenomen in de Regeringsverklaring, Handelingen Tweede Kamer, 22 november 1982, biz. 639.
7) Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot
verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake
sociale grondrechten, Tweede Kamer, zitting 1976-1977,13 873, nr. 7, biz.
13.
8) Idem, nr. 10, biz. 2.
9) Raad van de Centrale Ondernemersorganisaties, Arbeidsduur nader be-

keken, Nota Arbeidsduur II, Den Haag, maart 1983, biz. 9.
10) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Het werk verdeeld.
Een rapport over de organisatorische aspecten van arbeidsduurverkorting, februari 1983. Voor een weergave van de desbetreffende studie zie L. Geut en
L. Markensteyn, Organisatorische aspecten van herverdeling van arbeid,
ESB, 30 maart 1983, biz. 280-285.
11) Over de verschillende effecten van de Franse arbeidstijdverkorting is een
enquete gehouden door het INSEE. Over de resultaten hiervan zie O. Marchand, D. Rault en E. Turpin, Des 40 heures aux 39 heures: processus et reac-

tions des entreprises, Economie et statistique, Revue Mensuelle,m. 154,april
1983, biz. 3-15.

813

en werkgelegenheidsonderhandelingen op ondernemings- en be-

streven naar herverdeling van arbeid als een van de drie sporen van 1

drijfstakniveau” 12).
Zowel de vakcentrale FNV als het CNV toonden zich veront-

het economisch beleid genoemd. (Het eerste spoor zou moeten in-1

waardigd toen minister de Koning op 7 februari jl. na het mislukken

tweede betreft de ,,versterking van de marktsector door minder las- j
ten voor bedrijven, economisch structuurbeleid, beperking van ar- j

van het cao-overleg in o.m. de bouwsector voor de NCRV-radio
verklaarde dat hij de verkorting van de arbeidstijd desnoods zou
voorschrijven als de cao-onderhandelaars hierover geen afspraken
konden maken. Volgens CNV-bestuurder Terpstra zou er in de
praktijk van wettelijke maatregelen niets terechtkomen: ,,De situatie per bedrijfstak is zo verschillend dat er geen uniforme regelingen over korter werken zijn te treffen.” FNV-voorzitter Kok reageerde aldus: ,,Mocht hij inderdaad straks bij een eventueel mislukken van de onderhandelingen de daad bij het woord voegen en per

houden ,,vermindering van de overheidstekorten en de rente”, het I
beidskosten en vermindering van bureaucratic”). In de Regerings- ]

verklaring heeft het kabinet zich als volgt uitgesproken: ,,De wetge- i
ver kan de verdeling van arbeid niet afdwingen. Van een centralisti- j

sche aanpak, gericht op een vorm van arbeidsduurverkorting over ]
de gehele linie, is weinig te verwachten” 19). Men benadrukt de rol

van de sociale partners bij het eventueel tot stand brengen van arbeidsduurverkorting als belangrijkste actoren op sociaal-economisch gebied in Nederland.

decreet arbeidstijdverkorting afroepen, dan weten de werknemers

In de Discussienotitie Werkgelegenheidsbeleidv/ordt andermaal

zeker wat ze niet krijgen: ruim twee procent prijscompensatie; maar
wat er voor in de plaats komt, daarover blijft de minister uitermate

het driesporenbeleid van het kabinet verwoord, waarbij herverdeling van arbeid ,,beoogt reeds op korte termijn de meest schrijnende

vaag. Hij is ook niet in de positie in Den Haag afspraken over de

kanten van de werkloosheidsproblematiek te verzachten” 20). Het

werkgelegenheid te controleren. Dat moet ook in de onderneming
gebeuren, juist daarom” 13). Enkele weken later toen er opnieuw
werd gedreigd met wettelijke maatregelen bleek de voorzitter van

kabinet steunt de sociale partners inzake de arbeidsduurverkorting:

de FNV te aarzelen, maar ook toen zei hij: ,,Ik heb er een erg hard
hoofd in dat een opgelegde arbeidstijdverkorting nog kan leiden tot
meer werkgelegenheid. Want dat is natuurlijk wel de crux. Een wettelijke ingreep zou het omzetten van korter werken in meer banen
wel eens kunnen belemmeren. De werkgevers zullen dan nog meer

steigeren” 14).
Werkgeversorganisaties

het ,,onderschrijft de keuze die in de centrale aanbevelingen is gedaan voor concreterisering op decentraal niveau en wijst op het be-

lang van de randvoorwaarden betreffende het zoveel mogelijk
handhaven van de bedrijfstijd, van herbezetting van de vrijgekomen
arbeidstijd en van kostenneutraliteit voor zowel de bedrijven als de
overheid” 21). De overheid zou, in de visie van het kabinet, voorwaarden moeten scheppen om arbeidsduurverkorting in de marktsector mogelijk te maken, en zou zelf een actief personeelsbeleid
met arbeidsduurverkorting als doel moeten voeren. Het scheppen
van voorwaarden zou dan moeten plaatsvinden op het gebied van

Aan ondernemerszijde blijkt men inderdaad zeer terughoudend

het inkomensbeleid, het budgettair beleid, de organisatorische inpassing, de experimenten met herverdeling en de arbeidsmarkt en

te zijn bij het aanvaarden van de plannen tot werktijdverkorting. In
zijn Discussienota Arbeidsduur. Op weg naar de individualisering

scholing.
De opvattingen van het kabinet ondervinden brede ondersteu-

van de arbeidsduur van december 1980, verwerpt de Raad van de
Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO) het idee van een algemene arbeidstijdverkorting als methode om de werkloosheid te bestrijden. Hij stelt dat ,,arbeidstijdverkorting per dag of per week
zonder loonaanpassing negatief uitwerkt op produktie en op werkgelegenheid. Zetfs’bij invoering van roulatieschema’s en met volledige loonaanpassing zou a.t.v. voor de werkgelegenheid slechts van

ning in het parlement, met name van de drie grootste fracties. De

beperkte betekenis zijn, omdat het tegengaan van capaciteitsverlies
weer frictieverliezen e.d. veroorzaken” 15). De RCO concludeert
dan ook ,,dat verkorting van de wekelijkse arbeidsduur als zodanig

standpunten van de partijen blijken het best uit de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangezien juist daar

uitgebreid over herverdeling van arbeid is gesproken. Uit de genoemde debatten blijkt ook duidelijk de ,,isssue-attention cycle” die

arbeidsduurverkorting in de Nederlandse politick heeft doorgemaakt: van een vrij onbetekenend instrument dat mogelijk een bijdrage aan de vermindering van de werkloosheid zou kunnen leveren, werd arbeidsduurverkorting een vaak besproken en in wijde
kring geaccepteerd middel.

geen punt van discussie kan zijn”. De RCO zou allecn willen praten

De PvdA vindt het niet onaanvaardbaar als de Minister eventueel

over de jaarlijkse arbeidsduur, waarbinnen herverdeling van arbeid
mogelijk zou zijn zonder voor de ondernemingen onoverkomelijke
organisatorische problemen te creeren.
In maart 1983, toen de RCO de nota Arbeidsduurnaderbekeken

met een wet meent te moeten komen om arbeidstijdverkorting ver-

publiceerde, zag hij nog steeds het meeste heil in een verkorting van

van een ,,sociaal convenant” gekomen, waarbij het ,,moet gaan om

de jaarlijkse arbeidsduur, omdat een verkorting van de werkweek

doch zal veelal wel leiden tot een aantasting van de bedrijfstijd, aan-

een meerjarenafspraak, die jaarlijks, aan de hand van ervaring en de
concrete economische situatie, wordt bijgesteld. De afspraken moeten naar onze mening betrekking hebben op het door de sociale
partners te voeren arbeidsvoorwaardenbeleid enerzijds en op het

gezien het nauweh’jks mogeh’jk is een roulatieschema op te stellen” 16). De randvoorwaarden die de RCO stelt aan de invoering

zijnde financieringspolitiek, het stimuleringsbeleid, de belasting- en

,,geen enkele oplossing (biedt) voor herverdeling van werk. Immers
een uur arbeidsduurverkorting per week creeert geen arbeidsplaats,

van arbeidsduurverkorting zijn de volgende 17):
a. ten minste handhaving van de bedrijfstijd en zo mogelijk nog uitbreiding hiervan;
b. inleveren van loon volledig rechtevenredig met de arbeidstijdverkorting;
c. aanpassing aan de organisatorische omstandigheden van de af-

plicht in te voeren, hoewel ook deze partij het netter vindt als alles in
het overleg tussen de overheid en de werkgevers- en werknemersorganisaties vrij willig wordt geregeld. De PvdA is daartoe met het idee

door de overheid te voeren beleid inzake de daarvoor van belang
premiemaatregelen en inzake het bieden van ruimte voor een decentraal te voeren arbeidsvoorwaardenbeleid anderzijds” 22). Bij
de PvdA wordt ook gedacht aan een wat subtielere manier om arbeidstijdverkorting te bereiken dan via wettelijke regeling: men
heeft het dan over sturing van de invoering van arbeidstijdverkor-

zonderlijke ondernemingen;

d. voldoende kwalitatief aanbod op de arbeidsmarkt.
De RCO is voor decentralisatie van de invulling van de arbeidstijdverkorting: ,,Op het meso- en microniveau dienen bij de situatie
passende oplossingen gevonden te worden. Op dit niveau kan het
beste rekening worden gehouden met bedrijfseconomische en -organisatorische aspecten. Een collectieve uniforme benadering van
herverdeling van arbeid — met name een collectieve verkorting van

de wekelijkse c.q. dagelijkse arbeidsduur — zal veelal op gespannen
voet met een of meer van de hierboven geformuleerde randvoorwaarden staan en daarmede onmogelijk zijn” 18).

Overheid

De huidige regering heeft bij haar aantreden in november 1982 het
814

12) FNV, Korter werken voor meer banen. Feiten en meningen, december
1982, biz. 25.
13) de Volkskrant, 8 februari 1983.

14) de Volkskrant, 28 februari 1983.
15) Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties, Discussienota Arbeidsduur. Op weg naar individualisering van de arbeidstijd, Den Haag, december 1980, biz. 56.
16) Arbeidsduur nader bekeken, biz. 31.
17) Idem, biz. 30-34.
18) Idem, biz. 34.
19) Regeringsverklaring van het kabinet-Lubbers, Handelingen Tweede
Kamer, 22 november 1982, p. 637.
20) Discussienotitie voor de sociale partners inzake het werkgelegenheidsbeleid, 28 januari 1983, biz. 3.
21) Idem, biz. 11.
22) Handelingen Tweede Kamer, 15 maart 1983, biz. 3028.

ting door middel van bij voorbeeld het heffen van hogere premies in
bedrijven of bedrijfstakken waar de werkgevers en werknemers niet
tot een akkoord over arbeidstijdverkorting kunnen geraken. De re-

paling in art. 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen

1945 op grond waarvan het de werkgever in beginsel verboden is om
de normale arbeidsduur te verkorten in combinatie met een verla-

denering is dan dat ,,met dit soort instrumenten de Regering wat ons

ging van het nominale loon. Dit artikel kan een belemmering gaan

betreft heel duidelijk positie (kan) gaan innemen en haar eigen verantwoordelijkheden laten gelden” 23). De PvdA is wel van mening

vormen wanneer bij een zeer lage inflatie de prijscompensatie niet
toereikend zal zijn om de werktijdverkorting te financieren en nominale loonsverlaging eventueel noodzakelijk zal zijn. Er staat nu in de
Discussienotitie dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-

dat men het middel van de verplichting niet al te lichtvaardig mag
hanteren, maar vindt toch dat het een uiterste middel kan zijn 24).

De WD is mordicus tegen een eventuele verplichte invoering

heid overweegt om in voorkomende gevallen vrijstelling van het

van arbeidstijdverkorting, omdat dit in strijd is met de vrijheid van
de werkgevers- en werknemersorganisaties afspraken over het

verbod te geven. Het laat zich aanzien dat het mogelijk efficienter

loonniveau en de werkgelegenheidssituatie te maken. Bovendien

zal zijn het verbod op te heffen.
Behalve inkomensconsequenties heeft de arbeidstijdverkorting,

vindt de WD het onpraktisch dat de overheid naar een vorm van

uiteraard, gevolgen voor de werktijden. De Arbeidswet van 1919

arbeidstijdverkorting voor alle bedrijven en bedrijfstakken streeft:

geeft hieromtrent centralistische voorschriften die weinig ruimte la-

,,Zo’n ingreep omzetten in werk voor werklozen is zonder de medewerk) is maatwerk en kan in feite alleen bij cao en per bedrijf gere-

ten voor het overleg tussen werkgevers en werknemers. Het is de bedoeling een aantal belemmeringen weg te nemen en meer flexibiliteit in te bouwen. Invulling van werk- en rusttijdregelingen zal meer

geld worden. Het is dus niet zinvol met ingrepen van bovenaf te ko-

dan voorheen worden overgelaten aan het cao-overleg en aan de

men” 25).
Het CDA neemt wat de verplichting van arbeidstijdverkorting

ondernemingsraden.
In de Discussienotitie betoont de overheid zich ook bereid als

werking van de werkgevers niet mogelijk… Die herverdeling (van

betreft een positie in die verwant is met die van de PvdA: het wijst de

werkgever de arbeidstijdverkorting tot stand te brengen. In 1983

verplichting daartoe in beginsel af omdat dit in strijd is met de vrijheid van onderhandelen van de werkgevers en de werknemers,
maar vindt dat de overheid wel mag ingrijpen als de onderhandelingen over de cao’s op grote schaal mislukken. In deze visie dient de

gaat het om drie roostervrije dagen. Er wordt in het vooruitzicht ge-

steld dat dat 5.000 arbeidsplaatsen extra zal opleveren. Voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs is door minister Deetman op 1
juni jl. een plan ingediend voor arbeidstijdverkorting met 10% en

het scheppen van voorwaarden om arbeidstijdverkorting te berei-

evenredige looninlevering, een plan dat 16.000 nieuwe arbeidsplaatsen zou opleveren.

ken: ,,De overheid dient de condities voor het herstel te scheppen.
Zij kan modellen aanreiken om herverdeling van arbeid te bewerk-

Behalve de taken die de overheid zich gesteld heeft en die in de
Discussienotitie zijn weergegeven, zijn er overheidstaken voorge-

stellingen…Het is niet reeel te veronderstellen dat de centrale overheid bij wet invoering van deeltijdarbeid op een bevredigende wijze
kan regelen voor alle werknemers in Nederland” 26). De meest

steld door anderen die eveneens de herverdeling van arbeid via arbeidstijdverkorting zouden kunnen bevorderen. Sommige hebben

vergaande handeling van de overheid op het punt van de arbeidstijdverkorting zou niet ,,regelen” zijn als het aan het CDA ligt, maar
,;een dringend beroep doen, trachten te bewegen” 27) waarbij
,,werkgevers en werknemers niet het gevoel (moeten) hebben dat

bod van arbeidskracht.
Met betrekking tot de inkomens is meermalen gepleit voor het
terugploegen van de inverdieneffecten van arbeidstijdverkorting
naar degenen die met de arbeidstijdverkorting en de daarmee ge-

him vrijheid slechts schijn is. Zij moeten ook weten dat niet ieder ne-

paard gaande inkomensvermindering hebben ingestemd 29). De

gatief effect van hun handelen automatisch door de overheid wordt

inverdieneffecten bestaan in beginsel uit een verhoging van de be-

gecorrigeerd” 28).

lasting- en premie-inkomsten omdat meer mensen een arbeidsinko-

rol van de overheid, zeker in eerste instantie, beperkt te blijven tot

betrekking op de inkomenssfeer, andere op beperking van het aan-

men gaan verdienen; tevens daalt het aantal werklozen en daarmee
het aantal uitkeringstrekkers en dus nemen de collectieve uitgaven
Taken voor de overheid

af. De inverdieneffecten kunnen worden teruggeploegd door belas-

ting- en premieverlaging. Enerzijds beoogt men daarmee stimuleUit het voorgaande mag voldoende blijken dat het overwegend
niet de bedoeling is dat de overheid de arbeidstijdverkorting tot

ring van de arbeidstijdverkorting, anderzijds compensatie voor de
vraaguitval door inkomensverlaging.

stand brengt. In het cao-overleg zal men over de arbeidstijdverkorting beslissen. Vormgeving en uitvoering worden overgelaten aan

Nieuwenburg heeft reeds in 1979 het ontstaan van inverdieneffecten hi twijfel getrokken 30). Zeker nu voorshands, in de eerste
fase, de arbeidstijdverkorting nog geen groot aantal extra arbeidsplaatsen oplevert (ondernemers hebben eerst hun veelal te grote arbeidsreserve aangewend en in een aantal ondernemingen werden
ontslagen voorkomen) zullen de inverdieneffecten beperkt of nauwelijks aanwezig zijn. Gezien de onzekerheden is het dan ook begrijpelijk dat het kabinet het ongewenst acht op voorhand
inverdieneffecten in te calculeren 31). Er komt nog bij dat gegeven
het huidige grote financieringstekort van de overheid het verminderen van collectieve lasten niet voor de hand ligt.
Ook over (aflopende) loonsubsidies samenhangend met arbeidstijdverkorting en de vermeende inverdieneffecten daarvan wordt in
de beleidsvoornemens niet gesproken. Dit instrument is met name
onder de aandacht gebracht door een rapport van de Telderstichting
van 1978 32).

de sociale partners op bedrijfstak- of ondernemingsniveau. Van de
overheid wordt slechts verwacht dat zij gunstige voorwaarden

schept voor het welslagen van de operatic.
De eerste overheidsdaad in verband hiermee, kort na het akkoord

van de Stichting van de Arbeid, betrof het mogelijk maken van het
geven van een andere bestemming aan de reeds in 1982 in collectieve arbeidsovereenkomsten gecontracteerde betaling van prijscom-

pensatie door de z.g. parapluiewet. Inmiddels heeft de regering zich
uitgesproken over andere maatregelen die het proces van arbeidstijdverkorting zullen begeleiden. Volgens hoofdstuk 4 van de Discussienotitie voor de sociale partners inzake het werkgelegenheidsbeleid zullen deze met name betrekking hebben op de
inkomensverdeling, de werktijden en op de voorbeeldf unctie van de
overheid als werkgever.
In de sfeer van de inkomens gaat het om de aanpassing van het minimumloon en om de sociale uitkeringen. Nu een gedifferentieerde
doorvoering van arbeidstijdverkorting is aanvaard, kan het huidige
koppelingsmechanisme voor het minimumloon (koppeling aan de
gemiddelde loonontwikkeling) te grote verschillen in beloning per
uur gaan opleveren voor degenen die het minimumloon ontvangen,
terwijl tevens de afstand van het minimumloon tot het modale inkomen te gering kan worden. Als oplossing is denkbaar dat wordt
overgegaan op het minimumuurloon. Zulks zal echter weer gevolgen hebben voor de minimumuitkeringen door de netto-nettokoppeling aan het minimumloon. De regering heeft inmiddels over deze
materie advies gevraagd aan de Sociaal-Economische Raad.
Een ander punt met betrekking tot de inkomens dat in de genoemde Discussienotitie tot beleidsvoornemens leidt, betreft de beESB 14-9-1983

23) Idem, biz. 3033.
24) Idem, biz. 3034.
25) Idem, biz. 3048.
26) Idem, biz. 3037.
27) Idem, biz. 3037.
28) Idem, biz. 3042.
29) O.m. Korter werken voor meer banen, biz. 27; F. Crone en W. Hempen
in de Volkskrant, 2 april 1983.
30) C. K. F. Nieuwenburg, Enige macro-economische aspecten van arbeidstijdverkorting, Sociaal Maandblad Arbeid, 1979, biz. 44.
31) Discussienotitie, op. cit., biz. 13.

32) Arbeidstijdverkorting op afbetaling, Geschrift van de prof. mr. B. M.
Telderstichting, nr. 33, Den Haag, 1978.

815

Bij het toekennen aan de overheid van begeleidende en voorwaardenscheppende taken bij arbeidstijdverkorting is ook gedacht
aan het beperken van overwerk, van hetnemen van bijbanen en van
het additionele arbeidsaanbod. Een aantal ondernemingen en instellingen zal zeker pogen het eventueel tekort aan arbeid bij werk-

arbeidsverhoudingen kent al veel overheidswetgeving. Behalve del

ondernemingsorganisaties bepleit de vakbeweging ook steeds meer j
de vrijheid, die men nodig heeft voor het arbeidsvoorwaardenover- j

leg.
Het doorbreken van arbeidstijdverkorting ter bestrijding van de ;

tijdverkorting op te vangen door meer overwerk toe te laten. Een
aantal mensen dat bij arbeidstijdverkorting zijn reeel besteedbaar
inkomen ziet dalen, zal trachten dit te compenseren door het nemen
van een bijbaan. Voor zover er nieuwe banen ontstaan zal een aantal

werkloosheid vindt plaats in een periode waarin het besef groeit dat ;
de overheid niet alles kan besturen en ook niet alles dient te besturen
in onze samenleving. ,,De overheid kan de meeste problemen niet
oplossen, doch slechts de oplossing wat dichterbij brengen” 35).

daarvan niet worden bezel door geregistreerde werklozen, maar

Deze opvattingen worden vanzelfsprekend het sterkst gevoed vanuit ondernemerskring en vanuit liberaal georienteerde politieke

door b.v. gehuwde vrouwen die tot de arbeidsmarkt willen toetreden. Door een en ander tegen te gaan zou de overheid het beoogde
effect van arbeidstijdverkorting, vermindering van de officiele
werkloosheid, kunnen versterken. Er zijn geen tekenen die crop wijzen dat de Nederlandse overheid hier regulerend wil gaan optreden.

In het geval van de bijbanen en van het toetreden tot de arbeidsmarkt zou het ook tot gedetailleerde bemoeienis met het persoonlijk
leven van mensen gaan leiden. In de meermalen ter sprake gekomen
Discussienotitie wordt met betrekking tot overwerk slechts opgemerkt dat het kabinet nota heeft genomen van de algemene opvat-

ting van de Sociaal-Economische Raad dat een beperking van het
structurele overwerk met het oog op een betere verdeling van de beschikbare werkgelegenheid gewenst is 33).

Hoewel de huidige regering meermalen sterk heeft aangedrongen
op doorvoering van arbeidstijdverkorting als middel tot werkloos-

partijen. Inmiddels lijkt zij gemeengoed te worden. Bij de behandeling van een resolutie over arbeid op het Pvd A-congres in april van

dit jaar werd het standpunt ingenomen dat de overheid de omzetting
van arbeidstijdverkorting in arbeidsplaatsen moet stimuleren, maar

voorstellen om deze pogingen met wetgeving kracht bij te zetten
werden op aanraden van het bestuur verworpen. ,,De gedachte dat
we zomaar van alles kunnen regelen moeten we loslaten”, aldus een
van de bestuursleden. 36).
Democratische arbeids verhoudingen passen bij het pluriforme en

polycentrische karakter van onze samenleving. Vakbonden en ondernemingsorganisaties behoren speelruimte te hebben om vanuit
de eigen doelstellingen invloed uit te oefenen op het economisch
proces. Dat houdt in dat de overheid zich beperkingen oplegt bij
haar bemoeienis met het arbeidsvoorwaardenoverleg.

heidsbestrijding is zij duidelijk zeer terughoudend bij het op zich ne-

Driehuis en Bruyn-Hundt hebben enige jaren geleden in dit tijd-

men van taken om het proces zelf te bevorderen en de effecten ervan

schrift hieromtrent een ander standpunt verdedigd. Zij beogen een

te versterken. Behalve de reeds genoemde voornemens, zoals die

gecentraliseerde toepassing van de arbeidstijdverkorting vanwege
achtereenvolgens het verschil in sterke en zwakke bedrijven en bedrijfstakken, de economische-politieke verantwoordelijkheid van

met betrekking tot de minimumlonen, de sociale verzekeringen en

de Arbeidswet, worden in de Discussienotitie nog enkele vage toezeggingen gedaan om door overheidsbijdragen experimenten met
herverdeling van werk te stimuleren en om mee te werken bij het op-

de overheid voor de werkloosheid, het direct en indirect in het geding zijn van de overheidsfinancien, en ten slotte hun opvatting dat

lossen van knelpunten die door arbeidstijdverkorting op deelmark-

arbeidstijdverkorting ook gericht moet zijn op de emancipatiedoel-

ten van de arbeidsmarkt zouden kunnen ontstaan.

stelling 37). In de andere maatschappelijke context van vandaag
gelden deze overwegingen minder of niet meer. Bij de huidige veel
grotere omvang van de werkloosheid dan in 1979 is de arbeidstijdverkorting sterk gericht op werkloosheidsbestrijding en raakt de

Toetsingscriteria

emancipatiedoelstelling op de achtergrond. Nu de vakbeweging beVoor het beoordelen van de opstelling van de overheid bij de ont-

reid is de arbeidstijdverkorting te financieren uit de prijscompensa-

wikkeling naar arbeidstijdverkorting zou men de volgende drie toet-

tie is het verschil tussen sterke en zwakke bedrijfstakken minder relevant. Haar economisch-politieke verantwoordelijkheid voor de
werkloosheid kan de overheid laten gelden door de arbeidstijdverkorting te bepleiten en te stimuleren zoals thans gebeurt. Daarmee
brengt de overheid ook haar verantwoordelijkheid tot gelding voor
de overheidsfinancien, daar arbeidstijdverkorting om wille van herverdeling van arbeid bij handhaving van de koppelingsmechanis-

singscriteria kunnen aanleggen:

a. de vrij algemeen aanvaarde conceptie van de georienteerde
markteconomie;
b. de huidige dereguleringstendenzen;

c. een stelsel van democratische arbeidsverhoudingen
In de georienteerde markteconomie is er overwegend gedecentraliseerde besluitvorming. De centralisatie bevordert de creativiteit.
De conceptie houdt in dat de gedecentraliseerde verantwoordelijk-

heden worden uitgeoefend binnen een zodanig kader dat de ontwikkelingen in belangrijke mate in de door de gemeenschap gewenste
richting worden geleid; de overheid dient dit kader te scheppen. Bestrijding van werkloosheid is thans stellig in belangrijke mate door
de gemeenschap gewenst. Wanneer sociale partners duidelijk bereid zijn om wille daarvan werktijdverkorting te contracteren, be-

men op zich zelf immers het financieringstekort vermindert. Thans

hebben andere argumenten de overhand die Driehuis en BruynHundt buiten beschouwing hebben gelaten, en die leiden tot gedecentraliseerde aanpak van de arbeidstijdverkorting. De operatie
wordt nu in eerste instantie overgelaten aan het beslissingsgebied

van de sociale partners ,,da sich hier die Einkommens-FreizeitPraferenzen der Arbeitnehmer und die primar an produktionstechnischen und betriebsorganisatorischen Effizienskriterien orientier-

ten Interessen der Arbeitgeber in differentierter — u.a. auch bran-

hoort het opleggen daarvan niet tot de taak van de overheid. Indi-

zenspezifischer — Form Geltung verschaffen konnen” 38).

recte instrumenten zijn dan te verkiezen boven directe regelingen
die uit een oogpunt van allocatie en gewenste economische orde on-

Vorig jaar heeft C. J. Vos in ESB geconstateerd dat in perioden
met crisisachtige verschijnselen het centralisme in de Nederlandse

gewenst zijn 34). Er is in onze economische orde een voortdurende
spanning tussen enerzijds het zoveel mogelijk handhaven van het

kwam 39). Men moet constateren dat het nu niet het geval is. On-

marktmechanisme en anderzijds de eis van de verdelende recht-

vaardigheid. Wanneer sociale partners daadwerkelijk bereidheid
tonen de herverdeling van werk tot stand te brengen kan allocatief
ingrijpen door de overheid achterwege bh’jven.
De vrij recente tendens tot dereguleringkan eveneens als maatgevend worden beschouwd voor het optreden van de overheid ten
aanzien van de arbeidstijdverkorting. Deregulering mag dan vooral
de betekenis hebben van het vereenvoudigen, coordineren en eventueel opheffen van bestaande wetgeving, het houdt vanzelfsprekend
mede in dat nieuwe overheidsregulering in sterkere mate aan een
kosten-batenanalyse wordt onderworpen dan eerder wel het geval
was. Het is al gebleken dat bestaande regels een weerbarstige materie vormen wanneer men tot deregulering wil overgaan; het is gemakkelijker nieuwe regulering te voorkomen. De noodzaak voor
regulering zal men duidelijker moeten aantonen. Het terrein van de
816

arbeidsverhoudingen duidelijk in een stroomversnelling terechtderscheidt de huidige crisis zich dan zozeer van de vorige? Ten aanzien van de crisis van de jaren dertig is dat op een belangrijk punt ze-

33) Discussienotitie, op. cit., biz. 16.

34) Aldus ook B. Rohwer, Beschaftigungspolitik bei anhaltend geringem
Wirtschaftswachstum, Berlijn, 1982, biz. 301.
35) E. L. Berg in een lezing voor het congres ,,De toekomst van de arbeid”

van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel, 9 juni 1983.
36) NRC Handelsblad, 23 april 1983.
37) W. Driehuis en M. Bruyn-Hundt, Enige effecten van arbeidstijdverkorting, ESB, 21 maart 1979, biz. 298.
38) B. Rohwer, op. cit., biz. 296.
39) C. J. Vos. Hoe vernieuwd is ons arbeidsbestel? Decentralisering van de

arbeidsverhoudingen: lang verwacht, nooit gekomen, ESB, 4 augustus 1982,
biz. 797.

ker het geval. Het is al eerder opgemerkt: aan het begin van de jaren
dertig was de rol van de overheid in het economisch proces te klein,
thans is die te groot. De crisis van de jaren dertig was er een van
,,undergovernment” en de huidige is er een van ,,overgovernment” 40).
De gedecentraliseerde doorvoering van arbeidstijdverkorting

waarvan de eerste fase in de eerste helft van dit jaar plaatsvond,
heeft overigens niet de sterk uiteenlopende uitkomsten opgeleverd
die sommigen er misschien van hebben verwacht. Zoals al in de inleiding is geconstateerd zal een zeer groot deel van de werknemers in

1985 een gemiddelde werkweek van 38 uur hebben. Ook al kan de

niet mogelijk blijkt, overheidsingrijpen niet mag worden uitgeslo-

ten. Het zal interessant zijn om waar te nemen of in de volgende jaren de sociale partners hun autonomie kunnen handhaven. Het is

evident dat, wil arbeidstijdverkorting effectief bijdragen aan de bestrijding van de grote werkloosheid, verdergaande werktijdverkor-

ting dan die tot 38 uur per week in 1985, zoals nu reeds voor vele
werknemers is geregeld, zal moeten plaatsvinden. Wanneer de
werkgevers- en werknemersorganisaties daar zelf niet in zouden sla-

gen, is het zeer de vraag of de overheid in de jaren 1985-1990 zal
kunnen weerstaan aan de politieke druk om haar rol bij arbeidstijdverkorting anders te gaan zien.

uitwerking per onderneming verschillend zijn, men kan zich niet ge-

heel aan de indruk onttrekken dat de afgesloten collectieve arbeidsovereenkomsten elkaar tot voorbeeld hebben gediend, analoog aan

W.A.A.M. de Roos
W. Hout

het verschijnsel van de ,.wage-leaders”.
Conclusies

1. In het eerste halfjaar van 1983 hebben de vakbonden zich be-

reid getoond loon in te leveren om wille van de werkgelegenheid.
Hierbij heeft het prisoners’ dilemma”, waarvoor een aantal jaren

geleden veel aandacht bestond in de literatuur over het arbeidsvoorwaardenoverleg, niet gewerkt. Dit theorema wordt veelal aange-

voerd ter verklaring van de verstarring in de besluitvorming van de
sociale partners 41). Elk van de actoren verkeert in onzekerheid
over de acties en readies van de andere actoren. Uit angst dat men
door hen wordt gebruikt blokkeert men de besluitvorming door zijn
veto uit te spreken over het middel dat een bijdrage zou kunnen leveren aan de bestrijding van de werkloosheid, in casu arbeidstijd-

40) 1. J. van Duijn, Ontstaan en opkomst van de ,,supply-side-economics”,
ESB, 1 juli 1982, biz. 677.

41) M.b.t. arbeidstijdverkorting bij voorbeeld door F. Leijnse tijdens de studiedag ,,Herverdeling van arbeid: verandering in of vernieuwing van het arbeidsbestel” van het SISWO op 19 januari 1983 te Utrecht.

42) J. van den Doel, C. de Galan en J. Tinbergen, Pleidooi voor een geleide
loonpolitiek, I en II, ESB, 17 maart 1976 en 1 September 1976, biz. 264-268

en biz. 828-831.
43) L. B. Lave, An emperical approach to the prisoners’ dilemma game,
Quarterly Journal of Economics, jg. 76, 1962, biz. 424-436.

(vervolg van biz. 809)

verkorting met inlevering van prijscompensatie. Van den Doel, de
Galan en Tinbergen zouden in zo’n geval pleiten voor ,,democrati-

sche aanvaarding van dwang” 42).

Een aardige illustratie van waartoe bureaucratische besturing kan

leiden, is de eis die aan het aan te melden onderzoek werd opgelegd

Wat zich in het eerste halfjaar van 1983 in de Nederlandse ar-

dat de omvang ervan ten minste vijf mensjaren over een periode van

beidsverhoudingen heeft afgespeeld, is eerder in overeenstemming
met de uitkomsten van een onderzoek van Lester B. Lave 43). Deze kwam in een groot aantal experimenten tot de conclusie dat de
,,spelers” in het prisoners’ dilemma game” wel degelijk samenwerken wanneer ze eenmaal begrijpen dat ze daarmee een beter resultaat kunnen bereiken voor zich zelf. De vertegenwoordigers van

vijf jaar moest omvatten; dat wil zeggen dat twaalf tot vijftien universitaire medewerkers, die ongeveer een derde van hun arbeidstijd

werkgevers en werknemers voeren veelvuldig onderhandelingen

lijkt uitsluitend ingegeven door de wens het Ministerie te vrijwaren
van een al te grote stortvloed van onderzoeksprojecten die voor be-

met elkaar. Daarbij hebben ze de ervaring opgedaan, net als de
,,spelers” van Lave, dat ze meer kunnen profiteren van samenwerking dan van het opwerpen van blokkades.

voor onderzoek beschikbaar hebben, gedurende vijf jaar aan een

onderzoek moeten werken. Deze eis is op geen enkele wijze gebaseerd op enigerlei ervaring dat grootschalig onderzoek tot betere re-

sultaten leidt of goedkoper of efficienter is dan kleinschalig, maar
oordeling worden voorgelegd. Voor individualisten is er dus geen
rol weggelegd. ,,Onder dit systeem zou Huizinga zijn Herfttij der

2. Het werkgelegenheidsbeleid is in de laatste jaren drastisch

Middeleeuwen, Nietzsche zijn Geburt der Tragodie nooit hebben

veranderd. Voorheen werd het sterk bepaald door direct overheids-

kunnen schrijven, en in de 6-wetenschappen zou een excentrieke

optreden, b.v. werkgelegenheidsprojecten. Inmiddels h’gt het accent
sterk op de herverdeling van arbeid. De besluitvorming daarover
ligt in eerste instantie bij de werkgevers- en werknemersorganisaties. Men zou zich zelfs kunnen afvragen of de overheid zich niet van

man als Einstein geen kans hebben gekregen”, aldus Sperna Weiland in zijn al eerder genoemde rede.

het werkgelegenheidsbeleid heeft gedistantieerd. Zij wil niet regule-

rend optreden en ook de subsidieverlening heeft zij danig beperkt.
Het huidige werkgelegenheidsbeleid wordt eigenlijk overwegend

gekenmerkt door mentale beinvloeding. ,,Government by persuasion” kan onder bepaalde omstandigheden effectiever zijn dan wetgeving en subsidiering. Men kan niet ontkennen dat de bedoelingen

van de regering ten aanzien van de arbeidstijdverkorting regelmatig
krachtig tot uiting worden gebracht. Cruciaal is nu de bereidheid

van de sociale partners om de arbeidstijdverkorting tot stand te
brengen. Enerzijds dient de overheid druk uit te oefenen opdat de
werktijdverkorting algemeen plaatsvindt. Zo dat niet gebeurt zal de
bereidheid bij werknemers om zich erin te schikken afnemen. Anderzijds dient voor de vorrngeving van de werktijdverkorting zo veel
ruimte aanwezig te zijn dat de grote verscheidenheid van arbeidssituaties kan worden gerespecteerd.

3. Omtrent de rol van de overheid bij de doorvoering van arbeidstijdverkorting in de jaren tachtig bestaat in Nederland een vrij
hoge mate van consensus. De onderhandelingsresultaten na het akkoord in de Stichting van de Arbeid waren zodanig dat de overheid
de voor en door haar beoogde terughoudendheid in acht kon nemen. Toch zijn de verhoudingen niet geheel onkwetsbaar. Aan de
zijde van de FNV, de PvdA en het CDA heeft men weliswaar een
uitgesproken voorkeur voor de decentrale doorvoering, maar er zijn
ook signalen gegeven van de kant van de grootste vakcentrale en de
twee grootste politieke partijen dat, indien decentrale doorvoering
ESB 14-9-1983

Bijna niemand bestrijdt dat onderwijs en onderzoek op de Nederlandse universiteiten waarschijnlijk beter en goedkoper kunnen dan
nu het geval is en dat het wetenschappelijke onderwijs zijn bijdrage
moet leveren in de bezuinigingen. Maar daar vloeit nog niet uit voort
dat de overheid zich in zo vergaande mate met de inhoud van het onderwijs en het onderzoek zou moeten bemoeien en dat zij zou moeten proberen deze door integrale planning te sturen. Veel juister lijkt
het dat de overheid de financiele randvoorwaarden vastlegt waarbinnen de universiteiten vrij zijn onderwijs en onderzoek in te
richten. Daarbij hoeft niet volledig op ,,laissez faire” te worden vertrouwd: door middel van toetsing achteraf kunnen er mogelijkheden worden ingebouwd om weg te snijden wat niet voldoet en door
selectieve stimulering kunnen gewenste ontwikkelingen worden bevorderd. Maar ordening vooraf vernietigt varieteit en als dat gebeurt
in een fase waarin nog geen verantwoorde selectie mogelijk is, dan is
die ordening daarom onverantwoord 4). Dan wordt de creativiteit
gesmoord waaraan de universiteit haar bestaansrecht ontleent.

L. van der Geest

4) Aanhaling in een rede van de directeur-generaal voor het hoger onderwijs
en het wetenschappelijk onderzoek, dr. R. J. in’t Veld, Denken op termijn, R.
U. Leiden, 5 September 1983.

817

Auteurs