Ga direct naar de content

Vrijheid, blijheid

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 23 1998

Vrijheid, blijheid
Aute ur(s ):
Ruyter van Steveninck, M.A. de
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4171, pagina 749, 9 oktober 1998 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
economische, orde, w elvaart, w elzijn

In het begin van deze eeuw werden de verschillen tussen de vier belangrijkste Europese mogendheden als volgt omschreven. In GrootBrittannië was alles toegestaan, behalve dat wat verboden was. In Rusland was alles verboden, behalve hetgeen toegestaan was. In
Frankrijk was alles toegestaan, zelfs hetgeen verboden was. En in Duitsland was alles verboden, zelfs als het toegestaan was.
De mate van (economische) vrijheid van landen blijft een interessant onderwerp van discussie. Sinds enige jaren verschijnen er een
aantal indices van economische vrijheid. Eén daarvan, de 1998 Index of Economic Freedom (hierna: de vrijheidsindex) wil niet alleen maar
meten, maar heeft zich expliciet ten doel gesteld over een langere termijn het verband tussen economische vrijheid en economische
voorspoed (c.q. groei) te analyseren 1. Bezwaar is dat dit vooral verbaal gebeurt, zonder dat het door enige vorm van kwantitatieve
analyse onderbouwd wordt.
De tien variabelen die gebruikt worden zijn handel, belastingen, overheidsinterventie, monetair beleid, buitenlandse investeringen,
bankwezen, lonen & prijzen, eigendomsrechten, reguleringen, en de zwarte markt. Scores lopen uiteen van 1 (‘vrij’) tot 5 (‘onderdrukt’), en
krijgen alle een gelijk gewicht. Hun gemiddelde bepaalt de eindscore van een land.
Hongkong staat met 1,25 aan kop, gevolgd door Singapore 2 met 1,30 (vrij). Cuba, Laos, en Noord-Korea (alle met 5,00, d.w.z. onderdrukt)
sluiten de rij. Nederland staat samen met Tsjechië op een twintigste plaats in de categorie ‘redelijk vrij’ (2,20), na Oostenrijk, Chili, en
Estland (2,15), en voor Denemarken en Finland (2,25). Het is overigens interessant te constateren dat Nederland volgens de
vrijheidsindex steeds onvrijer wordt. In 1997 was onze score nog 2,00, en in 1996 zelfs maar 1,85. Het valt kennelijk wel mee met de 24uurs economie.
Behalve het gebrek aan analyses, zijn er nog twee problemen met de benadering van de vrijheidsindex. In de eerste plaats zijn definities
vaak subjectief. Hoe kwantificeer je bijvoorbeeld non-tarifaire belemmeringen? En wijst een twee keer zo hoog tarief op twee keer zoveel
onvrijheid? Ook de afbakening is willekeurig: scores van 1,00 tot 1,95 geven recht op het predicaat vrij, maar 2,00 is plotseling slechts
redelijk vrij. Deze grenzen worden onvoldoende gemotiveerd. Maar goed, het probleem van willekeur kleeft aan elke indeling.
Het tweede bezwaar is ernstiger. De vrijheidsindex lijkt, hoewel als wetenschappelijk gepresenteerd, niet erg objectief te zijn. Zo wordt de
relatie tussen economische vrijheid en economische groei wel erg simplistisch voorgesteld. De samenstellers, die overigens eerlijk
toegeven dat ze conservatieve academici zijn, hebben natuurlijk gelijk als ze stellen dat in veel landen de overheid zich veel te veel met de
economie bemoeit. Maar te stellen dat hoe kleiner de overheid, des te beter voor het land, is doorschieten naar de andere kant. Zeker op
gebieden als onderwijs, rechtshandhaving, en prudentiële supervisie blijft overheidsbemoeienis gewenst, zelfs als niet alleen naar
rechtvaardigheids-, maar vooral naar efficiëntie-aspecten gekeken wordt.
Neem bijvoorbeeld Nederland en Noord-Korea. Beide landen scoren een 5,00 bij belastingen. Het is echter onzin om alleen te kijken naar
de mate waarin de overheid het inkomen van de burgers wegneemt, zonder rekening te houden met de zaken waaraan deze middelen
besteed (in feite: teruggegeven) worden. Zou het de betrokken belastingplichtige echt niet interesseren of zijn herverdeelde inkomen in
de zakken van communistische partijbonzen verdwijnt, of dat er scholen voor zijn kinderen van worden betaald? Als maatstaf van
vrijheid kan je hier al vraagtekens bij plaatsen, maar voor het verklaren van welvaarts- of groeiverschillen deugt het van geen kanten. Er
wordt ook erg weinig rekening gehouden met voorspelbaarheid van het belastingbeleid, toch een belangrijke determinant van
investeringsgedrag. De kans dat de belastingvoet van de ene op de andere dag sterk verhoogd wordt is onder de ‘geliefde leider’ Kim
Jong Il heel wat groter dan onder onze Kok.
Het feit dat de samenstellers van de vrijheidsindex politiek vooropgezette meningen hebben wordt op wel meer plaatsen duidelijk. Bij
drugs bijvoorbeeld, altijd een beladen onderwerp bij conservatieven. Het verband tussen de mate waarin een land een verstandig
drugsbeleid voert en de veiligheid van haar binnensteden (toch een mogelijke determinant van groei) is geheel afwezig. Niet duidelijk
wordt gemaakt waarom voor drugs andere spelregels gelden dan voor ‘normale’ goederen: “… economic freedom can be defined as the
absence of government coercion or constraint on the production, distribution, or consumption of goods and services.” (blz. 36). Dit
dilemma is ‘opgelost’ door het onderwerp vrijwel helemaal weg te laten. Over Nederland wordt overigens ten onrechte terloops opgemerkt
dat “… drugs are legal.” (blz. 262).
Als bron van data kan de vrijheidsindex op termijn een nuttige functie vervullen. Hopelijk blijft dat in de toekomst de belangrijkste
doelstelling, en gaat het niet ten koste van het ‘bewijzen’ van politiek gemotiveerde theorieën

1 B.T. Johnson, K.H. Holmes, en M. Kirkpatrick, The 1998 Index of Economic Freedom, uitgegeven door The Heritage Foundation en
The Wall Street Journal.
2 Dit ondanks het feit dat je in Singapore niet eens je kauwgom op straat mag gooien zonder een flinke boete te krijgen!

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur